Hof 's-Hertogenbosch, 20-04-2020, nr. 20-000917-20
ECLI:NL:GHSHE:2020:1393
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
20-04-2020
- Zaaknummer
20-000917-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1393, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 20‑04‑2020; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2020
Inhoudsindicatie
Coronaspuger in hoger beroep zwaarder gestraft
Parketnummer : 20-000917-20
Uitspraak : 20 april 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 25 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-068136-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
thans verblijvende in Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, verdachte zal vrijspreken ter zake van het onder 4 ten laste gelegde, verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde zal veroordelen tot hechtenis voor de duur van twee weken en verdachte ter zake van het onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens verdachte is primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde en dat derhalve ook de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Subsidiair is bepleit dat een lagere straf wordt opgelegd en dat de vordering van de benadeelde partij tot een lager bedrag wordt toegewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch op een openbare plaats, te weten op of aan de [adres] , zich onnodig heeft opgedrongen of door uitdagend gedrag aanleiding heeft gegeven tot ongeregeldheden, door, terwijl meerdere mensen in een rij voor de coffeeshop(s) stonden te wachten,
- hoestend en/of proestend op die mensen af te lopen,
- die mensen op zeer korte afstand te naderen en (daarbij) in het gezicht te hoesten en/of
- ( daarbij) te roepen "pas op, corona, corona";
2.hij op of omstreeks 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [verbalisant 1/benadeelde partij] en/of [verbalisant 2] (beiden brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten bezig met de aanhouding en vervolgens overbrenging van verdachte door
- zijn, verdachtes, armen los te trekken en/of rukken,
- zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan die waarin die ambtenaren hem, verdachte, wilden brengen en/of
- door met zijn lichaam te spartelen;
3.hij op of omstreeks 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch [verbalisant 1/benadeelde partij] heeft bedreigd met zware mishandeling, door te roepen "ik heb corona" en/of "pas op, corona", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en (daarbij) in de richting van het gezicht van die [verbalisant 1/benadeelde partij] te spugen;
4.hij op of omstreeks 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch, een ambtenaar, [verbalisant 1/benadeelde partij] (brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [verbalisant 1/benadeelde partij] één of meerdere keren tegen zijn been te schoppen;
5.hij op of omstreeks 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1/benadeelde partij] (brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "pussy", " pussymotherfucker" en/of "kankerlijer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door zijn, verdachtes, middelvinger naar die [verbalisant 1/benadeelde partij] op te steken (het zogenoemde "fuck you"-gebaar) en/of door die [verbalisant 1/benadeelde partij] te bespugen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] heeft letsel opgelopen op zijn rechter scheenbeen. Weliswaar kan uit de beelden van de bodycam van verbalisant [verbalisant 3] blijken dat verdachte een beweging heeft gemaakt met zijn been toen hij werd vastgegrepen door verbalisanten [verbalisant 1/benadeelde partij] en [verbalisant 2] , een beweging die als een schoppende beweging zou kunnen worden geïnterpreteerd, maar uit die beelden kan ook blijken dat die beweging is gericht op het linker bovenbeen. Verdachte ontkent te hebben geschopt. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het hof niet de overtuiging kunnen krijgen dat verdachte verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] opzettelijk heeft mishandeld door hem te schoppen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch op een openbare plaats, te weten aan de Hinthamerstraat, zich onnodig heeft opgedrongen door, terwijl meerdere mensen in een rij voor de coffeeshop stonden te wachten,
- hoestend en proestend op die mensen af te lopen,
- die mensen op zeer korte afstand te naderen en daarbij in het gezicht te hoesten en
- daarbij te roepen "pas op, corona, corona";
2.hij op 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant 1/benadeelde partij] en [verbalisant 2] (beiden brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten bezig met de aanhouding en vervolgens overbrenging van verdachte door
