A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015, p. 280.
HR, 16-05-2017, nr. 16/03290
ECLI:NL:HR:2017:901
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2017
- Zaaknummer
16/03290
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:901, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑05‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:351, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:351, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:901, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0230
Uitspraak 16‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Opgave van b.m., art. 359.3 Sv. HR: Op de gronden die zijn vermeld in de CAG is het middel terecht voorgesteld. CAG: Hof heeft de aantekening mondeling vonnis van de Pr bevestigd, in welk vonnis de Pr voor de inhoud van de b.m. heeft verwezen naar de (digitale) processtukken. Door en namens verdachte is in h.b. vrijspraak bepleit. Het bestreden arrest bevat echter, in strijd met art. 359.3 Sv, niet de uitgewerkte inhoud van de b.m. waarop de bewezenverklaring steunt. Daaraan kan niet afdoen dat het Hof een (nadere) bewijsoverweging heeft gewijd aan de door de verdediging bepleite vrijspraak - nog daargelaten dat daarmee niet alle onderdelen van de bewezenverklaring zijn afgedekt - nu in die overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden en wettige b.m. worden aangeduid waaraan de redengevende f&o zijn ontleend.
Partij(en)
16 mei 2017
Strafkamer
nr. S 16/03290
KD/LN
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2016, nummer 20/002398-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van feit 2 onder parketnummer 03/113115-15 alsmede de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03/113115-15 onder 2 tenlastegelegde heeft doen steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in het arrest is opgenomen.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal is het middel terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 03/113115-15 onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Opgave van b.m., art. 359.3 Sv. HR: Op de gronden die zijn vermeld in de CAG is het middel terecht voorgesteld. CAG: Hof heeft de aantekening mondeling vonnis van de Pr bevestigd, in welk vonnis de Pr voor de inhoud van de b.m. heeft verwezen naar de (digitale) processtukken. Door en namens verdachte is in h.b. vrijspraak bepleit. Het bestreden arrest bevat echter, in strijd met art. 359.3 Sv, niet de uitgewerkte inhoud van de b.m. waarop de bewezenverklaring steunt. Daaraan kan niet afdoen dat het Hof een (nadere) bewijsoverweging heeft gewijd aan de door de verdediging bepleite vrijspraak - nog daargelaten dat daarmee niet alle onderdelen van de bewezenverklaring zijn afgedekt - nu in die overweging niet met voldoende mate van nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden en wettige b.m. worden aangeduid waaraan de redengevende f&o zijn ontleend.
Nr. 16/03290 Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 20 januari 2016 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond bevestigd, behalve ten aanzien van de aangehaalde rechtsartikelen. Bij dat vonnis is de verdachte in de zaak met parketnummer 03/113115-15 ter zake van “2. mishandeling” en “3. overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” alsmede in de zaak met parketnummer 03/093712-15 ter zake van “overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994” en in de zaak met parketnummer 03/110766-13 ter zake van “overtreding van artikel 9, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek. Voorts is een inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto (merk Audi, type A4, kenteken [AA-00-BB]) verbeurd verklaard.
Tegen deze uitspraak is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring heeft doen steunen op bewijsmiddelen waarvan de inhoud niet in het arrest is opgenomen. Uit de toelichting op het middel blijkt dat deze klacht uitsluitend ziet op de als feit 2 onder parketnummer 03/113115-15 bewezenverklaarde mishandeling.
3.2. Het hof heeft op 20 januari 2016 de aantekening van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de politierechter van 21 juli 2015 middels schriftelijk arrest bevestigd. De politierechter heeft ten laste van de verdachte, voor zover van belang, bewezenverklaard dat hij:
“(…)parketnummer 03/113115-15
2.
op 9 juni 2015, in de gemeente Roermond, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met gebalde vuist in het gezicht te slaan;”
3.3. In het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de politierechter overeenkomstig het bepaalde in art. 378 lid 2 Sv jo. de Regeling aantekening mondeling vonnis van 2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197) onder de kop “gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring” voor de inhoud van de bewijsmiddelen verwezen naar de (digitale) processtukken.
3.4. Het arrest van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Onderzoek van de zaak
(…)
Door en namens verdachte is bepleit dat hij vrijgesproken dient te worden van de onder parketnummer 03-113115-15 onder 2 tenlastegelegde mishandeling.
(…)
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust
(…).
