Alle omstandigheden van het geval
Einde inhoudsopgave
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/3.5:3.5 Conclusie
Alle omstandigheden van het geval (O&R nr. 77) 2013/3.5
3.5 Conclusie
Documentgegevens:
mr. P.T.J. Wolters, datum 01-03-2013
- Datum
01-03-2013
- Auteur
mr. P.T.J. Wolters
- JCDI
JCDI:ADS298557:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De werking van de redelijkheid en billijkheid is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. De noemer omstandigheden is breder dan fysieke gedragingen en gebeurtenissen. Toch gaat er een zekere aantrekkingskracht uit van deze hoofdcategorie. Gedragingen en gebeurtenissen zijn objectief waarneembaar. Ze ‘bestaan’ ook zonder enige vorm van (juridische) kwalificatie of analyse. Dit onderscheidt de categorie van de andere hoofdcategorieën.
De factoren uit de andere hoofdcategorieën zijn afhankelijk van een analyse van gedragingen en gebeurtenissen. De factoren ‘maatschappelijke positie of professionaliteit’ en ‘deskundigheid’ beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid.1 Maar wanneer is een partij professioneel of deskundig? Dit blijkt uiteindelijk uit haar gedragingen. Een partij hangt bijvoorbeeld een bord met het woord ‘bakker’ op. Uit deze gedraging blijkt dat zij op het gebied van brood deskundig en professioneel is. De invloed van de factor ‘rechtsnormen’ is afhankelijk van de inhoud van het recht.2 Deze inhoud is onder andere vast te stellen aan de hand van gedragingen van de wetgever. De wetgever kan bijvoorbeeld een wet uitvaardigen. Een wet bevat rechtsnormen. Een wet uitvaardigen is echter een gedraging. Op deze manier is de invloed van iedere factor afhankelijk van omstandigheden die vallen onder de hoofdcategorie ‘gedragingen en gebeurtenissen’.
Deze benadering verdient niet de voorkeur. Dergelijke ‘gedragingen en gebeurtenissen’ zijn indirect en verduidelijken niet of nauwelijks. Een beroep op de inhoud van de wet is duidelijker dan een beroep op de uitvaardiging door de wetgever. Wel legt de benadering een zwak punt van de andere hoofdcategorieën bloot. De factoren uit de andere hoofdcategorieën vereisen een extra analyse. De factoren eisen in de eerste plaats een analyse van de rol en het gewicht van een factor in een concreet geval. Dit is bij de hoofdcategorie ‘gedragingen en gebeurtenissen’ niet anders. De factoren uit de andere hoofdcategorieën eisen daarnaast een analyse van de achterliggende gedragingen en gebeurtenissen. Deze extra analyse moet uitwijzen dat de omstandigheid werkelijk bestaat. Zij zal in veel gevallen geen problemen opleveren. Extra obstakels zijn echter denkbaar. Men kan bijvoorbeeld twisten over de strekking van een norm3 of de deskundigheid en professionaliteit van een partij.4 De extra analyse is niet nodig bij de factoren uit de hoofdcategorie ‘gedragingen en gebeurtenissen’. De relevantie en invloed van deze factoren is immers niet afhankelijk van andere gedragingen en gebeurtenissen.
Een afgezwakte vorm van de hierboven beschreven benadering is duidelijk zichtbaar in de in § 3.2 besproken jurisprudentie over de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De rechter motiveert een groot gedeelte van zijn uitspraken over de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid met een beroep op een gedraging. Niet het rechtsgevolg, maar het beroep op het rechtsgevolg is in het concrete geval in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Deze benadering is ook toepasbaar bij de andere functies van de redelijkheid en billijkheid. De factor ‘gedragingen van de partijen bij een rechtsbetrekking’ maakt op deze manier de andere factoren overbodig. Uit § 3.2 blijkt echter dat ook deze afgezwakte vorm niet de voorkeur verdient.
Abas benadert de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid op een vergelijkbare wijze. Een schuldeiser kan onredelijk handelen door een prestatie te bedingen. Hij handelt onredelijk als hij de schuldenaar aan zijn verplichting wil houden terwijl de schuldenaar een gegronde reden heeft om de nakoming te weigeren. De schuldenaar moet een gegronde reden hebben om niet of niet onder dezelfde voorwaarden te contracteren. Een dergelijke gegronde reden ontstaat door veranderende omstandigheden.5
Deze benadering is opnieuw niet noodzakelijk beperkt tot de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloedt de rechtsbetrekking als de betrekking een leemte bevat.6 Ook hier is het mogelijk om de nadruk te leggen op veranderende omstandigheden. Een leemte ontstaat, of blijkt te bestaan, door veranderende omstandigheden. Deze kunnen een gegronde reden opleveren om de overeenkomst slechts te sluiten na opvulling van de leemte.
