Einde inhoudsopgave
Besluit lokaal spoor
Artikel 11c
Geldend
Geldend vanaf 09-11-2022
- Bronpublicatie:
19-10-2022, Stb. 2022, 439 (uitgifte: 08-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
09-11-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-10-2022, Stb. 2022, 439 (uitgifte: 08-11-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Staatsrecht / Decentralisatie
Vervoersrecht / Railvervoer
Verkeersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onverminderd artikel 26 van de wet heeft een spoorwegonderneming op niet-discriminerende grondslag recht op toegang tot de lokale spoorweginfrastructuur voor zover dit het gebruik van spoorvoertuigen betreft en met het oog op het minimumtoegangspakket, bedoeld in bijlage II, punt 1, bij richtlijn 2012/34/EU.
2.
De spoorwegonderneming die een toegangsovereenkomst sluit, is voor het gebruik van de lokale spoorweginfrastructuur aan de beheerder een vergoeding voor het gebruik van spoorweginfrastructuur met het oog op het minimumtoegangspakket verschuldigd, die niet hoger is dan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien, met dien verstande dat de vergoeding niet hoger is dan de vergoeding die de spoorwegonderneming voor het aangrenzende hoofdspoor verschuldigd is.
3.
De spoorwegonderneming die voornemens is capaciteit aan te vragen met het oog op het exploiteren van een passagiersvervoerdienst maakt daarvan uiterlijk achttien maanden voor aanvang van de geldigheidsperiode van de dienstregeling melding aan de Autoriteit Consument en Markt en de beheerder. De artikelen 19a, 19b en 19c van de Wet personenvervoer 2000 zijn van overeenkomstige toepassing op de toegang tot de lokale spoorweginfrastructuur met het oog op de exploitatie van passagiersvervoer per trein.