Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-05-2020, nr. 21-001631-20
ECLI:NL:GHARL:2020:4122
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-05-2020
- Zaaknummer
21-001631-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:4122, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑05‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑05‑2020
Inhoudsindicatie
“Corona-spuger” veroordeeld tot gevangenisstraf, ter zake van bedreiging met zware mishandeling. Géén psychische overmacht, in de vorm van een psychose.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001631-20
Uitspraak d.d.: 29 mei 2020
Tegenspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 april 2020 met het parketnummer 18-088627-20 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 15 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof bewezen zal verklaren dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, in de vorm van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of bedreiging met zware mishandeling. Ter zake daarvan heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte bij uitspraak gevorderd.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Doornbos, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat.
Ter zake daarvan heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vijf weken voorwaardelijk, met een proftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, en met als bijzondere voorwaarden:
- reclasseringstoezicht;
- behandeling door de Forensische Poli van Verslavingszorg Noord Nederland;
- geen alcohol gebruiken & meewerken aan controles daarop.
Voorts heeft de politierechter de opheffing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de hechtenis gelijk wordt aan de duur van de straf.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen, omdat het gerechtshof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [naam agent 1] en/of [naam agent 2] (beiden hoofdagent van Politie, eenheid Noord-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen en/of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, door
- ( op korte afstand) te spugen, althans trachten te spugen, naar en/of in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] en/of
- ( hierbij) te roepen / die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] toe te voegen de woorden "Ik heb Corona" en/of "Jij gaat dood" en/of "Ik heb Corona, en ik ga jullie bespugen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [naam agent 1] en/of [naam agent 2] , beiden hoofdagent van Politie, eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd, door
- ( op korte afstand) te spugen, althans trachten te spugen, naar en/of in de richting van die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] en/of
- ( hierbij) te roepen / die [naam agent 1] en/of [naam agent 2] toe te voegen de woorden "Ik heb Corona" en/of "Jij gaat dood" en/of "Ik heb Corona, en ik ga jullie bespugen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Het gerechtshof heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdedigingsbelang.
Overweging omtrent het bewijs
Het gerechtshof acht bedreiging met zware mishandeling bewezen. Het spugen en roepen richting verbalisanten deed verdachte op een moment waarop Nederland in een crisis verkeert vanwege de uitbraak van het coronavirus. Een virus dat uiterst besmettelijk is en waartegen geen vaccin bestaat. Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid allerlei bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook op het moment van de aanhouding van verdachte bekend waren. Verdachte wist ook van het coronavirus en deze bijzondere omstandigheden. Door in die omstandigheden dit gedrag te laten zien tegen verbalisanten namelijk door “ik heb corona” te roepen en in hun richting te spugen, moet het gedrag van verdachte opgevat worden als een bedreiging aan het adres van deze verbalisanten. Uit die gedragingen kon bij verbalisanten de redelijke vrees ontstaan dat zij besmet zouden raken met het coronavirus. En die vrees was reëel gelet op de aard en de omstandigheden waaronder de bedreiging was geschied. Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling, omdat het virus heel ernstige klachten kan veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is, en waarbij het herstel lange tijd in beslag neemt.
Bewezenverklaring
Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde delict heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 maart 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , [naam agent 1] en [naam agent 2] , beiden hoofdagent van de politie eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met zware mishandeling, door op korte afstand te spugen naar en/of in de richting van die [naam agent 1] en [naam agent 2] en die [naam agent 1] en [naam agent 2] toe te voegen de woorden
"Ik heb Corona" en/of "Jij gaat dood" en/of "Ik heb Corona, en ik ga jullie bespugen".
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht, in de vorm van een psychose, en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Dit verweer kan naar het oordeel van het gerechtshof niet slagen, aangezien de feiten en/of omstandigheden die de verdediging aan dat verweer ten grondslag heeft gelegd niet dragend zijn, maar veeleer speculatief. De raadsman heeft immers niet meer gesteld dan dat hij zelf maanden voorafgaand aan het de verdachte ten laste gelegde feit heeft waargenomen dat de verdachte in de visie van de raadsman psychotisch was. Daaruit leidt de raadsman af dat de verdachte op 31 maart 2020 ook psychotisch moet zijn geweest.
Het gerechtshof acht het bij gebrek aan verdere feitelijke grondslag van het verweer niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een psychose. Het gerechtshof baseert dit oordeel op onder meer de verslaglegging in het politieonderzoek. Bij die stukken bevindt zich ook een verslaglegging van de GGD arts. Uit de stukken volgt dat de verdachte aansluitend op het ten laste gelegde incident is overgebracht naar het ziekenhuis. Dit in verband met zijn toestandsbeeld na het eenzijdige verkeersongeval dat hij daarvóór heeft gehad en waarbij hij met zijn auto in een greppel is beland. Vervolgens is de verdachte na diens overbrenging achtereenvolgens gezien door een GGD-arts, ziekenhuispersoneel en nogmaals een GGD-arts, voordat hij door de politie is ingesloten. In de verslaglegging vindt het gerechtshof geen indicaties dat sprake zou zijn geweest van een (kennelijk) psychotisch toestandsbeeld van de verdachte. Wel wordt door de GGD arts meegedeeld dat in het ziekenhuis in het kader van neurologisch onderzoek is geconstateerd dat de verdachte met alcoholintoxicatie was binnengebracht, bij onderzoek door de neuroloog nog onder invloed was. Dat is ook passend bij wat de politie als vermoeden heeft geuit op basis van het beschreven gedrag van de verdachte ter plaatse. En overigens ook naadloos zou passen bij de uitslag van het verrichte - door de verdachte betwiste - bloedonderzoek van de verdachte.
Wanneer inderdaad sprake zou zijn geweest van een (kennelijk) psychotisch toestandsbeeld van de verdachte, dan acht het gerechtshof het aannemelijk dat de betrokken politiemedewerkers en/of het medische personeel dat de verdachte heeft onderzocht daarvan melding had gemaakt en had de politie dat naar eer en geweten neergelegd in enig proces-verbaal.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het gevoerde verweer.
De verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat het bewezen verklaarde handelen van de verdachte een gewelddadig karakter heeft en in het algemeen kan leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij de getroffenen;
- -
de omstandigheid dat het delict kennelijk vanuit het niets, zonder enige aanleiding, is gepleegd en de getroffenen, die daar uitgerekend als hulpverleners, ook in het huidige tijdsgewricht belast met een publieke taak, geacht worden op te treden en aanwezig waren om de verdachte uit zijn benarde positie in zijn auto te helpen na diens eenzijdig verkeersongeval, onverhoeds is aangedaan;
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
6 mei 2020, waaruit blijkt dat hij nimmer is veroordeeld;
de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Kern daarvan is dat de verdachte kampt met alcoholproblematiek, PTSS en rouwverwerking. Ter zake daarvan is reclasseringstoezicht en ambulante behandeling geadviseerd door Verslavingszorg Noord Nederland, in een reclasseringsadvies inzake de verdachte van 3 april 2020.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd, alsmede bij de straffen die elders in Nederland plegen te worden opgelegd in vergelijkbare, aan SARS-CoV2 gerelateerde, strafzaken.
Het gerechtshof stelt voorop dat de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is. Het gerechtshof zou die gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, zonder meer kunnen opleggen en zou goed kunnen motiveren waarom dat passend en geboden zou zijn. Het gerechtshof in 's-Hertogenbosch1.heeft daaraan in een arrest overwegingen gewijd die daartoe tot voorbeeld strekken. Eén van de overwegingen daaruit, waarin ook het gerechtshof in Leeuwarden zich kan vinden, is de vaststelling dat de huidige maatschappelijke situatie van het rondwaren van het coronavirus een uitzonderlijke toestand oplevert, hetgeen maakt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van bedreiging niet richtinggevend kunnen zijn, aangezien die niet voor deze uitzonderlijke situatie zijn geschreven.
Het gerechtshof neemt als uitgangspunt dat de bedreiging van de verschillende verbalisanten zoals bewezen is verklaard, waarbij de woordelijke dreiging van besmetting met het coronavirus jegens politieagenten of hulpverleners wordt versterkt door hoesten, proesten, niezen en in dit geval spugen, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden rechtvaardigt.
Het gerechtshof acht - evenals de politierechter kennelijk heeft gedaan - het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland evenwel ook een belangrijke factor en zal daarom - evenals de politierechter heeft beslist - een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die in het reclasseringsadvies zijn genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient ter borging van deze bijzondere voorwaarden. Het gerechtshof acht die voorwaarden gelet op de problematiek en inhoud van de rapportage ook aangewezen.
Gelet op al het bovenstaande zal het gerechtshof, uit een oogpunt van normhandhaving, vergelding en generale en speciale preventie, opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zeven weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest en met de bijzondere voorwaarden die ook zijn opgelegd door de politierechter, zoals hierboven en hieronder nader beschreven.
Nu de verdachte het onvoorwaardelijke strafdeel van vijf weken reeds heeft uitgezeten, is er geen ruimte voor de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenneming van de verdachte bij uitspraak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 7 (zeven) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op door de reclassering te bepalen dagen/tijdstippen te melden bij Verslavingszorg Noord Nederland te Groningen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd, dan wel zo lang de reclassering dat nodig oordeelt, onder behandeling zal stellen van de Forensische Poli van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens de instelling en/of de reclassering vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholprobleem en/of onderliggende problematiek, waarbij de verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte binnen het toezicht verboden is alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek of ander door de reclassering te bepalen onderzoek, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering om de verdachte hulp en steun te bieden bij het vervullen van de bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. L.G. Wijma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 29 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wemes is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑05‑2020