HR, 15-01-2013, nr. 11/05590
ECLI:NL:HR:2013:BY5710
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-01-2013
- Zaaknummer
11/05590
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BY5710
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY5710, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY5710
ECLI:NL:HR:2013:BY5710, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY5710
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑01‑2013
Mr. Machielse
Partij(en)
Nr. 11/05590
Mr. Machielse
Zitting 13 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte](1)
1.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op 14 december 2011 van de feiten 1 en 2 van parketnummer 12-715460-10 vrijgesproken en hem voor feit 3 van parketnummer 12-715460-10: "Diefstal, vergezeld gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", en parketnummer 12-705082-11: "Witwassen", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van feit 3 van parketnummer 12-715460-10 gedeeltelijk toegewezen en in zoverre een schadevergoedingsmaatregel opgelegd zoals in het arrest omschreven.
2.
Mr. H.M. van Dunsbergen, advocaat te Goes, heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt dat het hof onvoldoende is ingegaan op de onderbouwde standpunten betreffende het bewijs. Daartoe wijst het op allerlei bezwaren die zijn ingebracht tegen de tenlastelegging van feit 3 van parketnummer 12-715460-10.
3.2.
Lezing van de bewijsconstructie in het arrest van het hof, inclusief de in de toelichting op het middel aangehaalde delen daarvan, doen mij ernstig twijfelen aan de draagkracht van die constructie. Het hof heeft eerst weergegeven wat aangeefster [betrokkene 3] over de overval heeft verklaard. Vervolgens overweegt het hof dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en heeft bekend. Uit het vervolg blijkt dat het hof hier met verdachte niet [verdachte] kan hebben bedoeld. Vervolgens geeft het hof een telefoongesprek van 10 september 2010 weer dat gevoerd wordt tussen [medeverdachte] en [betrokkene 1]. Het gaat over een hond en de band van die hond. Daarna overweegt het hof dat [medeverdachte] en verdachte hebben verklaard dat zij echt spraken over een hond en zijn bandje. De door de steller van het middel aangehaalde overwegingen van het hof over met name het medeplegen lijken wel betrekking te hebben op verdachte.
3.3.
Klaarblijkelijk heeft het hof onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de verklaringen van de verschillende betrokkenen. Het gevolg is dat de bewijsconstructie verwarring zaait en dat daaruit niet kan blijken wie wat heeft verklaard. Dat de bewijsconstructie van feit 3 van parketnummer 12-715460-10 tekort schiet gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd kan ik daarom onderschrijven.
Het middel lijkt mij gegrond te zijn.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde onder parketnummer 12-715460-10, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, teneinde de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Deze zaak hangt samen met nr. 11/05640 ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
Uitspraak 15‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 359.2 Sv; uos strekkende tot vrijspraak. De betrokkenheid van verdachte bij de overval kan uit de bewijsvoering worden afgeleid. De uitspraak bevat dus voldoende gegevens waarin de nadere motivering voor het niet aanvaarden van het uos besloten ligt.
Partij(en)
15 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/05590
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 december 2011, nummer 20/002730-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Goes, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde onder parketnummer 12/715460-10, de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 12/715460-10 onder 3 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 september 2010 te Middelburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ketting en gouden ringen en een horloge en een iphone en een sleutelbos en een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [betrokkene 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen:
- -
[betrokkene 3] een vuurwapen heeft getoond en een vuurwapen op [betrokkene 3] heeft gericht, en
- -
[betrokkene 3] tegen het lichaam heeft geduwd, en
- -
[betrokkene 3] heeft toegevoegd 'Als je naar de politie gaat dan moetje verhuizen omdat we je wel weten te vinden'."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
- A.
