Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2021, nr. 21-005631-19
ECLI:NL:GHARL:2021:947
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-02-2021
- Zaaknummer
21-005631-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:947, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1593
Uitspraak 02‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Na terugwijzing door de Hoge Raad verwerpt het hof (opnieuw) het verweer strekkende tot noodweer en veroordeelt verdachte ten aanzien van beschadiging van een autoruit tot een voorwaardelijke taakstraf van vijfentwintig uren, subsidiair twaalf dagen hechtenis met een proeftijd van een jaar.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005631-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 8 oktober 2019- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2016 met parketnummer 18-122187-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van vijfentwintig uren subsidiair twaalf dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 277,61. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het in eerste aanleg onder1 tenlastegelegde, kan verdachte hierin niet worden ontvangen.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van vijfentwintig uren subsidiair twaalf dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 277,61.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2.hij op of omstreeks 20 juni 2015 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (Renault Laguna, kenteken [00-YY-YY] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nadere bewijsoverweging
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij op 20 juni 2015 een woordenwisseling heeft gehad met [naam1] . Aanleiding was het veroorzaken van het blaffen van zijn honden, waar verdachte de moeder van [naam1] op wilde aanspreken. De moeder van [naam1] spreekt over een mes waarmee verdachte toen gedreigd zou hebben. Zij heeft in reactie hierop verdachte geslagen met een halster. [naam1] heeft ook verklaard dat tussen verdachte en hem woorden zijn gevallen en dat dit gebeurde nadat [naam1] zag dat verdachte met een mes op zijn moeder afliep – hetgeen door verschillende getuigen wordt ondersteund – en dat verdachte op enig moment ten val is gekomen nadat [naam1] hem tegen zijn heup trapte. Verdachte ontkent met een mes te hebben gedreigd, bij hem wordt echter later door de politie wel een mes aangetroffen.
Verdachte is na dit voorval in de richting van zijn eigen huis gelopen. [naam1] is naar de auto van zijn vader, [benadeelde partij] , gelopen en is in die auto gestapt. [naam1] is gaan rijden en is met de auto langs de richting van de woning van verdachte gereden. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte een ijzeren staaf bij zijn woning gepakt. Die staaf lag als onderdeel van een zonnehemel buiten voor het huis op de inrit, aldus verdachte. Verdachte heeft met die ijzeren staaf de voorruit van de auto stuk geslagen.
Noodweer
Verdachte heeft verklaard dat [naam1] met gierende banden op hem is ingereden en dat verdachte daarom met een ijzeren staaf op de voorruit van de auto heeft geslagen. Verdachte wilde [naam1] , naar eigen zeggen, laten schrikken. Volgens verdachte was sprake van noodzakelijke verdediging. De verdediging heeft zich daarom op noodweer beroepen.
Vooropgesteld moet worden dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden ingevolge art. 41, eerste lid, Sr in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als “verdediging”, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Het hof overweegt dat de verklaring van getuige [getuige1] zoals afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris weliswaar ondersteuning biedt voor verdachtes verklaring dat aangever met snelheid naar hem toe is gereden maar dat voorzichtig omgegaan dient te worden met die verklaring van deze getuige. Die verklaring wordt op dit punt onvoldoende gesteund door de andere verklaringen en de bevindingen in het dossier. Bovendien verklaart [getuige1] bij de rechter-commissaris veel kwijt te zijn van hetgeen is gebeurd maar verklaart zij daar desondanks uitgebreider dan zij bij de politie heeft gedaan – juist over het punt van het met snelheid inrijden met de auto op verdachte - hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van die, een half jaar later afgelegde, verklaring bij de rechter-commissaris. Dit betekent dat het hof aan (dat deel van) de verklaring van [getuige1] bij de rechter-commissaris geen doorslaggevende betekenis toekent.
Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van [getuige1] en [getuige2] , zoals zij die op de dag van het incident zelf hebben afgelegd, komt bovendien naar voren dat verdachte de betreffende ijzeren staaf heeft gepakt nadat hij was getrapt en van de hiervoor beschreven schermutseling was weggelopen naar/richting zijn woning terwijl [naam1] op dat moment in de richting van de auto liep, waarmee hij vervolgens vertrok. Verdachte had de staaf bij zijn woning liggen, is daar naar toe gelopen, heeft de staaf gepakt en is volgens diezelfde getuigen met de staaf weer terug gelopen naar de weg voor zijn huis. Daar heeft hij met de staaf de voorruit van de auto van [naam1] die, blijkens de verklaring van [getuige1] bij de politie, voor de woning van verdachte langs reed, ingeslagen.
Gelet op de hierboven omschreven feiten en omstandigheden kan het hof niet vaststellen dat het door verdachte ophalen van de staaf en het daarmee op de autoruit slaan, een reactie is geweest op een jegens verdachte gerichte aanvallende handeling van [naam1] . Het hof is van oordeel dat de gedraging van verdachte niet zozeer getuigt van een wil tot verdediging, maar in de kern veeleer als aanvallend moet worden gezien. Het hof houdt het ervoor dat de escalatie tussen verdachte en [naam1] in enige mate een gevolg is van het (toen) al langer bestaande conflict tussen verdachte en (de familie van) [naam1] . De gedragingen van verdachte kunnen derhalve noch op grond van zijn bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm daarvan worden aangemerkt als ‘verdediging’, maar wel als aanvallend. Derhalve komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
In aanvulling op bovenstaande overweegt het hof ten aanzien van het beroep op noodweerexces als volgt. Het hof oordeelt dat geen sprake was van een noodweersituatie, nu de handeling van verdachte als aanvallend moet worden beschouwd. Voorts zijn er noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting afdoende aanwijzingen naar voren gekomen die niettemin een beroep op noodweerexces kunnen rechtvaardigen. Uit de eigen verklaring van verdachte, waarin hij zegt dat hij [naam1] wilde laten schrikken, blijkt niet dat verdachte werd gedreven door een hevige gemoedsbeweging.
Putatief noodweer
De raadsman heeft voorts een beroep gedaan op putatief noodweer. Het hof overweegt dat de verdediging hiervoor te weinig onderbouwing heeft gegeven. Uit de feiten en omstandigheden komt niet naar voren dat sprake zou zijn van een verontschuldigbare dwaling van verdachte ten aanzien van de situatie en dat hij kon en mocht menen dat hij zich mocht verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Ook dit verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hij op 20 juni 2015 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (Renault Laguna, kenteken [00-YY-YY] ), toebehorende aan [benadeelde partij] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 20 juni 2015 schuldig gemaakt aan beschadiging van een autoruit door met een staaf op die ruit te slaan. Door aldus te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendomsrechten van een ander. Voorts heeft hij hinder en financiële schade aan die ander toegebracht.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof acht een taakstraf van vijfentwintig uren, subsidiair twaalf dagen hechtenis, in beginsel passend en geboden. Gelet echter op het tijdsverloop en de, door de raadsman ter zitting naar voren gebrachte, klaarblijkelijk gewijzigde verstandhouding tussen verdachte en (de familie) [naam1] , ziet het hof aanleiding die straf geheel voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van één jaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.034,36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 277,61. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag en dat dit schadeveroorzakende gedrag van verdachte in dit geval in zijn geheel aan verdachte moet worden toegerekend. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 25 (vijfentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 277,61 (tweehonderdzevenenzeventig euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van€ 277,61 (tweehonderdzevenenzeventig euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juni 2015.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.