- zijn, verdachtes, armen los te trekken of rukken,
- zijn lichaam in een andere richting te bewegen dan die waarin die ambtenaren hem, verdachte, wilden brengen en
- door met zijn lichaam te spartelen;
3.hij op 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch [verbalisant 1/benadeelde partij] heeft bedreigd met zware mishandeling, door te roepen "ik heb corona" en daarbij in de richting van het gezicht van die [verbalisant 1/benadeelde partij] te spugen;
5.hij op 15 maart 2020 te 's-Hertogenbosch opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1/benadeelde partij] (brigadier bij politie-eenheid Oost-Brabant), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "pussy", " pussymotherfucker" en "kankerlijer", en door zijn, verdachtes, middelvinger naar die [verbalisant 1/benadeelde partij] op te steken (het zogenoemde "fuck you"-gebaar);
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 5 bewezenverklaarde:
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359 lid 3 Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte, zoals blijkt uit de hieronder onder 1. weergegeven verklaring, het bewezen verklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 april 2020;
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 maart 2020 ;
de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 18 maart 2020;
de bodycam camerabeelden van de aanhouding van verdachte;
een aangifte van verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] , d.d. 15 maart 2020 (dossierpagina’s 4-5);
een relaas van verbalisant [verbalisant 2] , d.d. 15 maart 2020 (dossierpagina’s 6 t/m 9);
een relaas van verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] , d.d. 15 maart 2020 (dossierpagina’s 10 t/m 14);
een relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , d.d. 15 maart 2020 (dossierpagina’s 17-18);
een relaas van verbalisant [verbalisant 5] , d.d. 16 maart 2020 (dossierpagina’s 21-22);
Alle bewijsmiddelen gelden ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten, voor zover zij daar, blijkens de inhoud ervan, betrekking op hebben.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, met dossiernummer PL2100-2020057093, afgesloten d.d. 16 maart 2020, aantal doorgenummerde bladzijden: 33.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het onder 3. bewezen verklaarde heeft begaan.
1. Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 15 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 4 t/m 5, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1/benadeelde partij] :
Ik doe aangifte van bedreiging. Ik heb niemand het recht of toestemming gegeven voor het plegen van dit feit.
Op zondag 15 maart 2020 was ik als Politiemedewerker belast met surveillance in de gemeente 's-Hertogenbosch. Ik was in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening. Op bovengenoemde dag en datum, omstreeks 19.00 uur, was ik in verband met de aanhouding van de latere bekende verdachte [verdachte] aanwezig in het [opvang] , gelegen aan de [adres] te 's-Hertogenbosch.
Ik hoorde dat de verdachte riep dat hij de ziekte ‘corona’ had. Ik zag dat hij mij in mijn gezicht probeerde te spugen. Ik was in de veronderstelling dat de verdachte echt de ziekte ‘corona’ heeft en dat hij probeerde te besmetten. Door de woorden en het spugen van de verdachte voelde ik mezelf bedreigd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, dossierpagina’s 6 t/m 9, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant:
Op zondag 15 maart 2020 was ik, in uniform gekleed, belast met afhandeling van incidenten in de gemeente 's-Hertogenbosch. Ik deed dienst onder het roepnummer 11.03 en reed hiervoor samen met collega [verbalisant 1/benadeelde partij] in een als zodanig herkenbare politieauto.
Rond 18.15 uur reed ik, samen met collega [verbalisant 1/benadeelde partij] op de [adres] . Samen met collega [verbalisant 1/benadeelde partij] , die daar de wijkagent is, ben ik in gesprek gegaan met enkele klanten en uitbaters van de coffeeshops.
Op het moment dat wij wilden vertrekken, zag ik in eens een man en vrouw aan komen lopen. Ik zag en hoorde dat ineens overdreven begonnen te hoesten. Ik zag dat zij enkele keren in het gezicht van mensen begonnen te hoesten. Ik hoorde dat de man riep: “pas op, corona, corona”. Ik hoorde collega [verbalisant 1/benadeelde partij] zeggen dat zij beide moesten vertrekken. Nadat wij zagen dat ze open enige afstand waren, ben ik samen met collega [verbalisant 1/benadeelde partij] in ons dienstvoertuig gestapt en weggereden.
