Einde inhoudsopgave
Drie beginselen van fiscale rechtsbescherming (FM nr. 77) 2000/2.6.2.3
2.6.2.3 Beëindiging van door een impliciete standpuntbepaling opgewekt vertrouwen
Dr. R.H. Happé, datum 06-11-2000
- Datum
06-11-2000
- Auteur
Dr. R.H. Happé
- JCDI
JCDI:ADS396105:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Voetnoten
Voetnoten
Zie 2.5.3.
Zie ook het commentaar in het V-N bij hetzelfde arrest, V-N 1991, 3225. De commentator neemt – naar mijn mening terecht – het standpunt in dat het wegnemen van het vertrouwen door de inspecteur pas effect behoort te hebben met ingang van het volgende kalenderjaar. Bij de loonbelasting en de omzetbelasting zou dit mijns inziens kunnen gebeuren met ingang van het volgende tijdvak.
Een voorbeeld hiervan uit de sfeer van het fiscale compromis is Rechtbank ’s-Gravenhage 9 juli 1993, kort geding 93/0541, V-N 1993, 2936. De inspecteur had in de loop van 1992 de afspraak tegen 1 januari 1993 opgezegd. In verband met de betrokken belangen van Campina schortte de president van de rechtbank de opzegging op tot 1 januari 1996.
Bij de voorrangsregel van de toezegging ben ik ingegaan op de wijze waarop de inspecteur het vertrouwen bij de belastingplichtige kan wegnemen.1 Hetgeen ik daar heb gezegd, geldt in principe ook voor een impliciete standpuntbepaling. Indien de inspecteur zijn standpunt wijzigt, zal hij rekening moeten houden met de eerder door hem gewekte verwachtingen. Hierbij doet zich voor de inspecteur geregeld een complicatie voor. Hij is zich doorgaans namelijk subjectief niet bewust van het feit dat hij, objectief gezien, vertrouwen bij de belastingplichtige heeft gewekt. Veelal zal dit betekenen dat de inspecteur op een bepaald punt de aangifte corrigeert en dat hij vervolgens wordt geconfronteerd met een beroep op het vertrouwensbeginsel. Indien het beroep op een impliciete standpuntbepaling terecht is, zal de inspecteur voor dat jaar overeenkomstig dat standpunt de aanslag moeten herzien. Hij zal slechts voor de toekomst zijn standpunt kunnen wijzigen. Voor aangelegenheden met een sterk feitelijk karakter zal hij dit doorgaans kunnen doen met ingang van 1 januari van het volgende jaar.
Een voorbeeld hiervan is HR 23 oktober 1991, nr. 27507, BNB 1991/358. Het betrof het geval van iemand die zich al jarenlang bezig hield met onderwaterfotografie. De resultaten waren overwegend negatief. Over ruim 10 jaar beliepen de verliezen ongeveer f 127.000,-. Vanaf 1973 was het vaak negatieve resultaat door de inspecteur als verlies uit onderneming geaccepteerd. Eind 1982 had de inspecteur de adviseur telefonisch meegedeeld dat hij zich het recht voorbehield om de onderwaterfotografie ter discussie te stellen. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot de IB 1983 dat deze mededeling het vertrouwen moet hebben weggenomen.2
In voorkomende situaties zullen de gerechtvaardigde verwachtingen van de belastingplichtigen kunnen meebrengen dat de inspecteur een later moment behoort te kiezen. De zorgvuldigheid die de inspecteur in acht moet nemen, vereist dan eerbiedigende werking.3