Rb. Noord-Holland, 16-04-2019, nr. 7555387 AO VERZ 19-20
ECLI:NL:RBNHO:2019:3965
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
16-04-2019
- Zaaknummer
7555387 AO VERZ 19-20
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2019:3965, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 16‑04‑2019; (Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2019-0532
JAR 2019/158
JIN 2019/119 met annotatie van Wies, E., Westerduin, A.
VAAN-AR-Updates.nl 2019-0532
Uitspraak 16‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Arbeidszaak. Werknemer komt niet de bescherming toe van de klokkenluidersregeling van artikel 7:653c BW, omdat de gestelde misstand niet naar behoren is gemeld. Het verwijtbare gedrag van de werknemer rechtvaardigt geen ontslag op staande voet, maar wel ontbinding. Geen ernstige verwijtbaarheid aangenomen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 7555387 \ AO VERZ 19-20 WD
Uitspraakdatum: 16 april 2019
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. K.M. Janssen
tegen
de coöperatieve handelsvereniging [naam vereniging] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [naam vereniging]
gemachtigde: mr. J.R. Holterman
1. Het procesverloop
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek ingediend tot – onder meer – vernietiging van een ontslag op staande voet. [naam vereniging] heeft een verweerschrift ingediend en daarbij (voorwaardelijk) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft in reactie op het verzoek om ontbinding een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 19 maart 2019 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Partijen hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft [naam vereniging] bij brief van 18 maart 2019 nog stukken toegezonden
2. De feiten
2.1.
[naam vereniging] is een coöperatieve handelsvereniging. Zij vormt een inkooporganisatie, waarbij inkoopvoordelen voor haar leden worden gerealiseerd. De leden van [naam vereniging] zijn bedrijfsmatig actief als (elektrotechnisch) installateur, loodgieter of dakdekker. Het bestuur van [naam vereniging] wordt gevormd door drie leden, waaronder [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Als statutair directeur van [naam vereniging] is aangesteld [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] is geen lid van [naam vereniging] en evenmin lid van het bestuur van [naam vereniging] .
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1964, is op 1 januari 1997 in dienst getreden bij [naam vereniging] . Zijn laatstverdiende salaris is € 5.043,64 bruto per maand exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. De meest recente functie van [verzoeker] is Assistent duurzaam.
2.3.
Op 24 oktober 2018 en 30 november 2018 hebben tussen [verzoeker] en [naam 2] gesprekken plaatsgevonden. Daarbij is onder andere door [verzoeker] voorgesteld om binnen [naam vereniging] een Chief Operating Officer aan te stellen (COO). Dat heeft [verzoeker] herhaald in een gesprek op 5 december 2018 met [naam 1] .
2.4.
Op 20 december 2018 heeft [verzoeker] een e-mail aan [naam 1] en [naam 2] gestuurd met daarbij de door [verzoeker] opgestelde verslagen van de gesprekken van 24 oktober 2018, 30 november 2018 en 5 december 2018. De e-mail heeft als onderwerp: “Continuïteit van de onderneming.”
2.5.
In een e-mail van 22 december 2018 heeft [naam 1] gereageerd op de e-mail van [verzoeker] van 20 december 2018, onder meer als volgt:
“Afgelopen donderdag heb ik van jou de brief in de bijlage ontvangen die je gericht hebt aan [voornaam] [kantonrechter: [naam 2] ] en mij persoonlijk. De wijze waarop je dit aanpakt vind ik onbegrijpelijk en is zeer ongepast gezien de jarenlange relatie. (…)
Alle zaken die jij omschrijft en de kern van het verhaal waar het naar mijn mening over gaat “De continuïteit van de [naam vereniging] ” is een zaak van het bestuur en niet van jou. (…)
Gezien de ernst van de zaak en de manier waarop je dit aanpakt, rest geen andere keuze en ben je hiermee per onmiddellijk op non-actief gesteld. Het is je niet toegestaan om gedurende deze periode met medewerkers van [naam vereniging] of [leden van naam vereniging] op enigerlei wijze te communiceren. Dit zal direct leiden tot ontslag en zal daarbij alle geleden en te leiden schade op jou worden verhaald.
