HR, 11-03-2014, nr. 13/02181
ECLI:NL:HR:2014:531
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-03-2014
- Zaaknummer
13/02181
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:531, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑03‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:117, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:117, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:531, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0124
Uitspraak 11‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Instellen cassatie door gemachtigde griffiemedewerker op 18 februari 2013. Aangehechte volmacht is blijkens datumstempel op 5 februari 2013 ter strafgriffie ingekomen. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor het oordeel dat het eerst op 18 februari 2013 instellen van het beroep het gevolg is van een aan verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, stuit de ontvankelijkheid van het beroep niet af op de omstandigheid dat het beroep eerst is ingesteld na het verstrijken van de cassatietermijn. De HR verklaart het cassatieberoep echter met toepassing van art. 80a RO n-o.
Partij(en)
11 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/02181
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 januari 2013, nummer 23/004322-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Kuilenburg, advocaat te Amstelveen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een akte van cassatie, inhoudende dat een medewerker ter griffie van het Hof "daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht" op 18 februari 2013 heeft verklaard beroep in cassatie in te stellen tegen het bestreden arrest van 23 januari 2013;
(ii) voormelde volmacht, inhoudende - kort gezegd - dat de raadsman als daartoe door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigd aan de griffiemedewerker volmacht verleent om tegen voormeld arrest beroep in cassatie in te stellen; blijkens de daarop geplaatste stempelafdruk is deze volmacht op 5 februari 2013 ter strafgriffie van het Hof ingekomen.
Nu het op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden dossier geen aanwijzingen bevat voor het oordeel dat het eerst op 18 februari 2013 instellen van het beroep het gevolg is van een aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, stuit de ontvankelijkheid van het beroep niet af op de omstandigheid dat het beroep eerst is ingesteld na het verstrijken van de cassatietermijn.
2.2.
De Hoge Raad is evenwel van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Advocaat-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2014.
Conclusie 11‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid cassatieberoep. Instellen cassatie door gemachtigde griffiemedewerker op 18 februari 2013. Aangehechte volmacht is blijkens datumstempel op 5 februari 2013 ter strafgriffie ingekomen. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat voor het oordeel dat het eerst op 18 februari 2013 instellen van het beroep het gevolg is van een aan verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, stuit de ontvankelijkheid van het beroep niet af op de omstandigheid dat het beroep eerst is ingesteld na het verstrijken van de cassatietermijn. De HR verklaart het cassatieberoep echter met toepassing van art. 80a RO n-o.
Nr. 13/02181
Mr. Vegter
Zitting 11 februari 2014
Standpunt/conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 2013. Er is een schriftuur houdende vier middelen van cassatie ingekomen.
2. Primair stel ik mij op het standpunt dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is. Immers blijkens de akte van cassatie is tegen het op tegenspraak gewezen arrest van het Hof van 23 januari 2013 op 18 februari 2013 en daarmee buiten de wettelijke termijn beroep in cassatie ingesteld. De steller van het middel meent dat dit toe te schrijven valt aan ‘administratieve onjuistheden’, maar deze worden niet anders onderbouwd dan door op te merken dat de raadsman van verdachte bij volmacht van 5 februari 2013 aan de griffiemedewerker van het Hof Amsterdam volmacht heeft verleend tot het instellen van cassatie. Daarmee staat echter nog niet zonder meer vast dat sprake is van een administratieve onregelmatigheid die niet voor rekening van verdachte komt. Voor het geval de Hoge Raad verdachte ontvankelijk acht in het ingestelde beroep in cassatie het volgende.
3. Hoewel de formulering van de vier ‘middelen’ de vraag oproept of daarvan wel sprake is, laat ik dit verder onbesproken. Het eerste middel betreft de verwerping door het Hof van de stelling van de verdediging dat de verklaringen van verdachte niet in vrijheid zijn afgelegd. Het middel gaat geheel langs de verwerping door het Hof heen en maakt daarmee niet duidelijk dat en waarom die verwerping te kort zou schieten. Het tweede middel betreft de verwerping van een beroep op (putatief) noodweer. In het licht van hetgeen blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting ter onderbouwing van het beroep op noodweer(exces) is aangevoerd is de verwerping daarvan door het Hof die in de kern inhoudt dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een noodweersituatie toereikend. Het derde middel beoogt kennelijk op te komen tegen de motivering van het bewezenverklaarde opzet. Het bevat een herhaling van zetten uit de feitelijke aanleg waarop het Hof in een afzonderlijke bewijsoverweging is ingegaan. Waarom het Hof het in die bewijsoverweging bij het verkeerde eind zou hebben wordt op geen enkele wijze in het middel of de toelichting daarop onderbouwd. Voor zover ik het vierde middel kan doorgronden richt het zich tegen de waardering van bewijsmiddelen en daarvoor is in cassatie geen ruimte.
4. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie nu de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG