Hof 's-Hertogenbosch, 19-04-2016, nr. 200.158.682, 01
ECLI:NL:GHSHE:2016:1505
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-04-2016
- Zaaknummer
200.158.682_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:1505, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑04‑2016; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:482
ECLI:NL:GHSHE:2016:482, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑02‑2016; (Hoger beroep, Verzet)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2016:1505
Uitspraak 19‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Advocatendeclaratie. Vervolg op ECLI:NL:GHSHE:2016:482. Vervallen WTBZ-begroting. Kantonrechter alsnog bevoegd. Terugverwijzing op verzoek partijen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.158.682/01
arrest van 19 april 2016
in de zaak van
de maatschap [Advocaten] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [Advocaten] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.A. Baltes te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 februari 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer 3129127 CV EXPL 14-3538 gewezen vonnis van 23 juli 2014.
5. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 16 februari 2016;
- -
de akte na tussenarrest van [Advocaten] met een productie (de declaratie);
- -
de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6. De verdere beoordeling
6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van aktes. Partijen hebben zich uitgelaten.
6.1.1.
[Advocaten] heeft de verlangde declaratie overgelegd.
6.1.2.
Het hof heeft partijen de mogelijkheid voorgehouden hun geschillen te doen beslechten door de Geschillencommissie advocatuur. Beide partijen hebben laten weten die weg niet te zullen volgen.
6.1.3.
Partijen is gevraagd zich uit te laten over de vraag of het hof de zaak aan zich dient te houden of dat zij (terug)verwijzing naar de kantonrechter verlangen. Zowel [Advocaten] als [geïntimeerde] verlangt die (terug)verwijzing. Het hof zal aan dit verlangen gehoor geven.
6.1.4.
Partijen is ten slotte gevraagd zich uit te laten over een te benoemen deskundige. Nu de zaak wordt verwezen, komt het hof niet meer aan de benoeming van een deskundige toe.
6.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis op de incidentele vordering van [geïntimeerde] tot onbevoegdverklaring toewijzend beslist. Zoals in het tussenarrest is overwogen kan deze beslissing niet in stand blijven, omdat de begrotingsprocedure niet meer bestaat en de kantonrechter daardoor bevoegd is geworden om het geschil te beslechten.
In oppositie in eerste aanleg is het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 19 maart 2014 vernietigd en heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de vordering van [Advocaten] . Ook deze beslissingen kunnen niet in stand blijven.
6.3.
In de omstandigheid dat als gevolg van een wetswijziging de kantonrechter alsnog bevoegd is om de zaak te beslissen, vindt het hof grond om de proceskosten van dit hoger beroep te compenseren.
7. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
verwijst de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Breda, voor verdere afdoening;
compenseert de proceskosten van dit hoger beroep aldus dat elk van partijen haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.W. van Rijkom en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2016.
griffier rolraadsheer
Uitspraak 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Onbevoegdheid in eerste aanleg omdat de begrotingsprocedure niet is gevolgd. Die procedure bestaat niet meer ten tijde van het hoger beroep. Terugverwijzing naar de rechtbank?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.158.682/01
arrest van 16 februari 2016
in de zaak van
de maatschap [maatschap] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.A. Baltes te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 oktober 2014 ingeleide hoger beroep van het (verzet)vonnis van 23 juli 2014, door de afdeling kanton van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als geopposeerde in de hoofdzaak, verweerster in het incident, en [geïntimeerde] als opposant in de hoofdzaak, eiser in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 3129127 CV EXPL 14-3538)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven met één grief en drie producties;
- -
de memorie van antwoord;
- -
de akte van [appellante] met producties;
- -
de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep gaat het om het volgende.
3.1.1.
Bij inleidende dagvaarding van 27 februari 2014 heeft [appellante] [geïntimeerde] in rechte betrokken en gevorderd hem te veroordelen tot betaling van een bedrag in hoofdsom van € 4.599,70, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, terzake van werkzaamheden als advocaat uitgevoerd in opdracht van [geïntimeerde] .
