Rb. Den Haag, 03-07-2018, nr. C/09/553217 KG ZA 18/491
ECLI:NL:RBDHA:2018:8661
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
03-07-2018
- Zaaknummer
C/09/553217 KG ZA 18/491
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:8661, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 03‑07‑2018; (Kort geding)
Uitspraak 03‑07‑2018
Inhoudsindicatie
Kort geding. De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging in Nederland van een in 2003 aan eiser in Groot-Brittannië opgelegde gevangenisstraf. Gedaagde heeft ten onrechte ingestemd met het verzoek om overname van de tenuitvoerlegging van die straf. Bij het verzoek ontbrak een gewaarmerkt afschrift van het betreffende vonnis en de overgelegde andere stukken kunnen dat niet vervangen.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/553217 / KG ZA 18/491
Vonnis in kort geding van 3 juli 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. W.H. Jebbink te Amsterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Openbaar Ministerie en Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 22 juni 2018 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op 6 juli 2018. De vonnisdatum is daarna bij vervroeging nader bepaald op heden.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij brieven van 3 januari 2014 en 8 juli 2014 hebben de Britse autoriteiten aan de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) verzocht om in te stemmen met de overname van de tenuitvoerlegging van een aan eiser door St Albans Crown Court op 14 november 2003 opgelegde gevangenisstraf van twee jaar voor diefstal, waarbij volgens de brief van 3 januari 2014 een extra zes maanden is opgelegd vanwege schending van de borgtocht-voorwaarden (hierna: het VOGP-verzoek). In de brief van 8 juli 2014 staat verder vermeld dat, omdat het tien jaar geleden is dat de gedetineerden voor het eerst de Britse hechtenis verlieten, door het verloop van de tijd moeilijkheden zijn ontstaan bij het verstrekken van de informatie die de Nederlandse autoriteiten normaal gesproken verwachten bij een dergelijke verzoek.
2.2.
Het VOGP-verzoek (dat tevens betrekking heeft op een familielid van eiser) vermeldt dat zijn bijgevoegd:
“i) Copies of the European Arrest Warrants (…).
ii) Copy of the Orders of conviction and sentence for the subjects.
A Copy of the legislation for Section 1 of the Theft Act 1968.
A case summary from the setting the Circumstances of the offence.
A copy of minute by the Crown Court minute sheet for the Sentencing hearing.
Copies of the finger prints (…).”
Het onder ii aangeduide stuk wordt hierna ook aangeduid als “certificate of conviction”.
2.3.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft desgevraagd de Minister geadviseerd over het VOGP-verzoek. Zijn advies luidt om de aanwijzing te geven dat de gevangenisstraf verder in Nederland zal worden tenuitvoergelegd, voor zover die straf de duur van twee jaar niet te boven gaat. Voor zover thans relevant heeft het Hof overwogen dat het vaststelt dat “het niet beschikt over een gewaarmerkt afschrift van het vonnis van 11 en 14 november 2003. Het hof stelt het ‘certificate of conviction’ (No. T20030465) in samenhang met de Case Summary en de Crown Court Minute Sheet gelijk aan het afschrift van het vonnis als bedoeld in artikel 6 lid 2 onder a VOGP.”
2.4.
Tussen de Minister en de Britse autoriteiten is nadien gecommuniceerd in die zin dat, kort gezegd, de Minister heeft bericht dat de tenuitvoerlegging zal worden overgenomen, maar alleen voor wat betreft de veroordeling tot een gevangenisstraf van twee jaar voor diefstal (hierna: de gevangenisstraf) en niet voor wat betreft de veroordeling tot zes maanden gevangenisstraf voor “breach of bail”. De Britse autoriteiten hebben bericht daarmee in te stemmen, waarbij zij de Minister informeren over het Britse systeem van invrijheidstelling nadat de helft van de straf is uitgezeten.
2.5.
Bij brief van 23 april 2015 heeft de Minister aan het Openbaar Ministerie verzocht om voor de tenuitvoerlegging van het Britse strafvonnis zorg te dragen, voor zover het de gevangenisstraf van twee jaar betreft. Eiser is recentelijk opgeroepen om zich te melden om de gevangenisstraf te ondergaan. De daarvoor bepaalde datum is reeds verstreken, maar deze is tot nader orde uitgesteld in afwachting van de uitkomst van dit geding.
3. Het geschil
3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagde te verbieden de gevangenisstraf ten uitvoer te leggen althans die tenuitvoerlegging te schorsen of op te schorten en/of gedaagde te gelasten die tenuitvoerlegging te schorsen of op te schorten althans die tenuitvoerlegging te schorsen totdat in de bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld over de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is onrechtmatig om meerdere redenen. Op de eerste plaats is bij het verzoek geen gewaarmerkt afschrift van het Britse vonnis overgelegd, zoals is vereist in artikel 6, tweede lid aanhef en onder a van het Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (VOGP). Gelet daarop had het verzoek buiten behandeling moeten blijven. Het advies van het Hof kan niet worden gevolgd. Eiser betwist ook dat een dergelijk vonnis bestaat althans dat op basis van de overgelegde stukken mag worden aangenomen dat hij tot de gevangenisstraf is veroordeeld. Verder geldt dat, voor zover er al een veroordelend vonnis zou zijn, er sprake is van een veroordeling bij verstek. Het VOGP-verzoek kon gelet daarop niet in behandeling worden genomen, nu daarvoor vereist is dat het vonnis aan de veroordeelde in persoon is betekend en dat is nooit gebeurd. Voorts heeft gedaagde ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat eiser naar Nederlands grondgebied is gevlucht. Dat is niet het geval, zodat de instemming van eiser met de overname van de tenuitvoerlegging niet achterwege gelaten had kunnen worden. Ten slotte beroept eiser zich erop dat de procedure bij het Hof, die heeft geleid tot het advies, niet kan worden aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed.