Na het kerstreces zullen we in week 2 direct een intern beraad plannen met het volledige bestuur en onafhankelijke adviseur de heer [naam adviseur] . (Bij dit interne beraad is de heer [naam 2] niet aanwezig).
Dit beraad is dan ook om jou de gelegenheid te geven je verhaal te doen en alles wat je omschrijft duidelijk te maken aan het bestuur.” 2.6. Na ontvangst van de e-mail van 22 december 2018 van [naam 1] heeft [verzoeker] in een e-mail van 22 december 2018, gericht aan de directie en het bestuur van [naam vereniging] , het volgende meegedeeld, voor zover hier van belang:
“Geachte [naam vereniging] bestuursleden
In de afgelopen jaren hebben er meerdere malversaties bij [naam vereniging] plaatsgevonden. Geld van de coöperatie waar alle leden bij verdeling van het resultaat – naar rato van de omzet – recht op hebben (…)
1. “De brief van [naam 3] ”(...) De 3 bestuursleden hebben niet bijgedragen aan de afschrijving. (...)
2. In de ALV wordt ieder jaar de betalingsregeling en de voorwaarden van de verdeling van het resultaat bekrachtigd. Dit geldt voor alle leden. Behalve voor de ex Penningmeester van [naam vereniging] . Dit is (...) geaccordeerd door de directie.
3. In de ALV wordt ieder jaar bekrachtigd dat er niet wordt uitgekeerd over CV, Zonnepanelen en Levering Derden. (...) Dit geldt voor alle leden. Door de directie is een al jarenlange uitzondering gemaakt voor de Voorzitter van het bestuur. (...)”
U heeft de keuze:
- a.
Noordhollands Dagblad; voorpagina nieuws: “Leden van de coöperatie [naam vereniging] sturen het bestuur en de directie weg na Malversaties.”
- b.
Brief aan alle Saloleden: “Door een langlopend onoplosbaar conflict hebben zowel het [naam vereniging] bestuur als de directie besloten op te stappen.”
Mag ik u erop attenderen dat valsheid in geschrifte een strafbaar feit is, die een gerechtelijke veroordeling tot gevolg kan hebben?
Voorstel: Dinsdagavond 08-01-2019 om 20.00 uur bestuursvergadering bij [naam vereniging] (…)
Het geld wat is verdwenen dient wel terug gegeven te worden aan de coöperatie.”
2.7.
[verzoeker] heeft bij de hiervoor genoemde e-mail van 22 december 2018 verschillende stukken meegestuurd, waaronder correspondentie met twee leden over jaarafspraken, jaarafrekeningen en kortingen. [verzoeker] heeft de e-mail van 22 december 2018 ook aan [naam 4] (hierna: [naam 4] ) gestuurd, die via zijn onderneming [naam onderneming] lid is van [naam vereniging] .
2.8.
Bij brief van 24 december 2018 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In die brief staat onder andere het volgende:
“Uw hiervoor omschreven handelswijze kan op meerdere gronden gekwalificeerd worden als een of meer dringende reden voor ontslag op staande voet op grond van artikel 7:677 en 7:678 BW . Allereerst is hier sprake van chantage van bestuursleden in al dan niet strafrechtelijke zin door hen voor de keuze te stellen om zelf op te stappen door middel van een brief aan alle leden of afgezet te worden met een voorpagina-artikel in de krant. Daarnaast heeft u onrechtmatig gehandeld door vertrouwelijke stukken door te sturen naar [naam vereniging] -leden. Tot slot heeft u zich hiermee schuldig gemaakt aan bedreiging, al dan niet in strafrechtelijke zin.”
2.9.
Op 31 december 2018 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met [naam 4] en een adviseur van [naam 4] , [naam 5] (hierna: [naam 5] ). In dit gesprek heeft [verzoeker] zijn vermoedens omtrent misstanden bij [naam vereniging] besproken.
2.10.