"Op 11 september 2010 wordt in Middelburg een overval op een woning gepleegd. Aangeefster [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij in haar woning is overvallen door twee mannen. [Betrokkene 3] bevond zich in haar keuken, zij was eten aan het koken. De voordeur had zij op een kier laten staan. Op de bovenverdieping waren haar zoontje en zijn vriendje aan het spelen. Op het moment dat zij de kinderen wilde gaan roepen voor het eten, zag ze dat er twee jongens binnen kwamen: één licht getint en de ander donkerder. De licht getinte jongen hield een vuurwapen vast. [Betrokkene 3] zag dat daarachter de donkere jongen binnenkwam en dat die ook een vuurwapen in zijn hand hield. De licht getinte jongen pakte haar vast en duwde haar de woonkamer in. De donkere jongen kwam toen ook de woonkamer in gelopen en was naar haar aan het roepen. Ze hoorde dat de donkere jongen zei dat hij wist dat ze spullen in huis had en dat ze deze aan hem moest geven. De donkere jongen vroeg waar het goud was. Hij vroeg meteen naar [betrokkene 4]. [Betrokkene 4] is de ex-vriend van [betrokkene 3]. Aangeefster zag dat de donkere jongen naar boven liep. Omdat ze wilde dat de jongens weg gingen, heeft ze ongeveer 300 euro uit een lade gepakt en tegen de licht getinte jongen gezegd dat hij zijn vriend naar beneden moest roepen. Ze hoorde dat de licht getinte jongen in het Antilliaans de donker getinte jongen riep. Na een paar minuten kwam de donker getinte jongen naar beneden. [Betrokkene 3] heeft aan hem het geldbedrag gegeven. De donkere jongen heeft daarna alle lades beneden doorzocht. [Betrokkene 3] heeft verklaard dat hij ringen en een gouden ketting wegnam. [Betrokkene 3] nam waar dat de donker getinte jongen in het Antilliaans tegen de andere jongen praatte en zijn pistool aan het doorladen was. Vervolgens hield hij het pistool op haar gericht. Het pistool dat de lichtgetinte jongen vasthad, heeft [betrokkene 3] niet meer gezien. De licht getinte jongen zei op een gegeven moment dat hij wilde gaan. De twee jongens hebben, voordat zij weggingen, tegen [betrokkene 3] gezegd dat als ze naar de politie zou gaan, ze dan zou moeten verhuizen, omdat ze haar wel zouden weten te vinden. Uit de woning zijn verder een gouden dames horloge, een mini I-phone en een sleutelbos weggenomen.
Verdachte heeft na verscheidene verhoren op 30 september 2010 een eerste bekennende verklaring afgelegd en heeft vanaf dat moment openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de overval, nadat hij in eerste instantie heeft ontkend. Behalve over zijn eigen betrokkenheid heeft hij ook verklaard over zijn mededaders en hun rol.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van verdachte over de feiten met betrekking tot de overval, zoals onder meer zijn eigen deelname en de andere deelnemers aan de overval. Het hof acht de verklaringen van verdachte die hij op 30 september 2010 en daarna heeft afgelegd, dan ook geloofwaardig, omdat de verklaringen van verdachte op essentiële punten overeenkomen met de aangifte van [betrokkene 3]. Zo heeft verdachte verklaard dat hij met [verdachte] naar binnen is gegaan, dat hij in de gang een meisje tegenkwam, hij aan haar gevraagd heeft of [betrokkene 4] thuis was, dat [verdachte] naar boven was gelopen, dat zowel hij als [verdachte] wapens bij zich hadden, dat [verdachte] zich dreigend uitte en dat [verdachte] tevens een vuurwapen op het meisje richtte, dat het meisje een goudkleurige ketting aan [verdachte] heeft gegeven en dat zij verder onder meer 200 euro, sieraden en telefoons hebben meegenomen.
Bij de rechter-commissaris en politie heeft verdachte verklaard dat hij op 11 september 2010 met [betrokkene 1], [verdachte] en [betrokkene 5] naar Vlissingen is gegaan. Ze zijn eerst een quad op gaan halen voor [betrokkene 1] en daarna naar [medeverdachte] gegaan. Bij [medeverdachte] thuis is er gesproken over de overval. [Betrokkene 1], [verdachte], [medeverdachte] en verdachte waren daar in elk geval bij aanwezig. Het idee om de overval te plegen kwam van [medeverdachte] en ontstond omdat ze drugs wilden hebben. Volgens [medeverdachte] kon je drugs kopen bij mensen aan huis. [Medeverdachte] wist een adres. Dit was het adres waar later de overval is gepleegd. Vervolgens kwam [medeverdachte] op het idee om die persoon te rippen. Verdachte en [verdachte] zijn samen in een auto naar het huis van [betrokkene 3] gereden. [Medeverdachte], [betrokkene 1] en [betrokkene 5] zaten in de andere auto. Zij reden voorop. [Medeverdachte] heeft de weg gewezen en de betreffende woning laten zien. [Medeverdachte] heeft gezegd dat [betrokkene 4] een mooie ketting had. Het was volgens verdachte de bedoeling om die ketting ook mee te nemen. De uitvoering kwam op verdachte en [verdachte] neer. [Medeverdachte] was namelijk bekend in de regio en de jongen waarop ze de overval moesten plegen kende [betrokkene 1] ook."
en B. "Het hof is van oordeel dat het plan om een overval te gaan plegen al vóór 11 september 2010 is ontstaan en zij overweegt daartoe het volgende.
