Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet
Artikel 27
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2002
- Bronpublicatie:
29-11-2001, Stb. 2001, 602 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27898)
- Inwerkingtreding
01-03-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-11-2001, Stb. 2001, 602 (uitgifte: 01-01-2001, kamerstukken: 27898)
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Alvorens op een aanvraag om een buitengewoon pensioen dan wel een aanvraag erkend te worden als deelnemer aan het verzet wordt beslist, wordt een rapport opgesteld omtrent de omstandigheden waarop de aanvraag berust.
2.
Binnen vier maanden nadat de opdracht daartoe is ingekomen, wordt door de Stichting Pelita in de opstelling van het rapport voorzien, met dien verstande dat in de opstelling van het rapport binnen vier weken wordt voorzien, indien de aanvraag afkomstig is van een persoon als bedoeld in de artikelen 19 en 20 en de overledene aan wie de aanvrager zijn aanspraken wenst te ontlenen, aanspraken op deze wet heeft doen gelden.
3.
De Stichting Pelita voegt binnen de in het tweede lid genoemde termijn van vier maanden aan het rapport een verklaring toe dat op grond van de daarin opgenomen gegevens naar haar oordeel de aanvrager of de overledene al dan niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan het verzet in de zin van deze wet en dat een omstandigheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, al dan niet aanwezig is. Indien de aanvraag afkomstig is van een persoon, bedoeld in de artikelen 19 en 20, en de overledene aan wie de aanvrager zijn aanspraken wenst te ontlenen aanspraken op deze wet heeft doen gelden, geeft de Stichting Pelita de verklaring, waaruit blijkt of ten aanzien van de aanvrager een omstandigheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, al dan niet aanwezig is, binnen de in het tweede lid gestelde termijn van vier weken af.
4.
Indien de Stichting Pelita niet tijdig in de rapportage en de verklaring voorziet, kan de Raad, met instemming van de betrokkene, besluiten op andere wijze de benodigde informatie in te winnen.