Bij brief van 30 januari 2019 is [verzoeker] nogmaals op staande voet ontslagen. Die brief bevat de volgende passage:
“Nieuwe feiten
Gistermiddag heeft cliënte een gesprek gevoerd met mevrouw [naam 5] . Zij heeft cliënte tijdens dit gesprek bevestigd dat de vier leden die zij vertegenwoordigt door uw cliënt zijn benaderd. Daarnaast heeft zij cliënte geïnformeerd over het feit dat uw cliënt haar en deze vier leden heeft voorzien van de notulen van bestuursvergaderingen in 2014 en 2015. Het is cliënte een raadsel hoe uw cliënt aan deze documenten is gekomen. Cliënte heeft deze niet aan uw cliënt verstrekt en houdt het er dan ook voor dat uw cliënt deze op onrechtmatige althans oneigenlijke wijze in bezit heeft gekregen. Vast staat dat uw cliënt deze documenten niet in zijn bezit had mogen hebben, laat staan dat het hem was toegestaan deze te delen met derden.
Deze nieuwe feiten vormen op zichzelf een nieuwe dringende reden. Op grond hiervan geeft cliënte uw cliënt voorwaardelijk (indien en voor zover het eerdere ontslag zal worden vernietigd) wederom ontslag op staande voet. Dit ontslag op staande voet zal door cliënte tevens rechtstreeks aan uw cliënt worden bevestigd.”
2.11.
Namens [naam 4] en drie andere leden van [naam vereniging] is een procedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam aanhangig gemaakt, waarbij is verzocht om een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken bij [naam vereniging] . Op dat verzoek is nog niet beslist.
3. Het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om het ontslag op staande voet van 24 december 2018 en 30 januari 2019 te vernietigen, [naam vereniging] te veroordelen om [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer teneinde de bedongen werkzaamheden te verrichten, en om [naam vereniging] te veroordelen het overeengekomen loon te betalen. Ook is verzocht om [naam vereniging] te gebieden een bericht aan alle personeelsleden en leden van [naam vereniging] te sturen, waarin moet worden meegedeeld dat [verzoeker] onterecht is ontslagen en zo snel mogelijk zijn functie weer zal oppakken. Daarnaast heeft [verzoeker] subsidiaire verzoeken gedaan, onder andere om [naam vereniging] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 537.106,12 bruto en een transitievergoeding van € 67.964,45 bruto.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – samengevat – dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen, omdat hij op 22 december 2018 op rechtmatige wijze melding heeft gemaakt van vermoedens van misstanden bij [naam vereniging] en hij daarom als zogenoemde klokkenluider tegen ontslag beschermd moet worden.
4. Het verweer en het tegenverzoek
4.1.
[naam vereniging] stelt zich op het standpunt dat ook als sprake zou zijn van misstanden binnen [naam vereniging] , de e-mail van [verzoeker] van 22 december 2018 een ontslag op staande voet rechtvaardigt, omdat deze e-mail niet anders kan worden gezien dan als een poging tot chantage van het bestuur en de directie van [naam vereniging] , en als bedreiging. Aan [verzoeker] komt volgens [naam vereniging] geen beroep toe op de zogenoemde klokkenluidersregeling, omdat hij niet aan de eisen hiervoor voldoet. Verder meent [naam vereniging] dat is gebleken dat [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld door zich vertrouwelijke informatie van [naam vereniging] toe te eigenen en deze te delen met leden, zodat ook het tweede ontslag op staande voet terecht is.
4.2.
[naam vereniging] verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, primair wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding. [naam vereniging] beroept zich ter onderbouwing van haar verzoek op dezelfde feiten en omstandigheden als die welke ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet. Omdat [verzoeker] volgens [naam vereniging] ook ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dient ontbinding plaats te vinden zonder rekening te houden met een opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding.
4.3.
[verzoeker] voert verweer tegen de verzochte ontbinding en verwijst ook in dit verband naar de bescherming van de klokkenluidersregeling, en naar het aan hem toekomende grondrecht van vrijheid van meningsuiting. [verzoeker] betwist dat hij (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld en dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt. Voor zover de arbeidsovereenkomst desondanks wordt ontbonden, meent [verzoeker] dat hij aanspraak heeft op een billijke vergoeding van € 537.106,12 bruto, en een transitievergoeding van € 67.964,45 bruto.
5. De beoordeling
het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak in eerste plaats om de vraag of het ontslag op staande voet van 24 december 2018 en van 30 januari 2019 moet worden vernietigd en of [naam vereniging] moet worden veroordeeld tot doorbetaling van loon.
5.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3.
De wettelijke regels voor ontslag op staande voet staan in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens die regels is zo’n ontslag alleen geldig als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW).
5.4.
De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Belangrijk is de aard en ernst van de dringende reden. Ook kunnen meespelen de duur van de dienstbetrekking en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Daarnaast kan meewegen wat de gevolgen zijn voor de werknemer van een ontslag op staande voet.
5.5.
Verder is van belang dat [verzoeker] een beroep heeft gedaan op de klokkenluidersregeling van artikel 7:658c BW. Volgens artikel 7:658c BW mag de werkgever de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders. Uit artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders volgt dat van een vermoeden van een misstand sprake is als dat vermoeden van een werknemer is gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan, en een maatschappelijk belang in het geding is.
5.6.
[naam vereniging] heeft aan het ontslag op staande voet van 24 december 2018 ten grondslag gelegd dat sprake is van chantage en bedreiging door [verzoeker] van bestuursleden en de directie, en van onrechtmatig handelen door vertrouwelijke stukken door te sturen naar [naam vereniging] -leden.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat [naam vereniging] op de zitting niet heeft betwist dat [verzoeker] ten tijde van zijn e-mail van 22 december 2018 op redelijke gronden een vermoeden kon hebben van misstanden bij [naam vereniging] . Daarom moet als vaststaand worden aangenomen dat de melding door [verzoeker] van een vermoeden van een misstand is gebaseerd op redelijke gronden. [verzoeker] kan dus op zichzelf geen verwijt worden gemaakt van het melden van de misstand als zodanig. [naam vereniging] heeft ook bevestigd dat zij aan het ontslag op staande voet niet ten grondslag heeft gelegd dat de melding is gedaan zonder dat daarvoor een redelijke grond aanwezig was.
5.8.
Echter, met [naam vereniging] is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] het vermoeden van een misstand niet naar behoren heeft gemeld, zoals bedoeld in artikel 7:653c BW. [verzoeker] heeft immers niet volstaan met het melden van de misstand, maar heeft in de e-mail van 22 december 2018 op een ongepaste en dwingende wijze het bestuur en de directie willen bewegen tot aftreden en opstappen, onder de dreiging van het zoeken van publiciteit. Het bestuur en de directie van [naam vereniging] hebben uit de bewoordingen van de e-mail van [verzoeker] van 22 december 2018 ook redelijkerwijs mogen afleiden dat zij voor de keuze werden gesteld om zelf op te stappen of geconfronteerd te worden met een nadelige perspublicatie, met alle gevolgen van dien. [naam vereniging] maakt [verzoeker] dus terecht een verwijt op dit punt. Deze onaanvaardbare wijze van communiceren door [verzoeker] leidt ertoe dat hij geen aanspraak kan maken op de bescherming als klokkenluider. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat [verzoeker] vanwege zijn verplichting om zich als een goed werknemer te gedragen in beginsel tegenover [naam vereniging] gehouden is tot discretie en loyaliteit, ook in de situatie dat hij ervan uitgaat dat binnen [naam vereniging] sprake is van een misstand die in het algemeen belang dient te worden bestreden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BW9244 (Theodoor Gilissen Bankiers N.V.).
5.9.
[verzoeker] heeft op de zitting toegelicht dat hij met zijn e-mail van 22 december 2018 niet heeft bedoeld om het bestuur en de directie te bewegen tot aftreden, en dat met die e-mail ook geen vorm van chantage of bedreiging is beoogd. Volgens [verzoeker] heeft hij met de bewoordingen in zijn e-mail bestuur en directie van [naam vereniging] slechts willen waarschuwen voor de mogelijke stappen die [naam vereniging] -leden zouden hebben kunnen nemen na kennisname van de misstanden. Echter, die bedoeling van [verzoeker] valt niet te rijmen met de bewoordingen en de toonzetting van de e-mail van 22 december 2018, en die bedoeling was ook niet kenbaar voor [naam vereniging] .
5.10.
Verder staat vast dat [verzoeker] de e-mail van 22 december 2018 en de daarbij gevoegde gegevens aan een lid van [naam vereniging] heeft gestuurd, namelijk aan [naam 4] . Het had voor [verzoeker] duidelijk moeten zijn dat het niet geoorloofd was om correspondentie met leden over jaarafspraken, jaarafrekeningen en kortingen aan een ander lid te verstrekken. Ook indien tussen partijen geen specifiek geheimhoudingsbeding is overeengekomen, zoals [verzoeker] stelt, geldt een verplichting tot discretie en geheimhouding van genoemde gegevens op grond van goed werknemerschap (artikel 7:611 BW). Ook dit verwijt is daarom terecht. Dat [verzoeker] de betreffende gegevens bij zijn e-mail van 22 december 2018 ook heeft verstrekt aan het bestuur en de directie van [naam vereniging] , levert geen verwijtbare schending op van een verplichting tot geheimhouding. [verzoeker] heeft deze gegevens meegestuurd omdat hij meende dat deze noodzakelijk waren ter onderbouwing van zijn melding van de misstand. Dat is een geldige reden door verstrekking van die gegevens, omdat [verzoeker] gehouden was toe te lichten waar zijn vermoeden van een misverstand op was gebaseerd.
5.11.
Gelet op het voorgaande valt [verzoeker] te verwijten dat hij met zijn e-mail van 22 december 2018 op een onbehoorlijke, ongepaste en dwingende wijze een vermoeden van een misstand heeft gemeld, en dat hij ten onrechte en in strijd met zijn plicht tot geheimhouding gegevens heeft toegestuurd aan een lid van [naam vereniging] .
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren deze verwijten echter geen dringende reden op die een ontslag op staande voet kunnen rechtvaardigen. Daarbij weegt in de eerste plaats mee dat op zichzelf sprake was van melding van een vermoeden van een misstand dat op redelijke gronden was gebaseerd, zoals hiervoor is overwogen. Verder is van belang dat voldoende aannemelijk is dat [verzoeker] de e-mail van 22 december 2018 heeft verzonden onder invloed van frustratie, stress en een (te) grote mate van betrokkenheid bij [naam vereniging] , mede omdat [verzoeker] – in zijn visie – al maandenlang voor zijn vermoeden van een misstand geen gehoor of ingang kon vinden bij [naam vereniging] en plots werd geconfronteerd met een non-actiefstelling op 22 december 2018. Om die reden is ook in enige mate begrijpelijk dat [verzoeker] ervoor heeft gekozen om de e-mail van 22 december 2018 aan [naam 4] te sturen, omdat hij vreesde dat er met zijn melding van een misstand niets werd gedaan door bestuur en directie van [naam vereniging] . Daarnaast is niet gebleken dat [verzoeker] met de verzending van zijn e-mail enig ander belang voor ogen heeft gehad dan het belang van de leden van [naam vereniging] , en met name is niet gebleken dat [verzoeker] uit eigen belang zou hebben gehandeld. Ook van betekenis is dat [verzoeker] geen daadwerkelijke uitvoering heeft gegeven aan zijn mededeling dat hij de publiciteit zou zoeken als het bestuur en de directie niet zouden aftreden.
5.13.
Tot slot weegt mee dat [verzoeker] ten tijde van het ontslag bijna 22 jaar in dienst was bij [naam vereniging] , dat er geen of onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat sprake is geweest van disfunctioneren, en dat de gevolgen van het ontslag ingrijpend zijn voor [verzoeker] , gelet zijn leeftijd, arbeidsmarktpositie en het verlies aan inkomen.
5.14.
Omdat het ontslag op staande voet van 24 december 2018 niet rechtsgeldig is, moet dit ontslag worden vernietigd (artikel 7:681 lid 1 BW).
5.15.
[naam vereniging] heeft aan het tweede ontslag op staande voet van 30 januari 2019 ten grondslag gelegd dat [verzoeker] notulen van bestuursvergaderingen van [naam vereniging] uit de jaren 2014 en 2015 op onrechtmatige of oneigenlijke wijze in bezit heeft gekregen en deze notulen heeft gedeeld met [naam 5] en vier leden van [naam vereniging] .
5.16.
[naam vereniging] heeft gesteld dat zij haar informatie ontleent aan een gesprek met [naam 5] op 29 januari 2019. [naam vereniging] heeft echter geen verklaringen of stukken overgelegd waarin steun is te vinden voor deze stelling. [verzoeker] heeft wel een verklaring overgelegd van [naam 5] van 5 februari 2019. Daarin zet [naam 5] uiteen dat zij op 29 januari 2019 een gesprek heeft gehad met [naam 2] waarin zij heeft gezegd dat zij notulen van een algemene ledenvergadering van [naam vereniging] van 2015 had gezien, maar dat die notulen voor alle leden vrij beschikbaar zijn. Ook heeft zij verklaard dat zij geen notulen heeft gezien of gelezen met betrekking tot het bestuur van [naam vereniging] , maar dat denkbaar is dat [naam 2] en zij verschillende notulen voor ogen hebben gehad. Naar de kantonrechter begrijpt, gaat [naam vereniging] er inmiddels zelf ook vanuit dat de (mondelinge) verklaring van [naam 5] waarop [naam vereniging] een beroep doet, door [naam 5] is ingetrokken, omdat deze op een misverstand berust. Onder die omstandigheden is niet komen vast te staan dat de door [naam vereniging] genoemde dringende reden zich heeft voorgedaan en is er evenmin aanleiding om [naam vereniging] in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren.
5.17.
Ook het ontslag op staande voet van 30 januari 2019 is dus niet rechtsgeldig en zal worden vernietigd. Gelet daarop kan de kantonrechter in het midden laten of het wel mogelijk is om tot een tweede ontslag op staande voet over te gaan, nadat al eerder een ontslag op staande voet is gegeven.
5.18.
Uit het voorgaande blijkt dat het verzoek om vernietiging van zowel het ontslag op staande voet van 24 december 2018 als dat van 30 januari 2019 zal worden toegewezen. De verzochte verklaring voor recht dat het ontslag niet rechtsgeldig is gegeven, wordt afgewezen, omdat [verzoeker] daarbij geen zelfstandig belang heeft.
5.19.
De verzochte veroordeling tot betaling van achterstallig salaris is toewijsbaar, omdat het dienstverband voortduurt na 24 december 2018. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat [naam vereniging] te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 20%.
5.20.
De verzochte wedertewerkstelling wordt afgewezen, omdat hierna zal worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
5.21.
De verzochte vergoeding tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet duidelijk is welk bedrag [verzoeker] vordert en zijn vordering ook geen aanknopingspunten biedt om die kosten vast te stellen.
5.22.
De door [verzoeker] verzochte veroordeling tot verzending van een bericht aan het personeel en de leden van [naam vereniging] wordt afgewezen. Bij dit verzoek wordt ervan uitgegaan dat [verzoeker] bij [naam vereniging] in dienst blijft en dat is niet het geval, omdat hierna zal worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden.
5.23.
De door [verzoeker] verzochte veroordeling tot terugbetaling van een in depot gesteld bedrag van € 916,33, te vermeerderen met 3% rente per jaar, kan worden toegewezen, omdat het verzoek op dit onderdeel niet is weersproken.
5.24.
Het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening kan niet worden toegewezen. Een dergelijke voorziening is alleen mogelijk tijdens een aanhangig geding, maar in deze zaak wordt al een uitspraak gedaan, zodat geen geding meer aanhangig is (artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
5.25.
De kantonrechter merkt nog op dat hiervoor als vaststaand is aangenomen dat sprake is van een vermoeden van een misstand gebaseerd op redelijke gronden. Daarmee is geen oordeel gegeven over de vraag of daadwerkelijk sprake is (geweest) van misstanden bij [naam vereniging] . Die vraag behoeft in deze zaak ook niet te worden beantwoord, zoals hiervoor is overwogen. Er is door leden van [naam vereniging] een procedure gestart bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin mogelijk wel wordt beoordeeld of zich misstanden hebben voorgedaan. Omdat dit voor deze zaak niet van belang is, ziet de kantonrechter geen reden om deze zaak aan te houden in afwachting van het oordeel van het Gerechtshof.
5.26.
De proceskosten komen voor rekening van [naam vereniging] , omdat zij ongelijk krijgt. Daarbij zal het salaris van de gemachtigde van [naam vereniging] worden vastgesteld op € 720,00.
het tegenverzoek
5.27.
Hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet zal worden vernietigd. Dat betekent dat de voorwaarde waaronder [naam vereniging] het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan, is vervuld, zodat dit verzoek zal worden beoordeeld. [naam vereniging] heeft ook belang bij de verzochte ontbinding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het ontslag op staande voet.
5.28.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.29.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [naam vereniging] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, te weten verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , zodanig dat van [naam vereniging] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW).
5.30.
Het verwijt van [naam vereniging] dat [verzoeker] zich vanaf maart 2018 schuldig heeft gemaakt aan het downloaden van bedrijfsgevoelige informatie van de server van [naam vereniging] en aan het delen van die informatie met derden, treft geen doel. [naam vereniging] heeft in haar verzoekschrift niet nader gemotiveerd en onderbouwd om welke gegevens het gaat. [verzoeker] heeft erop gewezen dat het downloaden van gegevens van de server van [naam vereniging] een normale handeling is in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden en ook dat is onvoldoende gemotiveerd weersproken door [naam vereniging] . Verder is in het door [naam vereniging] overgelegde rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 11 maart 2019 geconstateerd dat niet kan worden aangetoond dat [verzoeker] gegevens heeft doorgestuurd of verstrekt aan derden.
5.31.
[verzoeker] heeft zich wel verwijtbaar gedragen doordat hij met zijn e-mail van 22 december 2018 op een onbehoorlijke, ongepaste en dwingende wijze een vermoeden van een misstand heeft gemeld, en hij ten onrechte en in strijd met zijn plicht tot geheimhouding gegevens heeft toegestuurd aan een lid van [naam vereniging] . Daarbij verwijst de kantonrechter naar wat daarover al is overwogen onder 5.8 tot en met 5.11. Dat verwijtbare gedrag rechtvaardigt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [naam vereniging] stelt zich terecht op het standpunt dat het verwijtbare gedrag van [verzoeker] van een zodanige aard en ernst is dat van haar in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij weegt mee dat [naam vereniging] in haar eerdergenoemde e-mail van 22 december 2018 [verzoeker] heeft meegedeeld dat zij de wijze van optreden van [verzoeker] onbegrijpelijk en ongepast vindt, en dat het [verzoeker] niet is toegestaan om met medewerkers of leden van [naam vereniging] op enigerlei wijze te communiceren. Door desondanks in zijn e-mail van 22 december 2018 op een verwijtbare wijze een vermoeden van een misstand te melden en daarbij zijn geheimhoudingsplicht te schenden, heeft [verzoeker] een situatie in het leven geroepen waarin van [naam vereniging] niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook van belang is dat [verzoeker] blijkens de e-mail van [naam vereniging] van 22 december 2018 op relatief korte termijn een gesprek in het vooruitzicht was gesteld, waarbij [verzoeker] de gelegenheid zou krijgen zijn kant van het verhaal te belichten. [verzoeker] heeft niet kunnen verklaren waarom van hem niet kon worden gevergd dit gesprek af te wachten, en waarom er een noodzaak was om al vóór dit gesprek zijn e-mail van 22 december 2018 te verzenden.
5.32.
De kantonrechter merkt nog op dat hij tot de conclusie komt dat het verwijtbare gedrag van [verzoeker] geen ontslag op staande voet rechtvaardigt, maar wel een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Dat verschil in conclusie komt doordat bij de beoordeling van een ontslag op staande voet een ‘hogere lat’ moet worden aangelegd dan bij de beoordeling van ontbinding wegens verwijtbaar gedrag. Een ontslag op staande voet is immers de uiterste en meest vergaande sanctie die een werkgever kan opleggen en dat vergt een andere, striktere beoordeling dan een ontbinding wegens verwijtbaar gedrag.
5.33.
Anders dan [verzoeker] , ziet de kantonrechter niet in dat ontbinding van de arbeidsover-eenkomst afbreuk doet aan de klokkenluidersregeling of het grondwettelijke recht op vrije meningsuiting. De klokkenluidersregeling van artikel 7:658c BW brengt mee dat een werknemer niet mag worden benadeeld als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand. [verzoeker] heeft in dit geval het vermoeden van de misstand niet naar behoren gemeld, zoals hiervoor al is geoordeeld. Die regeling staat daarom niet in de weg aan ontbinding. Datzelfde geldt voor het grondwettelijke recht op vrije meningsuiting, omdat dit recht niet onbegrensd is, maar wordt beperkt door ieders verantwoordelijkheid volgens de wet, in dit geval artikel 7:658c BW.
5.34.
Herplaatsing van [verzoeker] ligt niet in de rede, omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden wegens verwijtbaar gedrag (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.35.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [naam vereniging] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 augustus 2019. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 8 BW).
5.36.
[naam vereniging] heeft gevraagd om bij ontbinding geen rekening te houden met de opzegtermijn, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . De kantonrechter volgt [naam vereniging] daarin niet, om de volgende reden.
5.37.
Het einde van de arbeidsovereenkomst kan worden bepaald op een eerder tijdstip dan het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Dat kan alleen als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW).
5.38.
Deze uitzonderingsgrond heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 8 februari 2019, gepubliceerd op www. rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2019:203 (Woondroomzorg)). Uitsluitend in uitzonderlijke gevallen kan hiervan sprake zijn, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
5.39.
Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen onder 5.7 tot en met 5.12, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van evident ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . Ook hier merkt de kantonrechter op dat voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid een ‘hogere lat’ geldt dat voor het aannemen van verwijtbaarheid.
5.40.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen. Er kan een billijke vergoeding worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [naam vereniging] (artikel 7:671b lid 8 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Uit het voorgaande volgt dat daarvan geen sprake is.
5.41.
Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft [naam vereniging] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.42.
Het verzoek van [verzoeker] om [naam vereniging] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding zal worden toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] en het recht op een transitievergoeding overigens niet ter discussie staat.
5.43.
[naam vereniging] zal worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 62.635.65 bruto. Daarbij wordt [verzoeker] gevolgd in zijn standpunt dat bij de berekening van de transitievergoeding rekening moet worden gehouden met de eindejaarsuitkering. De eindejaarsuitkering is immers een variabele looncomponent als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling looncomponenten en arbeidsduur. Een dergelijk variabel looncomponent moet op grond van artikel 3 lid 1, onder c, van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding worden meegenomen bij de vaststelling van de hoogte van de transitievergoeding.
5.44.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van partijen.
6. De beslissing
De kantonrechter:
het verzoek
6.1.
vernietigt het ontslag op staande voet van 24 december 2018 en 30 januari 2019;
6.2.
veroordeelt [naam vereniging] tot betaling aan [verzoeker] van het loon van € 5.043,64 bruto per maand, vanaf 24 december 2018 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met vakantietoeslag en andere emolumenten, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 20%, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dag van de opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
6.3.
veroordeelt [naam vereniging] om aan [verzoeker] te betalen € 916,33, te vermeerderen met de contractuele rente van 3% per jaar vanaf 6 februari 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
6.4.
veroordeelt [naam vereniging] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verzoeker] tot en met vandaag vaststelt op:
griffierecht € 486,00
salaris gemachtigde € 720,00;
6.5.
verklaart onderdeel 6.2, 6.3 en 6.4 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het verzoek voor het overige af;
het tegenverzoek
6.7.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2019;
6.8.
veroordeelt [naam vereniging] tot betaling aan [verzoeker] van de transitievergoeding van€ 62.635.65 bruto;
6.9.
verklaart onderdeel 6.8 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
6.11.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 16 april 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter