Rb. Den Haag, 14-04-2015, nr. SGR 14/7606
ECLI:NL:RBDHA:2015:4415
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
14-04-2015
- Zaaknummer
SGR 14/7606
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:4415, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 14‑04‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:62, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2835 met annotatie van mr. M. Soltysik
Uitspraak 14‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Eiseres is beheerder van een historisch hofje. De veertig hofjeswoningen worden tegen geringe vergoedingen in gebruik gegeven aan onvermogende, alleenstaande vrouwen. In geschil is of eiseres belastingplichtig is voor de verhuurderheffing. De rechtbank oordeelt dat uit de parlementaire behandeling van de Wet verhuurderheffing blijkt dat voor particuliere hofjesstichtingen geen uitzondering wordt gemaakt. Verder oordeelt de rechtbank dat de vergoedingen die de bewoonsters betalen (mede) gerelateerd zijn aan het te verstrekken woongenot. Daarmee is voldaan aan de kenmerken van huur in de zin van artikel 7:201 van het BW. Dat de vergoedingen laag zijn en de bewoonsters zich aan diverse ongebruikelijke gedrags- en gebruiksregels moeten houden, maakt dit niet anders. Beroep ongegrond.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/7606
uitspraak van de meervoudige kamer van 14 april 2015 in de zaak tussen
Stichting [stichting X], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres
(gemachtigde: F. van Beek AA),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag verhuurderheffing opgelegd ter zake van voor verhuur bestemde woningen op 1 januari 2013.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015 te Den Haag.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [persoon A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C] en [persoon D].
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is de beheerstichting van [stichting X] te [vestigingsplaats] (het hofje). Het hofje is in de achttiende eeuw gesticht als hofje waar armlastige vrouwen gratis konden wonen. Nadat de historische documenten onvindbaar bleken te zijn, zijn de statuten van eiseres opnieuw vastgesteld bij notariële akte van 24 juli 1979. Volgens artikel 2 van deze statuten heeft eiseres als doel het stichten, beheren en in stand houden van woningen van het hofje, het ter beschikking stellen tegen een zo gering mogelijke bijdrage, casu quo het gratis in gebruik geven van die woningen aan vrouwen, die daartoe door de regenten in de gelegenheid worden gesteld.
2. Het hofje bestaat uit 40 woningen die om niet of tegen een geringe vergoeding voor bewoning ter beschikking worden gesteld. Op 30 november 1998 heeft het bestuur van eiseres daarvoor een bewoningsreglement opgesteld. Volgens artikel 1 van dit bewoningsreglement wordt het gebruiksrecht aan een bewoonster tot wederopzegging verleend en dienen de woningen daadwerkelijk als hoofdverblijf en zelfstandig te worden bewoond. Verder bevat het bewoningsreglement allerlei voor de bewoonsters geldende gedrags- en gebruiksregels. Bij het in gebruik geven van een woning dient de aanstaande bewoonster het bewoningsreglement te ondertekenen, waarmee zij verklaart dat zij met de inhoud daarvan bekend is. Verder wordt het verlenen van een gebruiksrecht niet schriftelijk vastgelegd.
3. Op de voet van de Wet verhuurderheffing (Wvh) heeft eiseres een aangifte verhuurderheffing ingediend en daarbij een te betalen bedrag aangegeven van € 399, welk bedrag zij als volgt heeft berekend:
Som van de WOZ-waarden: € 3.800.000
Vrijstelling 10 x € 3.800.000/40: € 950.000
Belastbaar bedrag: € 2.850.000
Verhuurderheffing 0,014% van € 2.850.000: € 399
Omdat het te betalen bedrag niet tijdig werd voldaan, heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslag ter grootte van hetzelfde bedrag opgelegd.
Geschil 4. In geschil is of eiseres verhuurderheffing verschuldigd is.
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij geen verhuurderheffing verschuldigd is omdat de woningen van het hofje niet zijn bestemd voor verhuur en het heffen van verhuurderheffing van een instelling zoals zij, in strijd is met doel en strekking van de Wvh.
6. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
7. Verweerder stelt dat eiseres wel verhuurderheffing verschuldigd is omdat de woningen in het hofje worden verhuurd en dat tijdens de parlementaire behandeling van de Wvh naar voren is gekomen dat de verhuurderheffing ook zou worden geheven van exploitanten van historische of monumentale hofjes.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
9. Op grond van artikel 4 van de Wvh is degene die eigenaar is van meer dan tien huurwoningen belastingplichtig voor de verhuurderheffing. Op grond van artikel 2, onderdeel a, van de Wvh wordt onder een huurwoning verstaan een woning die is bestemd voor verhuur. Bij gebreke aan aanwijzingen in andere zin gaat de rechtbank er vanuit dat de wetgever onder verhuur als bedoeld in artikel 2 van de Wvh heeft willen verstaan: verhuur in de zin van het Burgerlijk Wetboek (BW).
10. Volgens artikel 7:201 van het BW is huur de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Op grond van artikel 7:203 BW is de verhuurder verplicht de zaak ter beschikking van de huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is en op grond van artikel 7:212 BW is de huurder verplicht de tegenprestatie op de overeengekomen wijze te voldoen.
11. Tijdens de parlementaire behandeling is onder meer aan de orde geweest of particuliere hofjesstichtingen gezien hun doelstelling uitgezonderd zouden moeten worden van de verhuurderheffing. De wetgever heeft er voor gekozen een dergelijke uitzondering niet in de wet op te nemen. Ook overigens kan in de parlementaire stukken geen steun worden gevonden voor de stelling van eiseres dat de verhuurderheffing niet is bedoeld voor instellingen zoals zij.
12. Vast staat dat de woningen daadwerkelijk door de bewoonsters als hoofdverblijf en zelfstandig worden bewoond. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de vergoeding die een bewoonster moet betalen, wordt vastgesteld al naar gelang de grootte van het huisje van de bewoonster en de daarin aanwezige voorzieningen en naar het inkomen van de bewoonster. Naar het oordeel van de rechtbank wordt daarmee voldaan aan de kenmerken van huur in de zin van artikel 7:201 van het BW, namelijk dat de woningen in gebruik worden gegeven en de bewoners worden verbonden tot een tegenprestatie, die in dit geval bestaat uit het betalen van een vergoeding die in relatie staat tot het te verschaffen woongenot. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij het in gebruik geven van een woning, tussen eiseres en de bewoonster een huurovereenkomst wordt gesloten. Dat de vergoedingen laag zijn en het bewoningsreglement allerlei bijzondere gedrags- en gebruiksregels bevat die bij een huurovereenkomst niet gebruikelijk zijn, maakt dit niet anders. Nu tevens vaststaat dat het hofje uit meer dan tien woningen bestaat, heeft verweerder eiseres terecht aangemerkt als belastingplichtig voor de verhuurderheffing en aan haar de naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter en mr. M.A. Dirks en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.