Rond 18.50, werd collega [verbalisant 1/benadeelde partij] gebeld door een medewerker van coffeeshop [coffeeshop] ". Na het telefoongesprek vertelde collega [verbalisant 1/benadeelde partij] mij dat dezelfde man en vrouw wederom naar de coffeeshop toe waren gekomen nadat wij daar waren vertrokken en dat zij volgens deze medewerkers opnieuw expres in het gezicht van enkele wachtende klanten hadden staan hoesten. Toen wij ter plaatse kwamen bij coffeeshop [coffeeshop] werd ik onmiddellijk door enkele omstanders aangesproken. Ik hoorde een man aan mij vragen "zoeken jullie die man en vrouw weer?". Ik vertelde hem dat dit inderdaad klopte. Ik hoorde de man zeggen dat hij daar naar toe was gelopen en ik zag hem wijzen in de richting van de Maatschappelijke Opvang [opvang] gevestigd aan de [adres] . Samen met collega [verbalisant 1/benadeelde partij] ben ik vervolgens naar de maatschappelijke opvang toe gelopen om te horen of de man en vrouw hier mogelijk waren.
Aangekomen bij de Maatschappelijke Opvang deed een medewerker open. Ik vertelde hem dat ik op zoek was naar twee personen en hoorde dat hij mij onderbrak. Ik hoorde hem zeggen "ow een dame en een man die net buiten bezig waren?". Ik vertelde hem dat dit klopte. Hij vertelde mij dat deze beide binnen waren en momenteel in de gemeenschappelijke ruimte waren. Ik vroeg hem of hij zowel de man als de vrouw even voor ons wilde halen.
Ik zag dat hij vervolgens even wegliep en kort daarna terug kwam met een man en een vrouw. Ik herkende man en de vrouw onmiddellijk als dezelfde man en vrouw die wij eerder hadden aangesproken bij de coffeeshop nadat zij daar aan het hoesten waren en onwenselijk gedrag vertoonde door mensen in het gezicht te hoesten. Ik hoorde dat collega [verbalisant 1/benadeelde partij] de man en de vrouw vroeg mee te lopen en we liepen naar een kantoortje. Ik hoorde collega [verbalisant 1/benadeelde partij] tegen zowel de man als de vrouw zeggen dat zij beide waren aangehouden op verdenking van verstoring van de openbare orde en dat zij
niet tot antwoorden verplicht waren. Ik hoorde hem ook zeggen dat zij beide recht hadden op een advocaat. Ik zag vervolgens dat de man in de hoek van het kantoor ging staan en hoorde hem zeggen dat hij niet met ons mee zou gaan. Ik hoorde de verdachte woorden zeggen als "krijg allemaal de kanker" en zag dat hij volledig verzet bood tegen zijn aanhouding. Ik hoorde dat de verdachte bleef schelden en zag dat hij op enig moment ook spuugde richting collega [verbalisant 1/benadeelde partij] die bij het hoofd van de verdachte stond. Ik hoorde hem ook roepen "corona" en ik zag dat hij probeerde in onze richting te hoesten. Uiteindelijk lukte het collega [verbalisant 1/benadeelde partij] en mij om de verdachte op de grond te fixeren.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 1/benadeelde partij] , brigadier van politie, dossierpagina’s 10 t/m 14, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant:
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:30 uur, was ik samen met collega [verbalisant 2] belast met surveillancetoezicht in de regio Oost-Brabant, gemeente 's-Hertogenbosch.
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:30 uur, waren wij ter plaatse op de [adres] te 's-Hertogenbosch. Ik hoorde opeens mensen hoesten en proesten. Ik zag een man en een vrouw lopen, komende vanuit de richting van het [opvang] en gaande in de richting van de coffeeshop. Ik zag dat beiden flink aan het hoesten en proesten waren. Ik hoorde de man roepen: "Pas op, corona corona” of woorden van gelijke strekking. Ik, zag dat ze tegelijkertijd bleven hoesten en proesten. Ik ben direct op die twee personen afgelopen. Ik heb hen op zeer duidelijk manier, met flinke stemverheffing, toegesproken dat dit asociaal gedrag is, dat ze dit niet konden maken met de corona die gaande is en dat ze direct weg moeten gaan en niet meer terug moeten komen. Ik zag dat beide personen wegliepen. Hierop ben ik in de dienstauto gestapt en zijn wij weggereden.
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:47 uur, werd ik gebeld door een contactpersoon van mij uit de wijk. Ik hoorde die persoon, welke anoniem wenste te blijven, verklaren: "Kom terug, het gaat hier mis! Die 2 van net zijn weer terug en staan gewoon weer te hoesten tegenover klanten in de rij. Het gaat zo mis, want mensen zijn bang en pikken dit niet”. Hierop zijn wij teruggereden naar de [adres] .