Naar aanleiding van een overval op 30 juli 2010 is er getapt op het telefoonnummer van [medeverdachte].
In een telefoongesprek van 10 september 2010 gevoerd op 18:17:18 uur tussen [medeverdachte] en [betrokkene 1] wordt onder andere het volgende besproken:
- '-
NN man 1 ([betrokkene 1]): Onthoud dat je moet kijken naar dat ding van de 'tapijt' en die ene man zodat...
- -
NN man 2 ([medeverdachte]): Precies.
- -
NN man 1: Zodat we die band van de hond kunnen afpakken.
- -
NN man 2: Ik blijf sowieso boven op hem, ik blijf boven op hem je weet wel.
- -
NN man 1: Hij loopt ook nog met die touw dat je aan hem gegeven hebt he?
- -
NN man 2: Ja, hij heeft een andere, hij heeft het niet meer. Hij zei steeds tegen mij: 'die touw doet niets, het is een stom ding, je hebt mij geflest je bent een klootzak, dat ding is niet goed. Ik ben er mee gaan schieten en dat ding breekt niet eens glas'. Ik zei tegen hem: 'laat mij het dan op jou testen'. Begrijp je? Hij zei tegen mij: 'Nee, je hebt mij rotzooi verkocht, dat stomme ding is een signaalpistool'.'
In dit gesprek wordt tevens afgesproken dat [betrokkene 1] de dag daarna met [betrokkene 2] en [betrokkene 5] naar [medeverdachte] zal komen.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 2] bij voornoemd gesprek aanwezig is geweest. In de vertaling van het tapgesprek valt namelijk te lezen dat 'Charlie' bij NN man 1, [betrokkene 1], staat. [betrokkene 2] neemt ook nog deel aan het telefoongesprek.
[Medeverdachte] en verdachte hebben verklaard dat zij echt spraken over een hond en zijn bandje. Het hof acht deze verklaringen niet geloofwaardig en gaat er vanuit dat in voornoemd gesprek met 'de hond' een man wordt bedoeld waaraan [medeverdachte] in het verleden een wapen heeft verkocht, 'die touw', en dat de bedoeling is om 'de band van de hond af te pakken'. Het hof is van oordeel dat hiermee de ketting van een man wordt bedoeld.
(...)
Het hof neemt op basis van het voorgaande aan dat [medeverdachte] en [betrokkene 1] de initiatoren zijn geweest van de overval op [betrokkene 3]. Zij hebben de overval gepland en een actieve rol in de voorfase van de overval gespeeld. Ten tijde van de overval waren zij op enige afstand aanwezig en hebben zich niet gedistantieerd.
[Betrokkene 2] en verdachte waren de uitvoerders. [Betrokkene 2] legt hierover heldere, geloofwaardige verklaringen af. Verdachte ontkent enige betrokkenheid. Het hof acht echter bewezen dat verdachte wel degelijk een uitvoerende rol op zich heeft genomen en overweegt daartoe het volgende. Bij haar aangifte geeft [betrokkene 3] een signalement van de twee overvallers. [Betrokkene 2] heeft verklaard dat hij de rustige overvaller is geweest en verdachte de andere. Uit de diverse verklaringen van [betrokkene 2] komt duidelijk naar voren dat verdachte de tweede overvaller is geweest. Daarnaast heeft [betrokkene 1] een belastende verklaring over de aanwezigheid van verdachte afgelegd. Volgens hem is verdachte met [betrokkene 2] vertrokken na het gesprek over de overval en nadat [medeverdachte] het huis van [betrokkene 6] aan hen had aangewezen. Na enige tijd is hij samen met [betrokkene 2] in de auto teruggekomen.
