Hof Amsterdam, 19-01-2012, nr. 23-003265-10
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2599, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-01-2012
- Magistraten
Mrs. P.C. Kortenhorst, M.J.L. Mastboom, J.J. Wiarda
- Zaaknummer
23-003265-10
- LJN
BV2599
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BV2599, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑01‑2012
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:19, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 19‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Toepasselijkheid Salduz jurisprudentie op verdachtenverklaringen vóór 27 november 2008.
Mrs. P.C. Kortenhorst, M.J.L. Mastboom, J.J. Wiarda
Partij(en)
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-412824-08 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 26 juli 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
- 1.
zij in of omstreeks de periode van 3 januari 2008 tot en met 18 februari 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (1) identiteitsbewijs en/of een (1) (Rabo)bankpas (beide ten name van [slachtoffers 1]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
- 2.
primair:
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2007 tot en met 18 februari 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (1) verblijfsvergunning en/of een identiteitsbewijs (ten name van [slachtoffer 2]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs kon vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
- 2.
subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2007 tot en met 18 februari 2008 te Amsterdam opzettelijk, een (1) verblijfsdocument/identiteitsbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten door het vinden daarvan, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde en ten aanzien van de strafoplegging.
Vrijspraak
Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof overweegt dat er met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde in het dossier aanwijzingen zijn dat het identiteitsbewijs en de bankpas van aangeefster met haar medeweten en toestemming in handen zijn gekomen van een derde, te weten [betrokkene 1] en dat deze documenten vervolgens door tussenkomst van [betrokkene 2] in bewaring zijn gegeven aan de verdachte. De verbalisanten hebben aangeefster hierover niet nader kunnen ondervragen, zodat deze mogelijkheid niet kan worden uitgesloten.
Nu onduidelijk is of de goederen door misdrijf zijn verkregen, is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het identiteitsbewijs en de bankpas van aangever door misdrijf zijn verkregen. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van dit feit.
Voorts is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 27 september 2007 tot en met 18 februari 2008 te Amsterdam opzettelijk een verblijfsdocument/identiteitsbewijs, toebehorende aan [slachtoffer 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten door het vinden daarvan, onder zich had,wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van een verweer
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de op 18 februari 2008 ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd nu de verdachte voorafgaande aan die verhoren niet is gewezen op haar recht om een advocaat te raadplegen.
De advocaat-generaal heeft daar tegen ingebracht dat de hier relevante jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM 27 november 2008, LJN: BH0402) en de Hoge Raad (HR 30 juni 2009, LJN: BH 3079) op deze zaak niet van toepassing is, omdat voormelde politieverhoren in februari 2008, dus voor de totstandkoming van de hiervoor genoemde EHRM jurisprudentie, hebben plaatsvonden.
Het hof overweegt dat bedoeld consultatierecht niet uit de beslissing van het EHRM of de in verband daarmee door de Hoge Raad gegeven uitspraken voortvloeit, maar uit het bepaalde in het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens zelf. Nu dat verdrag in februari 2008 al geruime tijd van toepassing was, moet ervan worden uitgegaan dat ook toen al aan de verdachte had moeten worden voorgehouden dat zij er recht op had om voorafgaand aan haar verhoor een advocaat te raadplegen.
Nu in deze zaak dit belangrijke strafvorderlijke rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden kunnen de met schending van dat beginsel verkregen verklaringen van de verdachte niet voor het bewijs worden gebruikt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg aan de verdachte is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder in beschouwing genomen dat het bewezen verklaarde in het algemeen hinder en schade veroorzaakt bij de slachtoffers van een dergelijk feit. Voorts overweegt het hof dat de verdachte, blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 december 2011, eerder ter zake van misdrijven is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke geldboete van na te melden duur dan ook passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 63 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de elfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Kortenhorst, mr. M.J.L. Mastboom en mr. J.J. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2012.
Mr. J.J. Wiarda is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.