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:58 uur, waren wij ter plaatse in de [adres] . Ik werd door meerdere personen er op gewezen dat de twee personen nu in het [opvang] waren. Mijn collega [verbalisant 2] vroeg aan een medewerker van het [opvang] dat wij op zoek waren naar twee personen die zo juist buiten vervelend gedrag hadden vertoond. Wij hoorden hem verklaren: "Oh die man en die vrouw, ja die zijn hier binnen in de woonkamer".
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 19:00 uur, zag ik beide personen, welke ik voor de volle 100% zekerheid herkende als de twee personen die eerder aan het hoesten en proesten waren geweest. Hierop deelde ik aan beide personen mede dat ze aangehouden waren ter zake het verstoren van de openbare orde, dat ze niet tot antwoorden verplicht waren en dat ze recht op bijstand van een advocaat hadden. Ik zag dat de verdachte, welke later bleek te zijn [verdachte] , zich van mij verwijderde en ik zag dat hij in een hoek ging staan. Ik zag dat verdachte zijn middelvinger opstak. Ik ben op de verdachte afgelopen en wilde hem tegen de muur plaatsen.
Tijdens de aanhouding hoorde ik de verdachte meerdere malen roepen: "corona, corona". Tegelijkertijd hoorde ik de verdachte hardop hoesten en proesten. Ik zag dat de verdachte spuugde in mijn richting. Ik zag dat de spuug op mijn arm terecht kwam. Ik voelde me vies en maakte me zorgen over het hoesten en proesten en het roepen van "corona". Ik zag dat de verdachte nogmaals in mijn richting spuugde. Ik zag dat het spuug wederom op mijn lichaam kwam, wederom op mijn arm/hand.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 17 t/m 18, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten:
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:30 uur, waren wij, verbalisanten, belast met surveillance ten behoeve van het teamgebied 's-Hertogenbosch, regio Oost-Brabant. Wij, verbalisanten, waren in uniform gekleed en maakten gebruik van een opvallend politievoertuig.
Op zondag 15 maart 2020, omstreeks 18:40 uur, ontvingen wij, van de centralist van het operationeel centrum te 's-Hertogenbosch, de melding te gaan naar de [adres] te ’s-Hertogenbosch. Aldaar was de eenheid 11.03 en die had hulp nodig bij een aanhouding van een man en een vrouw. Ter plaatse zijn wij samen met de collega's van de 11.03 het [opvang] binnen gegaan. Binnen troffen wij beide verdachten aan, in het kantoor van de medewerkers van het [opvang] . Wij zagen dat de mannelijke verdachte, naar later bleek [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] , links achterin het kantoor staan. Wij zagen de vrouwelijke verdachte, naar later bleek [getuige] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , op een stoel, links tegen de muur, zitten.
Wij zagen en hoorden dat collega [verbalisant 1/benadeelde partij] verdachten [verdachte] en [getuige] aansprak. Wij hoorden dat collega [verbalisant 1/benadeelde partij] aangaf dat beide verdachten waren aangehouden voor het verstoren van de openbare orde. Wij zagen en hoorden dat verdachte [verdachte] ineens hard begon te hoesten en wij hoorden dat hij zei: "corona."
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , zag dat verdachte [verdachte] spuugde op de hand van mijn collega [verbalisant 1/benadeelde partij] .
Tijdens de rit naar het hoofdbureau van politie ter ’s-Hertogenbosch zat ik, verbalisant [verbalisant 4] , bij verdachte [verdachte] . Ik hoorde dat verdachte [verdachte] meermalen aan het spugen was. Toen verdachte [verdachte] uit het dienstvoertuig werd gehaald, zagen wij dat er grote klodders speeksel op de vloer van het dienstvoertuig lagen.
5. Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 15 maart 2020 opgemaakt door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 21 t/m 22, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant:
Op maandag 16 maart 2020 om 10.40 uur bekeek ik de beelden die gemaakt zijn op 15 maart 2020 om 18.46 uur door de bodycam van collega [verbalisant 3] .
Op de beelden zie ik ook het nummer staan: T2-1840-29412-20
Omdat ik net de verdachte [verdachte] (het hof begrijpt telkens: [verdachte] ) gezien heb in het cellencomplex, herken ik direct de verdachte [verdachte] als de man die op de beelden door de collega's wordt aangesproken. Ik zie dat de man op de beelden. [verdachte] , een blauwe broek draagt, een beige korte jas draagt, en gemillimeterd haar heeft op zijn hoofd. Hij is blank van huidskleur.