Het hof is op grond van bovenstaande van oordeel dat aan de vereisten voor medeplegen is voldaan. Er is namelijk sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de diverse plegers van de overval. Zij hebben willens en wetens, dus met opzet, samengewerkt tot het verrichten van de overval.
Het primair tenlastegelegde feit, het medeplegen van diefstal in vereniging met geweld, acht het hof wettig en overtuigend bewezen."
2.3.
Bij de Hoge Raad is ook de zaak van de mededader [medeverdachte] (11/05640) aanhangig, waarin heden eveneens uitspraak zal worden gedaan. In die zaak steunt de bewezenverklaring van het onderhavige feit op de volgende bewijsvoering:
- A.
"Op 11 september 2010 wordt in Middelburg een overval op een woning gepleegd. Aangeefster [betrokkene 3] heeft verklaard dat zij in haar woning is overvallen door twee mannen. [Betrokkene 3] bevond zich in haar keuken, zij was eten aan het koken. De voordeur had zij op een kier laten staan. Op de bovenverdieping waren haar zoontje en zijn vriendje aan het spelen. Op het moment dat zij de kinderen wilde gaan roepen voor het eten, zag ze dat er twee jongens binnen kwamen: één licht getint en de ander donkerder. De licht getinte jongen hield een vuurwapen vast. [betrokkene 3] zag dat daarachter de donkere jongen binnenkwam en dat die ook een vuurwapen in zijn hand hield. De licht getinte jongen pakte haar vast en duwde haar de woonkamer in. De donkere jongen kwam toen ook de woonkamer in gelopen en was naar haar aan het roepen. Ze hoorde dat de donkere jongen zei dat hij wist dat ze spullen in huis had en dat ze deze aan hem moest geven. De donkere jongen vroeg waar het goud was. Hij vroeg meteen naar [betrokkene 4]. [Betrokkene 4] is de ex-vriend van [betrokkene 3]. Aangeefster zag dat de donkere jongen naar boven liep. Omdat ze wilde dat de jongens weg gingen, heeft ze ongeveer 300 euro uit een lade gepakt en tegen de licht getinte jongen gezegd dat hij zijn vriend naar beneden moest roepen. Ze hoorde dat de licht getinte jongen in het Antilliaans de donker getinte jongen riep. Na een paar minuten kwam de donker getinte jongen naar beneden. [Betrokkene 3] heeft aan hem het geldbedrag gegeven. De donkere jongen heeft daarna alle lades beneden doorzocht. [Betrokkene 3] heeft verklaard dat hij ringen en een gouden ketting wegnam. [Betrokkene 3] nam waar dat de donker getinte jongen in het Antilliaans tegen de andere jongen praatte en zijn pistool aan het doorladen was. Vervolgens hield hij het pistool op haar gericht. Het pistool dat de lichtgetinte jongen vasthad, heeft [betrokkene 3] niet meer gezien. De licht getinte jongen zei op een gegeven moment dat hij wilde gaan. De twee jongens hebben, voordat zij weggingen, tegen [betrokkene 3] gezegd dat als ze naar de politie zou gaan, ze dan zou moeten verhuizen, omdat ze haar wel zouden weten te vinden. Uit de woning zijn verder een gouden dames horloge, een mini I-phone en een sleutelbos weggenomen.
[Betrokkene 2] heeft na verscheidene verhoren op 30 september 2010 een eerste bekennende verklaring afgelegd en heeft vanaf dat moment openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de overval, nadat hij in eerste instantie heeft ontkend. Behalve over zijn eigen betrokkenheid heeft hij ook verklaard over zijn mededaders en hun rol.
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van [betrokkene 2] over de feiten met betrekking tot de overval, zoals onder meer zijn eigen deelname en de andere deelnemers aan de overval. Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 2] die hij op 30 september 2010 en daarna heeft afgelegd, dan ook geloofwaardig, omdat de verklaringen van [betrokkene 2] op essentiële punten overeenkomen met de aangifte van [betrokkene 3]. Zo heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij met [verdachte] naar binnen is gegaan, dat hij in de gang een meisje tegenkwam, hij aan haar gevraagd heeft of [betrokkene 4] thuis was, dat [verdachte] naar boven was gelopen, dat zowel hij als [verdachte] wapens bij zich hadden, dat [verdachte] zich dreigend uitte en dat [verdachte] tevens een vuurwapen op het meisje richtte, dat het meisje een goudkleurige ketting aan [verdachte] heeft gegeven en dat zij verder onder meer 200 euro, sieraden en telefoons hebben meegenomen.
Bij de rechter-commissaris en politie heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij op 11 september 2010 met [betrokkene 1], [verdachte] en [betrokkene 5] naar Vlissingen is gegaan. Ze zijn eerst een quad op gaan halen voor [betrokkene 1] en daarna naar verdachte [[medeverdachte]] gegaan. Bij verdachte [[medeverdachte]] thuis is er gesproken over de overval. [Betrokkene 1], [verdachte], verdachte [[medeverdachte]] en [betrokkene 2] waren daar in elk geval bij aanwezig. Het idee om de overval te plegen kwam van verdachte [[medeverdachte]] en ontstond omdat ze drugs wilden hebben. Volgens verdachte [[medeverdachte]] kon je drugs kopen bij mensen aan huis. Verdachte [[medeverdachte]] wist een adres. Dit was het adres waar later de overval is gepleegd. Vervolgens kwam verdachte [[medeverdachte]] op het idee om die persoon te rippen. [Betrokkene 2] en [verdachte] zijn samen in een auto naar het huis van [betrokkene 3] gereden. Verdachte [[medeverdachte]], [betrokkene 1] en [betrokkene 5] zaten in de andere auto. Zij reden voorop. Verdachte [[medeverdachte]] heeft de weg gewezen en de betreffende woning laten zien. Verdachte [[medeverdachte]] heeft gezegd dat [betrokkene 4] een mooie ketting had. Het was volgens [betrokkene 2] de bedoeling om die ketting ook mee te nemen. De uitvoering kwam op [betrokkene 2] en [verdachte] neer. Verdachte [[medeverdachte]] was namelijk bekend in de regio en de jongen waarop ze de overval moesten plegen kende [betrokkene 1] ook."
en B. "(...)"
2.4.
Gelet hierop moet worden aangenomen dat de bewijsvoering in de zaak van de verdachte schrijffouten bevat, in die zin dat waar in onderdeel A sprake is van "verdachte" telkens wordt gedoeld op de mededader [betrokkene 2]. De Hoge Raad leest de bewijsvoering met herstel van deze misslagen. Voor zover het middel over deze misslagen beoogt te klagen, mist het dus feitelijke grondslag zodat het in zoverre niet tot cassatie kan leiden.
2.5.
Het in het middel bedoelde standpunt is in de schriftuur als volgt samengevat:
"Ten aanzien van [betrokkene 2] is bepleit dat die op basis van rancune over de aanwezigheid van verdachte in de woning heeft gesproken (...). Ten aanzien van het door aangeefster [betrokkene 3] gegeven signalement is bepleit dat dit niet overeen komt met het signalement van verdachte (...). Ten aanzien van de verklaring(en) van [betrokkene 1] is bepleit dat hij de verdachte niet met [betrokkene 2] het huis van [betrokkene 3] heeft zien binnengaan (...) en dat [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris heeft verklaard verdachte niet met een vuurwapen te hebben gezien op 11 september, alsmede dat hij niet gezien heeft wie de overval heeft gepleegd op 11 september en dat [betrokkene 2] daar wel over heeft verteld maar daarbij niets over verdachte heeft gezegd en dat verdachte zelf ook nooit heeft gezegd dat hij het huis is binnen geweest. Verder is nog expliciet verwezen naar [betrokkene 1]' opmerking tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris dat zijns inziens de politie het proces-verbaal van verhoor (...) niet goed heeft opgemaakt. (...)"
2.6.
Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte samen met [betrokkene 2] de in de tenlastelegging omschreven overval heeft gepleegd terwijl anderen in een auto zaten te wachten, welke betrokkenheid van de verdachte in het bijzonder kan worden afgeleid uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Op grond daarvan heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verdachte - in weerwil van hetgeen namens hem daaromtrent is aangevoerd - zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Aldus bevat de uitspraak voldoende gegevens waarin de nadere motivering ligt besloten aangaande het niet aanvaarden door het Hof van het onder 2.5 weergegeven standpunt (vgl. HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006/393, rov. 3.8.2 sub (i)).
2.7.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 januari 2013.