Hof Arnhem, 08-10-2012, nr. AVNR 516-12
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
08-10-2012
- Zaaknummer
AVNR 516-12
- LJN
BY0240
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240, Uitspraak, Hof Arnhem, 08‑10‑2012; (Raadkamer)
Uitspraak 08‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Gronden van billijkheid. Zoon van advocaat wordt ter zake van baldadigheid bijgestaan door kantoorgenoten. Feiten en omstandigheden doen het hof ernstig twijfelen aan het realiteitsgehalte van de declaraties en wijzen erop dat de declaraties zijn opgesteld met het oog op het verkrijgen van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (vgl. Hof Arnhem 6 december 2010, LJN BO9523).
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn: 21-002379-11
Avnr: 516-12
Het hof heeft gezien het op 17 april 2012 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende te [adres kantoor raadsvrouw],
ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 27 augustus 2012 de advocaat-generaal en namens verzoeker mr. [raadsvrouw] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal en de brief van de raadsvrouw van 31 augustus 2012.
OVERWEGINGEN
- 1.
Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van de enkelvoudige kamer van het hof van 19 maart 2012 is verzoeker vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
- 3.
De advocaat-generaal heeft volhard bij de eerdere schriftelijke conclusie in die zin dat de gevraagde vergoeding in de kosten van rechtsbijstand in hoger beroep – gelet op de beperkte complexiteit van de zaak – naar maatstaven van billijkheid dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,=.
- 4.
De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het verzoek en ter zitting aangevoerd dat de onderhavige zaak een principieel karakter draagt waardoor er veel tijd is besteed aan voorstudie.
- 5.
Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
- 6.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsvrouw niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan verzoeker een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsvrouw en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsvrouw gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
- 7.
Verzoeker is vervolgd ter zake van baldadigheid. Hij is de zoon van mr. [persoon 1], naamgever van het advocatenkantoor waarvan mr. [raadsman eerste aanleg] verzoeker bij de kantonrechter heeft bijgestaan, en waarvan mr. [raadsvrouw] verzoeker in hoger beroep bij de enkelvoudige kamer van dit hof heeft bijgestaan. Mr. [raadsman eerste aanleg] heeft aan verzoeker op 16 april 2012, derhalve na de vrijspraak in hoger beroep, ter zake van zijn rechtsbijstand een bedrag gedeclareerd van € 1.858,46 (factuurnummer 120297) en mr. [raadsvrouw] heeft aan verzoeker op dezelfde datum ter zake van haar rechtsbijstand in hoger beroep een bedrag gedeclareerd van € 2.396,66 (factuurnummer 120298). Bij voornoemde declaraties zijn specificaties van de aan de zaak besteedde uren gevoegd.
- 8.
Bij de behandeling in openbare raadkamer heeft mr. [raadsvrouw] desgevraagd aangegeven dat verzoeker een gedeelte van de declaraties heeft voldaan. In verband met de familierelatie heeft het hof het gewenst geacht dat duidelijkheid wordt verkregen of er al dan niet daadwerkelijk is betaald en zo ja, hoeveel is betaald. Het hof heeft daartoe verzoeker in de gelegenheid gesteld om betalingsbewijzen met betrekking aan het hof over te leggen. Bij brief van 31 augustus 2012 heeft de raadsvrouw het hof laten weten dat de declaraties nog niet zijn betaald.
- 9.
Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Het gaat om een eenvoudige zaak, te weten het plegen van baldadigheid. De zaak was omvangrijk noch complex. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de tijd die volgens de overgelegde specificaties aan de zaak zou zijn besteed, en het gehanteerde uurtarief bovenmatig geacht moeten worden. Voorts neemt het hof in aanmerking de gang van zaken rond de overgelegde declaraties en de betaling daarvan. Niet alleen is de declaratie voor de rechtsbijstand in eerste aanleg eerst opgesteld nadat verzoeker bij arrest van het hof van 19 maart 2012 is vrijgesproken, maar bovendien heeft verzoeker die declaraties tot dusverre niet voldaan, ook niet gedeeltelijk zoals de raadsvrouw ter zitting ten onrechte heeft meegedeeld. Het een en ander kan het hof niet los zien van de familierelatie tussen verzoeker en de kantoorgenoot van de raadslieden. Deze feiten en omstandigheden doen het hof ernstig twijfelen aan het realiteitsgehalte van de beide declaraties. Die feiten en omstandigheden wijzen erop dat de declaraties zijn opgesteld met het oog op het verkrijgen van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (vgl. Hof Arnhem 6 december 2010, LJN BO9523). Het hof ziet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om enige vergoeding in de kosten van de raadsman aan verzoeker toe te kennen, ook niet, voor de indiening en behandeling van het verzoek.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- -
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2012.