Ik zie op de beelden en hoor tegelijk dat de verdachte twee maal achter elkaar expres hardop en erg overdreven hoest in de richting van de twee agenten die voor hem staan.
Ik zie dat de verdachte vast wordt gepakt en naar de grond wordt gebracht en daar op zijn rug terecht komt.
Ik hoor dat de agenten zeggen dat de verdachte gespuugd heeft.
Ik hoor de verdachte roepen terwijl ik hem overdreven meerdere malen hoor hoesten: "corona, corona, ja ik heb echt corona".
Ik zie dat de verdachte in de arrestantenbus wordt gelegd.
Ik hoor dat de verdachte zegt: “Ik heb corona man”.
Ik hoor dat de verdachte duidelijke instructies krijgt over hoe hij uit moet stappen en dat hij niet meer moet spugen.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Op de camerabeelden is te zien en te horen dat verdachte meerdere malen roept “ik heb corona, ik heb corona” en dat hij twee keer achter elkaar expres hoest richting de agenten die voor hem staan. Ook is te horen dat tegen verdachte gezegd wordt dat hij niet meer moet spugen. Dat verdachte roept, hoest en spuugt volgt ook uit de aangifte en de processen-verbaal die tot het bewijs zijn gebezigd. Verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] beschrijft dat hij door verdachte bespuugd wordt en dat er spuug op zijn arm terechtkomt. Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 2] bevestigen dat verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] bespuugd wordt door verdachte. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte en de waarnemingen van deze verbalisanten. Dat verdachte richting het gezicht van verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] gespuugd heeft, staat hiermee vast, ondanks de ontkenning van verdachte.
Het spugen en roepen richting verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] deed verdachte op een moment waarop Nederland in een crisis verkeert vanwege de uitbraak van het coronavirus. Een virus dat uiterst besmettelijk is en waartegen geen vaccin bestaat. Om te voorkomen dat mensen ziek worden van dit virus of, nog erger, daardoor komen te overlijden, heeft de overheid allerlei bijzondere en verstrekkende maatregelen opgelegd die ook op het moment van de aanhouding van verdachte bekend waren. Verdachte wist ook van het coronavirus en deze bijzondere omstandigheden. Dat was immers de reden dat hij naar buiten is gegaan. Door in die omstandigheden dit gedrag te laten zien tegen verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] , namelijk door “ik heb corona” te roepen en in zijn richting te spugen, moet het gedrag van verdachte opgevat worden als een bedreiging aan het adres van deze verbalisant. Uit die gedragingen kon bij verbalisant [verbalisant 1/benadeelde partij] de redelijke vrees ontstaan dat hij besmet zou raken met het coronavirus. En die vrees was reëel gelet op de aard en de omstandigheden waaronder de bedreiging was geschied. Het gaat hier om een bedreiging met zware mishandeling, omdat het virus heel ernstige klachten kan veroorzaken, waarbij medisch ingrijpen vereist is, en waarbij het herstel lange tijd in beslag neemt.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek gedaan om, in het geval dat het hof het onder 3 ten laste gelegde bewezen acht, de getuige [getuige] te horen.
Het hof wijst het verzoek tot het horen van de getuige [getuige] af.
Er is geprobeerd om de getuige te bereiken. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2020 heeft de getuige de woning waar zij voorheen woonachtig was, moeten verlaten en is de politie tevergeefs langs geweest bij een adres in Oss dat uit politiesystemen was gebleken. Uit dit proces-verbaal blijkt ook dat getuige een zwervend bestaan leidt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 16 april 2020 heeft de raadsman op 16 april 2020 getracht de getuige telefonisch te bereiken en haar een WhatsApp-bericht gestuurd. Ook heeft de raadsman blijkens genoemd proces-verbaal contact gehad met de advocaat van de getuige. Ondanks al deze pogingen is getuige noch bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris, noch ter terechtzitting verschenen.
