Hof Amsterdam, 04-11-2020, nr. 23-000771-20
ECLI:NL:GHAMS:2020:2912
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-11-2020
- Zaaknummer
23-000771-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:2912, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1932
Uitspraak 04‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Mishandeling. Partiële vrijspraak 'zwaar lichamelijk letsel' en 'ex-levensgezel'. Scenario van aangever wordt gesteund door letselverklaring. Alternatief scenario wordt niet aannemelijk gemaakt.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000771-20
datum uitspraak: 3 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-259411-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië, thans Servië) op [geboortedag] 1979,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2020, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan zijn (ex-)levensgezel, [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van de vinger en/of een kneuzing van de ribben (waarbij er sprake is van een langdurig herstel en/of blijvend letsel), heeft toegebracht door:
- met een vuist tegen/op het (voor)hoofd van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen,
- met een vuist tegen de hand van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen,
- met kracht het bovenlichaam en/of de armen van die [benadeelde] vast te pakken,
- meermalen de ribben en/of onderarmen van die [benadeelde] vast te pakken, en/of
- meermalen in de ribben en/of onderarmen van die [benadeelde] te knijpen;
subsidiairhij op of omstreeks 16 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex-)levensgezel, [benadeelde], heeft mishandeld door:
- met een vuist tegen/op het (voor)hoofd van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen,
- met een vuist tegen de hand van die [benadeelde] te slaan en/of te stompen,
- met kracht het bovenlichaam en/of de armen van die [benadeelde] vast te pakken,
- meermalen de ribben en/of onderarmen van die [benadeelde] vast te pakken,
- meermalen in de ribben en/of onderarmen van die [benadeelde] te knijpen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten een fractuur van de vinger en/of een kneuzing van de ribben (waarbij er sprake is van een langdurig herstel en/of blijvend letsel).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsvrouw, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.
Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij, kort samengevat, primair het alternatieve scenario aangevoerd dat het juist de aangever was die (de verdachte) mishandelde. De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] zijn ongeloofwaardig, aldus de raadsvrouw. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de bestanddelen ‘zwaar lichamelijk letsel’ en ‘(ex-)levensgezel’.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Er bestaat geen discussie over het feit dat de verdachte op 16 april 2019 in de woning van de aangever is geweest, en dat het daar tussen hen tot een conflict is gekomen, waarbij geweld is gebruikt. Kort nadat de verdachte de woning had verlaten, is de aangever naar de spoedeisende hulp gegaan. Blijkens de letselverklaring heeft de aangever een zwelling over de neusbrug, ribfracturen en een gebroken vinger opgelopen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht het alternatieve scenario waarin niet de aangever, maar juist de verdachte is mishandeld, en waarbij de verdachte geen vinger naar de aangever zou hebben uitgestoken, niet aannemelijk geworden. Voor de stelling dat de verdachte door de aangever met een stok is geslagen, ontbreekt een overtuigende, objectieve onderbouwing. Ook overigens biedt het dossier voor dat scenario onvoldoende aanknopingspunten. Het bij de aangever geconstateerde letsel, zoals weergegeven in de letselverklaring, staat haaks op dit alternatieve scenario, terwijl dit wel in sterke mate ondersteunend is voor het door de aangever geschetste scenario: dit letsel past tenslotte goed bij wat de aangever over de mishandeling heeft verklaard. Het hof verwerpt dan ook het (primair gevoerde) tot vrijspraak strekkende verweer.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en de aangever (ex-)levensgezellen waren, zodat de verdachte van die strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken. Tevens is naar het oordeel van het hof, anders dan door de advocaat-generaal is betoogd, geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat het bij de aangever geconstateerde letsel, hoe akelig ook, niet kan worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk letsel’ als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de zware eisen die de jurisprudentie daaraan stelt.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de getuige [getuige] in het geval het hof een van de verklaringen van de aangever als bewijsmiddel bezigt. [getuige] is de enige onafhankelijke getuige en haar verklaring zou aanleiding kunnen geven om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangever, aldus de raadsvrouw.
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [getuige] wordt afgewezen, nu de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof volgt de aangever in zijn aangifte en heeft geen redenen te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan, mede gelet op wat het hof hiervoor heeft overwogen over de mate waarin de letselverklaring de aangifte ondersteunt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 16 april 2019 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door:
- met een vuist tegen het hoofd van die [benadeelde] te slaan,
- met een vuist tegen de hand van die [benadeelde] te slaan,
- met kracht het bovenlichaam en de armen van die [benadeelde] vast te pakken,
- meermalen de ribben en onderarmen van die [benadeelde] vast te pakken,
- meermalen in de ribben en onderarmen van die [benadeelde] te knijpen.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld, met dien verstande dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, tot een voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangever in zijn eigen woning. De aangever heeft ten gevolge van de mishandeling letsel opgelopen en pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de aangever. Dit vond plaats in de woning van de aangever, terwijl hij zich juist in zijn eigen woning veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof zal een in uren lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd, nu naar het oordeel van het hof geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.308,67, bestaande uit € 1.173,82 aan materiële schade en
€ 8.134,85 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De gehele vordering is ter terechtzitting in hoger beroep gematigd en bedraagt thans € 7.250,00, bestaande uit € 2.250,00 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 216,00 voor een telefoon,
€ 310,00 voor een bril, € 129,00 voor een overhemd, € 590,00 aan inkomstenderving en € 1.005,00 aan medische kosten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de gehele vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Primair is namens de verdachte verzocht de vordering af te wijzen met betrekking tot de bril, de telefoon, het overhemd en de inkomstenderving. Subsidiair is gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard met betrekking tot voornoemde schadeposten. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels voor stelplicht en bewijslast van het civiele recht. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op genoemde aard en de ernst van de normschending en de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend. Het hof wijst het overige deel van de vordering af.
Met betrekking tot de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat alleen de gevorderde ‘medische kosten’ voor toewijzing in aanmerking komen. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden toegewezen.
In de overige – door de verdediging betwiste – materiële kosten dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze onvoldoende onderbouwd zijn om tot toewijzing te beslissen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof stelt de wettelijke rente van de immateriële schade vast op de pleegdatum en de wettelijke rente van de materiële schade, om praktische redenen, in het midden van de periode waarin de voor vergoeding in aanmerking gekomen medische kosten zijn uitgegeven. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.505,00 (duizend vijfhonderdvijf euro) bestaande uit € 1.005,00 (duizend vijf euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) bestaande uit immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.505,00 (duizend vijfhonderdvijf euro) bestaande uit € 1.005,00 (duizend vijf euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 november 2019 en van de immateriële schade op 16 april 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 november 2020.
=========================================================================
[…]