RvdW 2019/236
Aanwezigheidsrecht ‘s Hofs afwijzing van verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak berust op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat verdachte verzoek niet met enig stuk heeft gestaafd. Daarin ligt als ‘s Hofs oordeel besloten dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Hof was bij die stand van zaken niet tot nadere belangenafweging gehouden.
HR 29-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:131
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29 januari 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/00816
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:131, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1465, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2018
Essentie
Aanwezigheidsrecht ‘s Hofs afwijzing van verzoek tot aanhouding van behandeling van zaak berust op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd, omdat verdachte verzoek niet met enig stuk heeft gestaafd. Daarin ligt als ‘s Hofs oordeel besloten dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Hof was bij die stand van zaken niet tot nadere belangenafweging gehouden.
Partij(en)
29 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00816
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij een verstek gewezen arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 februari 2018, nummer ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.