Gezien de moeite die is gedaan om de getuige te horen en gezien het feit dat de getuige een zwervend bestaan leidt, waardoor het praktisch onmogelijk is geworden om haar te lokaliseren, acht het hof het onaannemelijk dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 2:1, eerste lid, Algemene Plaatselijke Verordening
’s-Hertogenbosch 2016
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft één overtreding begaan en drie misdrijven gepleegd.
Verdachte heeft willens en wetens de openbare orde verstoord door in het openbaar paniek te zaaien, door tussen een groep mensen op straat opzichtig te staan hoesten en door ‘pas op, corona’ te roepen. In een tijd waarin Nederland in een crisis verkeert vanwege het coronavirus, een virus waarvoor geen vaccin bestaat en dat dagelijks mensen over de hele wereld ziek maakt of waaraan mensen zelfs overlijden, is dat bijzonder kwalijk te noemen. Met de politierechter vindt het hof het gebrek aan inzicht van verdachte in de ernst van die situatie en de angst die zijn gedrag kon veroorzaken, stuitend.
Vervolgens heeft verdachte zich hevig verzet tegen zijn aanhouding. Daarbij heeft de verdachte weer angst en onrust veroorzaakt door tegen de agenten te roepen “ik heb corona”, door veelvuldig opzichtig en onbeschermd te hoesten en door naar een agent te spugen. Er zijn vier agenten geruime tijd bezig geweest met het onder controle krijgen van verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep weliswaar spijt betuigd, maar dit komt op het hof niet erg doorleefd over. Uit hetgeen verdachte hierover ter zitting van het hof met veel omhaal van woorden te berde bracht, leek hij vooral verontwaardigd over zijn aanhouding en zag hij zichzelf als slachtoffer in plaats van als aanstichter.
Verdachte is korte tijd nadat hij door de politie is gewaarschuwd en uit de rij wachtenden voor de coffeeshop is gehaald, doorgegaan met het angst en onrust onder deze mensen te veroorzaken. Vervolgens heeft hij zich minutenlang hevig verzet tegen zijn aanhouding en heeft hij een agent bedreigd.
Het is volstrekt onacceptabel dat in tijden waarin de samenleving zo onder druk staat iemand dergelijk bewust provocerend en ondermijnend gedrag ten toon spreidt.
De wijze waarop verzet is gepleegd bij de aanhouding zorgt voor een onevenredige belasting van het politieapparaat, zowel in getalsmatige inzet als in mentale belasting.
De maatschappij en deze beroepsgroep verdient bescherming tegen mensen zoals verdachte.
Het feit dat we ons in Nederland met het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevinden en dat de gedragingen van verdachte op die situatie betrekking hadden, maakt dat de richtlijnen van de Rechtspraak voor feiten als een bedreiging of belediging, zoals de verdediging heeft bepleit, hierop niet van toepassing zijn. De richtlijnen zijn niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven. Een forse straf is op zijn plaats. Het hof acht een andere straf dan hechtenis of een gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten, niet aan de orde. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een hoogte van de straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin het bedreigende karakter van het onder feit 3 bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof neemt als uitgangspunt dat een bedreiging zoals onder feit 3 is bewezen verklaard, waarbij de woordelijke dreiging van besmetting met het coronavirus jegens politieagenten of hulpverleners wordt versterkt door hoesten, proesten, niezen en in dit geval spugen, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden rechtvaardigt.
Het is ook niet de eerste keer dat verdachte de wet overtreedt, gezien zijn strafblad dat 14 pagina’s telt. Met het opleggen van een straf kan een doel worden nagestreefd, bijvoorbeeld vergelding. In het geval van verdachte is het doel van de straf het afgeven van een signaal aan hem en aan de samenleving dat dit gedrag niet wordt geaccepteerd.
Het hof acht hierna te noemen straf dan ook passend en geboden. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken het voorgaande niet anders.
Uit het voorgaande vloeit ook voort dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1/benadeelde partij]
De benadeelde partij [verbalisant 1/benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 384,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1/benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 2, 3 en 5 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [verbalisant 1/benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 384,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor de feiten 2, 3 en 5 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden en 2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1/benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1/benadeelde partij] ter zake van het onder 2, 3, 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 384,00 (driehonderdvierentachtig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1/benadeelde partij] , ter zake van het onder 2, 3, 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 384,00 (driehonderdvierentachtig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 maart 2020.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 20 april 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.