Rb. Den Haag, 23-02-2015, nr. AWB - 14 , 7945
ECLI:NL:RBDHA:2015:1839
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
23-02-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 7945
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:1839, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 23‑02‑2015; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:985, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Uitspraak 23‑02‑2015
Inhoudsindicatie
tegemoetkoming in planschade
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7945 en 14/7946
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 februari 2015 in de zaak tussen
[eiser 1], te[X 1], eiser sub 1,
[eiser 2] , te [X 1], eiser sub 2,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. W. Visser),
en
het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen, verweerder
(gemachtigde: mr. N.A.H. van Bork).
Procesverloop
Bij besluiten van 23 januari 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers en hun echtgenotes om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 juli 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben separaat tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2015. Eiser sub 1 is in persoon verschenen. Namens eiser sub 2 is [naam 1] verschenen. Eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde en deskundige [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling in deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn eigenaren van de percelen en de daarop gelegen woningen aan de [adres] (eiser sub 1) en [adres] (eiser sub 2) te [X 1]. Eisers hebben afzonderlijk aanvragen ingediend om een tegemoetkoming in planschade ten gevolge van het op 27 oktober 2010 in werking getreden bestemmingsplan “[X 2]” (het nieuwe bestemmingsplan). Door dit bestemmingsplan worden volgens eisers de bouw- en gebruiksmogelijkheden op het ten westen van hun woningen gelegen terrein vergroot, waardoor zij schade lijden, bestaande uit waardevermindering van hun woningen door verlies van uitzicht en zonlicht, toename van verkeersbewegingen en geluidsoverlast en aantasting van hun privacy.
1.2
Verweerder heeft[A] gevraagd omtrent deze aanvragen te adviseren. In het advies van 27 november 2013 heeft [A] de planologische mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan met die van het voordien geldende bestemmingsplan “[Y]” (het oude bestemmingsplan) vergeleken. Volgens het advies is het bouwterrein ingevolge het nieuwe bestemmingsplan bestemd voor “[X 2]”, “[X 2]”, “[X 2]” en [X 2]”. Op de gronden bestemd als “[X 2]” is detailhandel, dienstverlening, lichte horeca, kantoor maatschappelijk verkeer, verblijf en parkeren, wonen en de bij deze bestemmingen behorende voorzieningen toegestaan. In het advies is vermeld dat de maximale planologische mogelijkheden op het bouwterrein ingevolge het nieuwe bestemmingsplan leiden tot een zeer beperkt planologisch nadeel door aantasting van uitzicht en verminderde lichttoetreding, overlast, verkeersintensiteit en situeringswaarde van de woning. [A] heeft de waarde van de woning van eiser sub 1 voorafgaande aan de planologische verandering getaxeerd op € 540.000,- en de planschade voor eiser sub 1, door de zeer beperkt planologisch nadelige situatie, bepaald op € 10.000,-. [A] heeft de waarde van de woning van eiser sub 2 voorafgaande aan de planologische verandering getaxeerd op € 515.000,- en de planschade voor eiser sub 2, door de zeer beperkt planologisch nadelige situatie, eveneens bepaald op € 10.000,-. Nu in beide gevallen de planschade minder bedraagt dan 2% van de waarde van de woningen direct voorafgaande aan de schadeveroorzakende planologische maatregel, heeft [A], gelet op artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (de Wro) geadviseerd de verzoeken van eisers af te wijzen.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder de conclusies van dit advies overgenomen en beide verzoeken om tegemoetkoming in de planschade afgewezen. Tijdens de bezwaarprocedure hebben eisers een contra-expertise van[B]overgelegd. Bij brieven 25 maart 2014 heeft [A] op verzoek van verweerder gereageerd op het door eisers gemaakte bezwaar. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften, de beide afwijzingen gehandhaafd.
3. Eisers hebben aangevoerd dat de aantasting van het uitzicht en de lichtinval als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan niet als zeer beperkt kan worden aangemerkt, zoals door [A] is gedaan. Hierbij zijn zij van mening dat [A] er ten onrechte van is uitgegaan dat bij maximale invulling van het oude planologisch regime een geluidsscherm van 15 meter kon worden opgericht. Een geluidsscherm van deze hoogte was, aldus eisers, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uit te sluiten. Eisers hebben ter onderbouwing van hun betoog een aanvullend advies van[B] van 24 oktober 2014 overgelegd. Daarin is vermeld dat er, rekening houdend met de minimale rijbreedte van de rijbaan en een obstakelvrije zone, slechts een strook van circa 1 meter overbleef om dit geluidsscherm te realiseren, hetgeen constructie technisch onmogelijk is. Ook de realisering van andere bouwwerken, zoals duikers en viaducten, was volgens eisers niet mogelijk. Voorts hebben eisers gesteld dat het gebruiksregime wezenlijk is verzwaard, nu het gebruiksoppervlak is vervijfvoudigd. Onder het oude bestemmingsplan gold een oppervlak van 4 hectare voor buitensporten met een tribune, terwijl onder het nieuwe bestemmingsplan bebouwing mogelijk is met 4 bouwlagen met uitschieters naar 10 bouwlagen.[B] heeft de waarde van de woning van eiser sub 1 voorafgaande aan de planologische verandering getaxeerd op € 550.000,- en de planschade, door de planologisch nadelige situatie, bepaald op € 30.000,-. Rekening houdend met het normaal maatschappelijk risico en de forfaitaire aftrek van 2% resteert een schade van € 14.500,-. De waarde van de waarde van de woning van eiser sub 2 voorafgaande aan de planologische verandering is getaxeerd op € 525.000,- en de planschade, door de planologisch nadelige situatie, is bepaald op € 25.000,-. Rekening houdend met het normaal maatschappelijk risico en de forfaitaire aftrek van 2% resteert een schade van € 19.000,-.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel, voor zover thans van belang, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
4.2
Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient het planologisch regime na de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologisch regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologisch regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. Deze maatstaf is neergelegd in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer in de uitspraak van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0412.
