Einde inhoudsopgave
Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties
Artikel 23 Verklaring vooraf van dienstverrichter
Geldend
Geldend vanaf 26-08-2021
- Bronpublicatie:
14-07-2021, Stb. 2021, 400 (uitgifte: 25-08-2021, kamerstukken: 35726)
- Inwerkingtreding
26-08-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-07-2021, Stb. 2021, 400 (uitgifte: 25-08-2021, kamerstukken: 35726)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onze Minister die het aangaat kan van een dienstverrichter voorafgaand aan de eerste dienstverrichting in Nederland een schriftelijke verklaring eisen met daarin gegevens betreffende verzekering of gelijksoortige bescherming tegen de financiële risico's van beroepsaansprakelijkheid.
2.
De verklaring kan met alle middelen worden aangeleverd en wordt steeds na een jaar opnieuw afgegeven door de dienstverrichter indien hij voornemens is om gedurende het opvolgende jaar in Nederland tijdelijk en incidenteel diensten te verrichten.
3.
Onze Minister die het aangaat kan eisen dat de verklaring die voorafgaat aan de eerste dienstverrichting in Nederland vergezeld gaat van de volgende documenten, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteit van de desbetreffende betrokken staat:
- a.
een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter, alsmede
- 1°
indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar onder 2° van toepassing is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L 016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven zodanige EU-verblijfsvergunning, of,
- 2°
indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°, van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III, respectievelijk hoofdstuk IV van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L 158, rectificatie 2004, L 229), of,
- 3°
indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 4°, van toepassing is, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of,
- 4°
indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 5°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), of,
- 5°
indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 6°, van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132);
- b.
een attest dat de dienstverrichter rechtmatig in een andere betrokken staat dan Nederland is gevestigd om er de betrokken werkzaamheden uit te oefenen, en dat de dienstverrichter op het moment van afgifte van het attest geen permanent of tijdelijk beroepsverbod is opgelegd;
- c.
bewijs van beroepskwalificaties;
- d.
voor gevallen als bedoeld in artikel 22, onder b, een bewijs van de daar omschreven beroepservaring;
- e.
voor gereglementeerde beroepen in de veiligheidssector en de gezondheidssector alsmede voor gereglementeerde beroepen in de onderwijssector waar met minderjarigen wordt gewerkt, waaronder gereglementeerde beroepen in de kinderopvang, de voorschoolse educatie en de vroegschoolse educatie, een bewijs dat de dienstverrichter geen tijdelijk of permanent beroepsverbod heeft of niet strafrechtelijk is veroordeeld, indien Nederland dat ook van zijn eigen onderdanen eist;
- f.
voor gereglementeerde beroepen die implicaties hebben voor patiëntveiligheid, een verklaring waaruit blijkt dat de dienstverrichter beschikt over de taalkennis die noodzakelijk is voor de uitoefening van de betrokken werkzaamheden in Nederland.
4.
Indien zich een wezenlijke verandering heeft voorgedaan in de door de documenten, bedoeld in het derde lid, gestaafde situatie, maakt de dienstverrichter daarvan binnen een maand melding bij Onze Minister die het aangaat, onder overlegging van documenten als bedoeld in het derde lid waaruit die nieuwe situatie blijkt.
5.
Indien het beroep in delen van het grondgebied van Nederland verschillend is gereglementeerd kan Onze Minister die het aangaat ter zake met betrekking tot de beroepskwalificaties van de dienstverrichter de in het derde lid vermelde aanvullende gegevens eisen indien:
- a.
deze reglementering ook op alle onderdanen van Nederland van toepassing is;
- b.
deze verschillen in regelgeving te rechtvaardigen zijn door dwingende redenen van algemeen belang die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid van de afnemers van de diensten; en
- c.
Onze Minister die het aangaat over geen andere middelen beschikt om deze informatie te verkrijgen.