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de onder parketnummer 03-113115-15 onder 2 tenlastegelegde mishandeling niet bewezen kan worden omdat de verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen en dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is ontstaan door het handelen van de verdachte. Nu de verdachte slechts de telefoon van [slachtoffer] uit zijn handen heeft geslagen en uit de verklaring van getuige [getuige] niet blijkt dat hij heeft gezien dat de verdachte [slachtoffer] tegen zijn mond sloeg, is volgens de raadsman onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
(…)
Het hof is van oordeel dat het betoog van de verdediging ten aanzien van de onder parketnummer 03-113115-15 onder 2 tenlastegelegde mishandeling wordt weerlegd door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, die op belangrijke onderdelen met elkaar overeenstemmen. De verklaring van [slachtoffer] dat de verdachte hem met zijn vuist op zijn bovenlip heeft geslagen toen [slachtoffer] aan het bellen was vindt op dat onderdeel immers bevestiging in de verklaring van getuige [getuige], die heeft gezien dat de verdachte tegen het gezicht van [slachtoffer] sloeg, die op dat moment met zijn mobiele telefoon belde Bij de politie is direct na het voorval een foto gemaakt van de verwonding van [slachtoffer] en op die foto is te zien dat [slachtoffer] een verwonding heeft aan zijn lip. Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde mishandeling op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard en acht de enkele verklaring van de verdachte dat het niet zo kan zijn dat hij de bovenlip van [slachtoffer] heeft geraakt, in dat licht bezien onvoldoende.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.”
3.5. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende worden vooropgesteld. Art. 359 lid 3 Sv, dat ingevolge 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, houdt in dat de beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van de in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan met een opgave van bewijsmiddelen worden volstaan, tenzij de verdachte nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit. In dat laatste geval moet een “normaal vonnis worden opgemaakt, dat wil zeggen een vonnis waarin de inhoud van de bewijsmiddelen is weergegeven.”1.De vraag kon gesteld worden hoe een en ander zich verhoudt tot de Regeling aantekening mondeling vonnis2., waarin tevens is voorzien in (slechts) een opgave van de bewijsmiddelen, dus zonder dat de inhoud daarvan wordt weergegeven.3.De Hoge Raad heeft (daarom) recentelijk de toepassing van deze bewijsmotiveringsvoorschriften (nogmaals) verduidelijkt.4.Deze jurisprudentie houdt, voor zover van belang voor de beoordeling van dit middel, het volgende in:
“Bevestiging van een mondeling vonnis bij schriftelijk arrest
2.3.1.
Op grond van art. 423, eerste lid, Sv is zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als in de Regeling bepaald. De bevoegdheid om zo een mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv (bekennende verdachte).
2.3.2.
Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - in overeenstemming met de Regeling - verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van het derde lid van art. 359 Sv lijdt dit evenwel uitzondering indien ter terechtzitting van de meervoudige kamer in hoger beroep door de verdachte anders - dat wil zeggen: niet in bekennende zin - is verklaard of door zijn raadsman vrijspraak is bepleit. In dat geval dient bevestiging te geschieden met aanvulling van gronden, dus met opneming van de (uitgewerkte) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen in het arrest. Dat houdt in dat de feiten of omstandigheden die redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, moeten zijn vervat in de door het hof gebezigde en in zijn arrest weergegeven bewijsmiddelen. Indien zij niet in die bewijsmiddelen zijn vermeld, moet het hof met voldoende mate van nauwkeurigheid (a) die feiten of omstandigheden aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel of de wettige bewijsmiddelen aangeven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
3.6. Het hof heeft in casu bij schriftelijk arrest de aantekening van het mondeling vonnis in het proces-verbaal van de politierechter bevestigd. Daartoe was hij krachtens art. 423 lid 1 Sv ook bevoegd. Door en namens de verdachte is in hoger beroep echter vrijspraak bepleit ter zake van feit 2, onder parketnummer 03/113115-15. Gelet op het bepaalde in de tweede volzin van art. 359 lid 3 Sv dient de bevestiging in dergelijke gevallen te geschieden met aanvulling van de gronden waarop de bewezenverklaring steunt. In het arrest bevindt zich geen opgave van de (uitgewerkte) inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, noch is van een aanvulling op het arrest gebleken. Hoewel het hof een (nadere) bewijsoverweging wijdt aan de door de verdediging bepleite vrijspraak, meen ik – nog daargelaten dat daarmee niet alle onderdelen van de bewezenverklaring zijn ‘afgedekt’ – mét de steller van het middel dat in die overweging niet in voldoende mate van nauwkeurigheid de feiten en omstandigheden en wettige bewijsmiddelen worden aangeduid waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend.5.Al het voorgaande in aanmerking genomen steunt de bewezenverklaring van dit feit in strijd met de eerste volzin van art. 359 lid 3 Sv niet op bewijsmiddelen waarvan de inhoud in (de aanvulling op) het arrest is opgenomen. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
4. Het middel is terecht voorgesteld en dient naar mijn mening tot partiële vernietiging van het arrest van het hof te leiden.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van feit 2 onder parketnummer 03/113115-15 alsmede de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
2 oktober 1996 (Stcrt. 1996, 197).
Zie bijv. HR 8 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK5605.
HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, m.nt. P.A.M. Mevis.
C.J.M. Corstens bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 844-847.