Hof Arnhem, 06-12-2010, nr. 05/512757-08, nr. 866-10
ECLI:NL:GHARN:2010:BO9523
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
06-12-2010
- Magistraten
Mrs. E.A.K.G. Ruys, C. Caminada, J.H.M. Zwinkels
- Zaaknummer
05/512757-08
866-10
- LJN
BO9523
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO9523, Uitspraak, Hof Arnhem, 06‑12‑2010
Uitspraak 06‑12‑2010
Mrs. E.A.K.G. Ruys, C. Caminada, J.H.M. Zwinkels
Partij(en)
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres appellant],
domicilie kiezende te [adres kantoor],
ten kantore van zijn raadsman,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter te Arnhem van 9 juli 2010, houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 25 oktober 2010 de advocaat-generaal en namens appellant [raadsman], advocaat te [plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van:
- —
het verzoekschrift, ingediend op 2 februari 2010 ter griffie van de rechtbank Arnhem, sector kanton, door [raadsman] voornoemd;
- —
het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- —
voormelde beschikking van de rechtbank;
- —
de akte rechtsmiddel van 9 augustus 2010, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Arnhem, sector kanton, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- —
de pleitnota van [raadsman] d.d. 25 oktober 2010;
- —
de overige zich in het dossier bevindende stukken.
Overwegingen
1.
Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 16 december 2009 is appellant vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2.
Het inleidend verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding voor de schade die hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft geleden en in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
3.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter het verzoek strekkende tot een vergoeding voor de schade tengevolge van tijdverzuim afgewezen, omdat volgens de kantonrechter het verzoek onvoldoende is onderbouwd en niet vaststaat dat de kosten van rechtsbijstand ten laste van appellant zijn gekomen.
4.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
5.
De raadsman heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek heeft afgewezen. Appellant heeft schade geleden tengevolge van tijdverzuim en deze schade dient te worden vergoed. Voorts heeft de raadsman gesteld dat de kosten van rechtsbijstand wel degelijk ten laste van appellant gekomen, nu de kosten ten laste van het kapitaal zijn gebracht waarmee appellant participeert in de maatschap [naam maatschap]. Appellant heeft inmiddels de factuur van zijn raadsman voldaan. De raadsman heeft gepersisteerd bij de hoogte van de declaratie. De bij de declaratie gevoegde specificatie geeft volgens hem een reëel beeld van de daadwerkelijk in de zaak bestede uren. Voor het overige hebben appellant en zijn raadsman volhard bij hetgeen in het inleidend verzoekschrift is aangevoerd en verzocht.
6.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep.
7.
Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
8.
Appellant is advocaat en als zodanig zelfstandig beroepsbeoefenaar. Hij stelt dat hij ongeveer 15 uren heeft besteed aan het voorbereiden van de zaak, waaronder overleg met zijn raadman, en aan het bijwonen van de twee zittingen bij de kantonrechter. De tijd besteed aan het voorbereiden van de zaak valt buiten het beslissingskader van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Voorts heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij wegens het bijwonen van de behandeling van de zaak door de kantonrechter daadwerkelijk inkomstenderving heeft geleden. Het verzoek zal ook in zoverre worden afgewezen.
9.
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman/raadsvrouw niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman/raadsvrouw en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman/raadsvrouw gedeclareerde tijd of het door hem/haar gehanteerde uurtarief.
10.
Appellant, die werd verdacht van een snelheidsovertreding, is advocaat te [plaatsnaam] en verbonden aan hetzelfde advocatenkantoor als de raadsman die hem bij de kantonrechter heeft bijgestaan. De raadsman heeft zijn kosten van rechtsbijstand aan appellant gedeclareerd. Bij het verzoekschrift heeft appellant overgelegd een declaratie van € 5.851,83, gedateerd 1 februari 2010 en voorzien van het declaratienummer 102354. Bij de behandeling van het verzoek in eerste aanleg heeft appellant met betrekking tot dezelfde verrichtingen een andere declaratie van € 6.827,13 overgelegd, eveneens gedateerd 1 februari 2010 en eveneens voorzien van het declaratienummer 102354. De tweede declaratie is volgens appellant opgesteld omdat in de eerste een verkeerd uurtarief is gehanteerd, namelijk € 210,= per uur in plaats van € 245,= per uur. Tijdens de behandeling in eerste aanleg is gebleken dat appellant de kosten van rechtsbijstand niet had voldaan, maar dat deze ten laste van het kapitaal van appellant in de maatschap zou worden gebracht. Bij de behandeling in hoger beroep is een stuk overgelegd waaruit valt af te leiden dat appellant op 24 september 2010 alsnog de kosten van rechtsbijstand heeft betaald. Desgevraagd heeft appellant meegedeeld dat voor de eerste declaratie geen creditfactuur is gezonden.
11.
Het hof heeft ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake van de kosten voor rechtsbijstand acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de strafzaak. Het gaat om een eenvoudige snelheidsovertreding. De zaak was omvangrijk noch complex. Dat brengt het hof tot het oordeel dat de tijd die volgens de overgelegde specificatie aan de zaak zou zijn besteed, en het gehanteerde uurtarief bovenmatig geacht moeten worden. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat appellant zelf advocaat is en is bijgestaan door een kantoorgenoot. Voorts neemt het hof in aanmerking de gang van zaken rond de overgelegde declaraties en de verrekening en/of betaling daarvan. Het een en ander doet het hof ernstig twijfelen aan het realiteitsgehalte van de beide declaraties en wijst erop dat deze declaraties zijn opgesteld met het oog op het verkrijgen van een vergoeding op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om enige vergoeding in de kosten van de raadsman aan appellant toe te kennen, ook niet, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, voor de indiening en behandeling van het verzoek.
12.
Het hof zal gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de beschikking waarvan beroep bevestigen.
Beschikkende
Het hof:
- —
bevestigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, C. Caminada en J.H.M. Zwinkels, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2010.