CRvB, 01-03-2013, nr. 11-5093 AOW
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3476
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
01-03-2013
- Zaaknummer
11-5093 AOW
- LJN
BZ3476
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3476, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 01‑03‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 4:17 Algemene wet bestuursrecht; art. 6:12 Algemene wet bestuursrecht; art. 7:10 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:55c Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
USZ 2013/133
Uitspraak 01‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift. De Svb heeft de beslistermijn overschreden. Niet gebleken van verlenging van de beslistermijn of van omstandigheden die daarmee op een lijn kunnen worden gesteld. Geen sprake van verdaging van de beslistermijn. Vaststelling hoogte van de verbeurde dwangsom.
Partij(en)
11/5093 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
26 juli 2011, 10/1724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 1 maart 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. de Bruin hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2013. Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
- 1.1.
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft de Svb de aan appellant toegekende toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) herzien en nader vastgesteld over de periode van december 2007 tot en met oktober 2008. Bij besluit van de dezelfde datum heeft de Svb de over voornoemd tijdvak te veel betaalde toeslag van appellant teruggevorderd.
- 1.2.
Namens appellant heeft mr. M.H. de Bruin bij brief van 20 april 2010 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 maart 2010. De Svb heeft bij brief van 23 april 2010 aan mr. De Bruin meegedeeld dat het bezwaarschrift op 21 april 2010 is ontvangen en dat voor 5 augustus 2010 een beslissing op het bezwaarschrift genomen zal worden. Tevens heeft de Svb in deze brief gevraagd of appellant gebruik wenst te maken van een hoorzitting.
Mr. De Bruin heeft bij brief van 27 april 2010 bevestigend op deze vraag geantwoord.
- 1.3.
Bij brief van 10 augustus 2010 heeft mr. De Bruin de Svb in gebreke gesteld, omdat de beslistermijn inmiddels was geëindigd zonder dat een beslissing op bezwaar was genomen.
- 1.4.
De Svb heeft vervolgens bij brief van 12 augustus 2010 aan mr. De Bruin meegedeeld dat per abuis geen bericht is gestuurd dat de beslistermijn met zes weken wordt verlengd, omdat er nog een hoorzitting moet plaatsvinden. Tevens is die dag een uitnodiging voor een hoorzitting op 24 augustus 2010 aan appellant verzonden. De hoorzitting heeft na overleg met mr. De Bruin op 9 september 2010 plaatsgevonden.
- 1.5.
Op 25 augustus 2010 is namens appellant beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift. Daarbij is onder meer verzocht aan de Svb dwangsommen op te leggen.
- 1.6.
Bij besluit 17 september 2010 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 24 maart 2010 ongegrond verklaard.
- 2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat het prematuur is ingediend. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de Svb de beslistermijn bij brief van 12 augustus 2010 heeft verlengd met zes weken en dat binnen de aldus verlengde termijn is beslist. Het feit dat de verlenging van de beslistermijn niet heeft plaatsgevonden binnen de beslistermijn doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 9 oktober 2006 (LJN AZ1888). Het beroep tegen het besluit van 17 september 2010 heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
- 3.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant is van mening dat de Svb de beslistermijn niet meer kon verlengen nadat de ingebrekestelling was ontvangen. Volgens hem strookt dit niet met het doel van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
- 4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 4.1.
Voorop moet worden gesteld dat namens appellant het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het besluit van 17 september 2010 niet is aangevochten. Dit betekent dat tussen partijen slechts in geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is omdat het prematuur is ingesteld.
- 4.2.
In artikel 52 van de AOW is bepaald dat de Svb in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen dertien weken beslist op een bezwaarschrift, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen en op grond van het vierde lid van dat artikel is verder uitstel mogelijk indien - onder meer - de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt of dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften. Bij toepassing van deze uitstelmogelijkheden is vereist dat het bestuursorgaan daarvan op grond van artikel 7:10, vijfde lid, van de Awb schriftelijk mededeling doet aan belanghebbende(n).
- 4.3.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zoals dat luidt vanaf 1 oktober 2009, kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
- 4.4.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. In het derde lid is bepaald dat de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
- 4.5.
Ingevolge artikel 8:55c, tweede lid, van de Awb, in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet stelt de Raad, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 verbeurde dwangsom vast. Uit artikel 7:14 van de Awb volgt dat artikel 4:17 van de Awb ook van toepassing is op besluiten op bezwaar.
- 4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift is aangevangen op 6 mei 2010 en is geëindigd op 5 augustus 2010. De Svb had op laatst genoemde datum nog geen beslissing op het bezwaarschrift van appellant genomen en had de beslistermijn op dat moment ook niet verlengd. De eerst na het verstrijken van de beslistermijn en na de ontvangst van de ingebrekestelling verzonden brief van de Svb van 12 augustus 2010 kan niet aangemerkt worden als een verdaging van de beslistermijn als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb. Voorts is niet gebleken dat appellant heeft ingestemd met de verlenging van de beslistermijn of van omstandigheden die daarmee op een lijn kunnen worden gesteld. Anders dan is geoordeeld in de door de rechtbank genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 9 oktober 2006, kan rechtsgeldige verdaging als bedoeld in artikel 7:10, derde lid, van de Awb alleen plaatsvinden voor het einde van de beslistermijn van artikel 7:10, eerste en tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de Svb de beslistermijn heeft overschreden door eerst op 17 september 2010 te beslissen op het bezwaarschrift.
- 4.7.
De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift prematuur was ingesteld. De aangevallen uitspraak komt derhalve in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift wordt gegrond verklaard en dat besluit wordt vernietigd. Nu appellant de Svb schriftelijk in gebreke heeft gesteld en heeft verzocht om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de verbeurde dwangsom vast te stellen, zal de hoogte van de verbeurde dwangsom worden vastgesteld.
- 4.8.
De in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bedoelde eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd is 25 augustus 2010. Nu de Svb op 17 september 2010 een beslissing op bezwaar heeft genomen is een dwangsom verschuldigd over in totaal 23 dagen. Dit betekent dat de verbeurde dwangsom in totaal € 550,- bedraagt.
- 5.
Er is aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Awb de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 472,- in beroep en € 472,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het door appellant op 20 april 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
- -
verklaart dit beroep gegrond;
- -
vernietigt dat besluit;
- -
stelt de hoogte van de door de Svb aan appellant verschuldigde dwangsom vast op € 550,-;
- -
veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,-;
- -
bepaalt dat de Svb aan appellant het betaalde griffierecht ad € 153,- dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D.E.P.M. Bary
GdJ