3.3.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1.
Eiser heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. Eiser is in zijn vorderingen ook ontvankelijk, nu hem voor hetgeen hij wil bereiken geen andere met voldoende waarborgen omklede rechtsgang ten dienste staat.
4.2.
In deze procedure ligt ter beoordeling voor of gedaagde op goede gronden heeft ingestemd met het verzoek. Daarbij zal eerst worden ingegaan op het aspect van de bij het verzoek overgelegde stukken. Gedaagde heeft verklaard zich te hebben aangesloten bij de beoordeling van het Hof die, zoals vermeld onder 2.3, de door hem genoemde drie stukken gelijk stelt aan een gewaarmerkt afschrift van het vonnis. Bij dat oordeel is relevant dat in het Verenigd Koninkrijk wel gewaarmerkte afschriften van vonnissen worden opgemaakt, maar dat beide partijen hebben gesteld dat een dergelijk afschrift in deze zaak (kennelijk) inmiddels niet meer kan worden verstrekt. Dat volgt ook uit de brief van 8 juli 2014, zoals vermeld onder 2.1. Mede in dat licht begrijpt de voorzieningenrechter de door het Hof gebruikte bewoordingen aldus dat, zoals gedaagde ter zitting ook heeft betoogd, de genoemde stukken voldoende zekerheid opleveren van het bestaan van het vonnis en de daarin opgenomen veroordeling én dat deze stukken het bij het VOGP-verzoek vereiste gewaarmerkte afschrift van het vonnis kunnen vervangen. Het tweede deel van dat betoog gaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet op. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3.
De tekst van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a VOGP biedt geen ruimte voor het verstrekken van andersoortige stukken, in de situatie dat een gewaarmerkt afschrift van een vonnis niet kan worden verstrekt. Hierin is immers enkel bepaald dat moet worden verstrekt “a certified copy of the judgment and the law on which it is based”. De voorzieningenrechter volgt gedaagde niet in zijn uitleg dat hiervoor wel ruimte is, gezien het doel van het verdrag, te weten een soepele en effectieve verlening van rechtshulp inzake de tenuitvoerlegging van strafvonnissen. Alhoewel het verdrag wel dat doel heeft, speelt in het internationale rechtshulpverkeer een behoorlijke documentatie en informatie ook een belangrijke rol. Mede gelet daarop is er kennelijk voor gekozen om in dit geval een strikt geformuleerde voorwaarde te stellen zonder daarbij de mogelijkheid te bieden om alternatieve stukken te verstrekken die genoegzaam bewijs vormen van een uitgesproken veroordeling. Daar komt nog bij dat in het bijzonder bij deze voorwaarde ook nog de eis is gesteld van waarmerking, anders dan bij andere stukken die ter toepassing van dit verdrag worden verzonden (artikel 17 lid 4 VOGP). Dat maakt temeer aannemelijk dat verstrekking van dit specifieke stuk, dat bovendien moet voldoen aan een extra voorwaarde ter bewijs van de echtheid daarvan, in het bijzonder van belang is geacht.
4.4.
Gedaagde heeft nog verwezen naar het tevens bij het verzoek overgelegde Europese Aanhoudingsbevel (EAB), waarin een rechter bevestigt dat het veroordelende vonnis is gewezen. In zoverre is de zaak volgens gedaagde vergelijkbaar met de (Canadese) zaak, waarin de Hoge Raad op 21 januari 2003 uitspraak heeft gedaan (ECLI:NL:HR:2003:AF1576). Daarin wordt gedaagde echter niet gevolgd. In die zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er sprake is van een stuk, aangeduid als “judgement” en klaarblijkelijk opgemaakt in de vorm als is voorzien in de Criminal Code van Canada, waarin door een rechter ten laste van de betrokkene de veroordeling is uitgesproken. Met de verstrekking van dat stuk is volgens de Hoge Raad voldaan aan de gestelde eis. Dat is anders dan in de onderhavige zaak, waarin enkel stukken worden verstrekt van andere aard. Dat geldt ook voor het EAB. Daarin wordt niet door een rechter een veroordeling uitgesproken, maar wordt enkel door een (andere) rechter van de “City of Westminister Magistrates Court” (die het EAB uitvaardigt) melding wordt gemaakt van de veroordeling van eiser door “St Albans Crown Court”.
4.5.
Nu niet is voldaan aan een in het VOGP aan het verzoek gestelde eis, is de subsidiaire vordering van eiser om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te schorsen, toewijsbaar. De primaire vordering is niet toewijsbaar nu in dit geding slechts voorlopige maatregelen kunnen worden getroffen. De overige gronden die eiser heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering, kunnen gelet hierop onbesproken blijven.
4.6.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde gevangenisstraf als vermeld onder 2.1;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.352,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat, € 291,-- aan griffierecht en € 81,-- aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2018.
ts