Rb. Den Haag, 09-12-2019, nr. SGR 19/5690, nr. SGR 19/5892
ECLI:NL:RBDHA:2019:13150
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
09-12-2019
- Zaaknummer
SGR 19/5690
SGR 19/5892
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:13150, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 09‑12‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:885, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑12‑2019
Inhoudsindicatie
In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het enkele feit dat de auto met twee wielen op de rand van de afbakening van het parkeervak geparkeerd stond niet tot de conclusie dat geen sprake is geweest van parkeren in de zin van de Verordening. Eiser stond geparkeerd op een fiscale parkeerplaats en was parkeerbelasting verschuldigd. Nu vaststaat dat eiser de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, heeft verweerder de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 19/5690 en SGR 19/5892
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
9 december 2019 in de zaken tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser (gemachtigde: [A] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 29 augustus 2019 en 5 september 2019 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslagen parkeerbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .
Overeenkomstig het ter zitting gedane verzoek van partijen zijn de zaken gevoegd nu het om hetzelfde feitencomplex en onderwerp gaat.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Overwegingen
1. Op 23 augustus 2019 om 14:33 uur en op 24 augustus 2019 om 17:40 uur stond de auto van eiser met het kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd aan de [adres] te [plaats] . Deze locatie is door de raad van de gemeente Leiden aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts door vergunninghouders of met een dagvergunning mag worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op genoemde tijdstippen is geconstateerd dat de auto van eiser zonder de vereiste vergunning of dagvergunning geparkeerd stond. Naar aanleiding daarvan zijn de naheffingsaanslagen opgelegd.
3. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
4. Eiser stelt dat zijn auto geparkeerd stond met twee wielen op het trottoir, zodat geen sprake meer was van een fiscale parkeerplaats maar van een zogeheten ‘Mulder’-feit.
5. Blijkens artikel 1, onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2019 (de Verordening) van de gemeente Leiden wordt verstaan onder parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen, dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is.
6. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de auto met twee wielen op de rand van de afbakening van het parkeervak geparkeerd stond niet leidt tot de conclusie dat geen sprake is geweest van parkeren in de zin van de Verordening. Eiser heeft immers geparkeerd op een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats en wel op een zodanige wijze dat daar niet door een andere weggebruiker kon worden geparkeerd, hetgeen maakt dat verweerder ter zake van het parkeren heffingsbevoegd is. Nu eiser nagenoeg geheel geparkeerd stond in een parkeervak, treft de verwijzing van de gemachtigde ter zitting naar artikel 24, vierde lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geen doel. Ook de verwijzing van de gemachtigde naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 augustus 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:7239) faalt nu eiser blijkens de foto’s niet geparkeerd stond op een (deel van een) verhoogd en bestraat voetpad naast de rijweg. Evenmin is gebleken dat eiser geparkeerd stond op (een deel van) een groenstrook. Ter zitting heeft de gemachtigde voorts nog gesteld dat het zonder vergunning parkeren op een vergunninghoudersplaats een ‘Mulder’-feit betreft. Ook deze stelling slaagt niet nu vaststaat dat ter plaatse geen parkeerverbod geldt en daar geparkeerd kan worden met een geldige vergunning of door middel van het kopen van een dagvergunning bij de parkeerautomaat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geparkeerd stond op een fiscale parkeerplaats en parkeerbelasting verschuldigd was. Nu vaststaat dat eiser de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan, heeft verweerder de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
7. Nog daargelaten dat de Verordening niet de mogelijkheid biedt om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat eiser zijn stelling dat de auto door een technisch mankement niet meer kon rijden, niet heeft onderbouwd.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 december 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.