Ook deze benadering verdient niet de voorkeur. De benadering is indirect. Wanneer leveren de veranderende omstandigheden een gegronde reden op? Het ontstaan van een gegronde reden is afhankelijk van andere factoren. De gegronde reden kan bijvoorbeeld ontstaan door het nadeel dat deze veranderingen voor de schuldenaar veroorzaken. Het ontstaan van een gegronde reden is in dit voorbeeld afhankelijk van de factor ‘omvang belang’.7
De benadering is daarnaast onduidelijk. Omstandigheden kunnen veranderen door gedragingen van partijen, gedragingen van derden en door gebeurtenissen waar de partijen geen invloed op kunnen uitoefenen. Abas maakt echter geen onderscheid tussen de verschillende oorzaken die leiden tot veranderende omstandigheden. Dit is een gemis. Het antwoord op de vraag wie de verandering heeft veroorzaakt is van belang. Het antwoord op de vraag wie verantwoordelijk is voor de veranderende omstandigheden, beïnvloedt de werking van de redelijkheid en billijkheid.8
Verschillende benaderingen verklaren iedere werking van de redelijkheid en billijkheid vanuit factoren die behoren bij de hoofdcategorie ‘gedragingen en gebeurtenissen’. Deze benaderingen verdienen echter niet de voorkeur. Dit betekent niet dat de factoren uit de categorie geen zelfstandige rol spelen.
De factoren uit de categorie zijn in de eerste plaats van belang omdat zij duidelijk maken dat de werking en de eisen van de redelijkheid en billijkheid niet vaststaan vanaf het moment van de totstandkoming van de rechtsbetrekking. De werking van de redelijkheid en billijkheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Gedragingen en gebeurtenissen zijn relevante omstandigheden. Zij kunnen zich ook voordoen na de totstandkoming van de rechtsbetrekking. De gedragingen en gebeurtenissen kunnen bovendien leiden tot veranderingen in de andere omstandigheden. De omstandigheden van het geval blijven ook na het ontstaan van de rechtsbetrekking veranderen, de eisen en de werking van de redelijkheid en billijkheid veranderen mee.
Juist de verandering in de omstandigheden kan de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden. Een enkele onevenwichtigheid in de prestaties leidt bijvoorbeeld niet snel tot een werking van de redelijkheid en billijkheid. Dit is anders als deze onevenwichtigheid het gevolg is van veranderende omstandigheden.9
De factoren uit de categorie zijn daarnaast van belang omdat zij duidelijk maken wie verantwoordelijk is voor een bepaalde omstandigheid. Een beroep op (een subfactor van) de factor ‘gedragingen van de partijen bij de rechtsbetrekking’ maakt duidelijk dat één van de partijen verantwoordelijk is voor de gedraging.
Ik geef een voorbeeld. De factoren ‘vertrouwen’ en ‘omvang belang’ beïnvloeden de werking van de redelijkheid en billijkheid.10 De factoren leggen echter meer gewicht in de schaal als het vertrouwen en nadeel zijn veroorzaakt door de andere partij.11 De ‘eigen schuld’ van de benadeelde vermindert het gewicht van deze factoren juist.12 De nadruk op de verantwoordelijkheid van één van de partijen verklaart het wisselende gewicht van andere factoren. De rol van verantwoordelijkheid verklaart ook de beperkte invloed van de factor ‘gedragingen van derden’.13 Een beroep op een omstandigheid waarvoor één van de partijen verantwoordelijk is, verdient de voorkeur.
Een beroep op een factor uit deze hoofdcategorie verdient niet de voorkeur als zowel de ‘verantwoordelijkheid’ als de ‘verandering’ niet van belang is. Dit blijkt bijvoorbeeld uit § 3.2.4. Het antwoord op de vraag wie verantwoordelijk is voor de verrijking, speelt geen bijzondere rol. Een verrijking leidt ook tot een rechtsbetrekking als deze het gevolg is van een gedraging van de verarmde partij. De rechtsbetrekking ontstaat bovendien op het moment van de verrijkende gedraging. Eventuele latere gedragingen spelen geen bijzondere rol.