4.3
[A] heeft in zijn advies en zijn nadere reactie van 25 maart 2014 uiteengezet dat voor een planvergelijking de feitelijke situatie niet van belang is, maar hetgeen het maximaal mogelijk was volgens het oude bestemmingsplan. In het kader van deze planvergelijking moet mede rekening worden gehouden met de bouw van een geluidsscherm van 15 meter op de bestemming “Verkeer”. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder in aanvulling hierop gesteld dat een geluidsscherm opgericht had kunnen worden met een ondergrondse fundering. Met deze mogelijkheid heeft[B] in zijn reactie geen rekening gehouden. Ook is[B] voor de breedte van de rijwegen in zijn advies uitgegaan van de door het [X 2] voor Regelgeving en Onderzoek in de[C]) gegeven richtlijnen, aldus de gemachtigde van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat[B] met de verwijzing naar de[C] niet heeft onderkend dat hiermee slechts aanbevelingen gegeven zijn, waarvan verweerder had kunnen afwijken. Voor het oprichten van een geluidsscherm kon meer ruimte worden gebruikt dan zoals[naam 3][B] doet voorkomen. Reeds hierom hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat het oprichten van een geluidsscherm constructie technisch niet mogelijk was. Ook overigens is de rechtbank uit het rapport van[B] niet gebleken dat het oprichten van een geluidsscherm van 15 meter onder het oude bestemmingsplan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten was. In de door[B] aangehaalde uitspraken van de rechtbank Zwolle van 25 januari 2010, ECLI:NL:RBZLY:2010:1049, en van de Afdeling van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO3487, ziet de rechtbank geen aanleiding hier anders over te oordelen. Reeds niet omdat die uitspraken betrekking hebben op andere situaties dan hier aan de orde.
4.4
Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat onder het oude bestemmingsplan de mogelijkheid bestond op deze bestemming andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten, zoals een verkeersportaal of bebording. Hoewel dergelijke verkeersmaatregelen minder breed zijn dan voornoemd geluidsscherm, hadden deze direct achter de woningen van eisers naast elkaar geplaatst kunnen worden, waardoor het uitzicht van eisers ook belemmerd zou zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder deze planologische mogelijkheden in de vergelijking met het nieuwe bestemmingsplan betrekken. Met hetgeen eisers hebben gesteld, is niet aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van uitzicht belemmerende bouwwerken onder het oude bestemmingsplan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten was. Dat verweerder voor dergelijke verkeersmaatregelen naar verwachting niet zou hebben gekozen, kan hieraan niets afdoen. Het betoog van eisers faalt dan ook.
5. Dat het nieuwe bestemmingsplan een wezenlijk grotere aantasting van de privacy, overlast, verkeersintensiteit en situeringswaarde meebrengt, volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt zij het volgende. Niet in geschil is dat verwezenlijking van de bestemming ‘[X 2]’ plaatsvindt op een afstand van 78 meter van de woningen van eisers. Eisers hebben niet nader onderbouwd waarom het nieuwe bestemmingsplan, anders dan in het advies van [A] is vermeld, een wezenlijk grotere aantasting van de privacy, overlast, verkeersintensiteit of situeringswaarde voor hen betekent. Dit is ook niet onderbouwd in het rapport van[B]. Verweerder mag in beginsel op het advies van een deskundige op het gebied van planschade afgaan, tenzij blijkt dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, inhoudelijk niet concludent is of daaraan andere gebreken kleven. Naar het oordeel van de rechtbank leidt wat eisers in beroep hebben aangevoerd, zonder nadere onderbouwing, niet tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde planschadeadviezen.
6. Uit het advies van [A] blijkt voorts dat de waarde van de woningen onder het oude planologische regime is vastgesteld door een beëdigd taxateur. In het advies is vermeld dat bij de taxatie gebruik is gemaakt van informatie van de eigenaar van de woning, van informatie van de gemeente, van planologische en kadastrale informatie, van de NVM database en van een luchtfoto. Voorts is uiteengezet dat de waarde van de woningen onmiddellijk voorafgaande aan de planologische wijziging is bepaald, dat daarbij de peildatum van 27 oktober 2010 is gehanteerd en dat tussen de peildatum en de opnamedatum in de woningen geen verbouwingen of verbeteringen hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de eis dat de gedachtegang van de deskundige duidelijk en voldoende controleerbaar is en het verslag van het onderzoek voldoende basis biedt voor verdere besluitvorming. Eisers hebben niet onderbouwd dat deze taxatie niet juist zou zijn en ook geen eigen taxatie ingebracht.
7. Tot slot hebben eisers er nog op gewezen dat aan de bewoner van de Schielandweg nummer 18 wel een tegemoetkoming in planschade is uitgekeerd. De rechtbank overweegt dat zij dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet nader hebben onderbouwd met concrete gegevens. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat een hogere taxatiewaarde van het perceel met woning ten grondslag ligt aan die tegemoetkoming in planschade. Er is dan ook geen sprake van dat verweerder gelijke gevallen op een andere manier heeft beoordeeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
8. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, mr. D.A.J. Overdijk en
mr. B. Bastein, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.W. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.