Als verweer van [geïntimeerde] (ex artikel 111 lid 3 Rv) wordt opgegeven dat laatstgenoemde zich heeft beroepen op een fixed fee-afspraak van € 3.500,-. Deze afspraak wordt in die dagvaarding door [appellante] ontkend.
3.1.2.
Bij verstekvonnis van 19 maart 2014 zijn de vorderingen toegewezen nu deze de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voorkwamen en is [geïntimeerde] tot betaling en in de proceskosten veroordeeld.
3.1.3.
[geïntimeerde] is bij verzetdagvaarding van 19 mei 2014 tegen deze veroordelingen opgekomen. Daarbij heeft hij de onbevoegdheid van de kantonrechter ingeroepen, stellende dat de hoogte van de vordering wordt betwist zodat de bijzondere procedure bepaald in de artikelen 32 tot en 40 WTBZ (de begrotingsprocedure) gevolgd moet worden, zodat de kantonrechter onbevoegd is te oordelen. Hij beroept zich niet op een fixed fee-afspraak, maar stelt dat genoemd bedrag van € 3.500,- betrekking heeft op een schikkingsvoorstel, dat overigens niet is aanvaard door [appellante] .
3.1.4.
Bij (verzet)vonnis waarvan beroep van 23 juli 2014 is de door [geïntimeerde] opgeworpen exceptie gehonoreerd, het verstekvonnis vernietigd, heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en is [appellante] in de kosten veroordeeld.
3.1.5.
[appellante] is tijdig van dit vonnis in hoger beroep gekomen, heeft één grief aangevoerd en gevorderd dat het verzetvonnis zal worden vernietigd en de veroordeling uit het verstekvonnis zal worden bekrachtigd. De grief luidt:
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter dat het verweer van [geïntimeerde] enkel ziet op de hoogte van de declaraties van [appellante] Advocaten, als gevolg waarvan de kantonrechter onbevoegd is om van de vordering van [appellante] Advocaten kennis te nemen.
3.1.6.
[geïntimeerde] voert verweer en concludeert tot bevestiging van het bestreden vonnis.
3.1.7.
Artikel 32 (oud) WTBZ luidt:
Buiten de gevallen in het 2de lid van art. 31 vermeld, geschiedt, in geval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend, de begrooting door de raden van toezigt en discipline (…)
Deze bepaling is per 1 januari 2015 vervallen. Artikel IV van de Wet positie en toezicht advocatuur luidt:
De artikelen 29 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en artikel 38, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op geschillen over het door de advocaat aan de cliënt berekende salaris, in gevallen waarin de rekening van de advocaat is begroot door de raad van toezicht vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.
Een begroting (als hier bedoeld) heeft niet plaatsgevonden.
3.2.
De bevoegdheid van de burgerlijke rechter.
3.2.1.
Het hof stelt voorop dat door het instellen van hoger beroep tegen een eindvonnis de zaak in volle omvang wordt overgebracht naar het hof ter beslissing voor zover ontsloten door de grieven. De grief van [appellante] keert zich kennelijk tegen de toewijzing van de exceptie van onbevoegdheid.
3.2.2.
Nu de begrotingsprocedure is afgeschaft kan daaraan thans geen toepassing meer worden gegeven en dienen de geschillen over de hoogte van het loon van de advocaat door de burgerlijke rechter te worden beslist. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter in het incident – dat immers tot uitgangspunt neemt dat die procedure nog gevolgd kan worden en dat op de geschillen langs die weg beslist kan worden - niet in stand kan blijven. Dat, naar volgt uit de door [appellante] als productie 5 bij akte in hoger beroep in het geding gebrachte brief van (de stafjurist van) de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant, ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg verwijzing naar de begrotingsprocedure nog mogelijk was, maakt zulks niet anders. De grief slaagt mitsdien in zoverre.
3.2.3.
Hoewel de tekst van de grief er op lijkt te duiden dat [appellante] enkel bestrijdt dat het verweer van [geïntimeerde] alleen ziet op de hoogte van de declaraties van [appellante] , blijkt uit de toelichting op de grief en het petitum dat [appellante] het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wenst te onderwerpen, dus ook voor het geval dat het verweer van [geïntimeerde] alleen ziet op de hoogte van de declaraties. Uit de memorie van antwoord van [geïntimeerde] , met name het onder 6. gestelde blijkt dat [geïntimeerde] dat heeft onderkend. Aldus heeft [appellante] haar klachten in hoger beroep behoorlijk in het geding gebracht en zijn deze voor [geïntimeerde] (en de appelrechter) voldoende kenbaar. Bijgevolg is het geschil in volle omvang bij het hof aan de orde.
3.2.4.
Het oordeel dat de burgerlijke rechter thans bevoegd is stelt het hof voor de vraag of terugverwijzing naar de kantonrechter moet volgen.
[geïntimeerde] stelt dat [appellante] die terugverwijzing niet heeft gevraagd (punt 4 mva). Ook [geïntimeerde] vraagt die verwijzing niet, al klaagt hij er wel over dat de zaak dan in één instantie wordt beslist.
Overigens lijkt het erop dat in het onderhavige geval verwijzing zou moeten volgen, tenzij beide partijen afdoening door het hof zouden verlangen (vgl. rov. 3.4.2, tweede alinea van HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0857, NJ 2010/581 m.nt. H.J. Snijders). Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de terugverwijzing.
3.2.5.
Partijen zouden dit geschil wellicht kunnen voorleggen aan de Geschillencommissie advocatuur. Zij dienen zich ook hieromtrent uit te laten.
3.2.6.
De kwestie van de fixed fee-afspraak ligt bij het hof niet (meer) ter beoordeling nu beide partijen van oordeel zijn dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt. Daarmee staat vast dat het hof alleen heeft te oordelen over de hoogte van de declaraties.
Deze declaraties zijn niet overgelegd. Partijen dienen dat alsnog te doen.
3.2.7.
Wensen partijen voortzetting van het geding bij het hof dan zal het hof een deskundigenbericht gelasten teneinde de werkzaamheden te begroten.
Naar het oordeel van het hof zal benoeming van één deskundige volstaan.
Het hof overweegt mevr. mr. N.A.M. Sinjorgo te [plaats] (email: [email-adres] ) te belasten met de begroting van het aantal door [appellante] aan de zaak bestede uren. Daarbij kan zij aansluiting zoeken bij de wijze van begroting zoals die voor de wetswijziging van 1 januari 2015 gebruikelijk plaatsvond.
Het voorschot op de kosten van de deskundige zal op grond van artikel 195 Rv voorshands gedragen moeten worden door [appellante] als oorspronkelijk eiseres.
Partijen kunnen zich hieromtrent op de voet van artikel 194 lid 2 Rv uitlaten.
3.2.8.
Het hof wijst er in dit verband op dat een advocaat ingevolge artikel 7:405 lid 2 BW recht heeft op het op de gebruikelijke wijze berekende loon, althans op een redelijk loon (vgl. ook gedragsregel 25 lid 1). Het bestede aantal uren is dat wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden aan de zaken zou hebben besteed. Dit aantal wordt niet alleen bepaald aan de hand van nuttig, nodig en doelmatig zijn van de bestede tijd, maar mede door andere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak en de tijd besteed aan de communicatie met de cliënt.
3.2.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 8 maart 2016 voor het nemen van aktes aan de zijde van [appellante] en [geïntimeerde] waarin zij zich uitlaten over de kwesties aangehaald in de rechtsoverwegingen 3.2.4, 3.2.5 en 3.2.7 alsmede voor het overleggen van de in geding zijnde declaraties (rov. 3.2.6);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.W. van Rijkom en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2016.
griffier rolraadsheer