Hof Amsterdam, 17-07-2012, nr. 200.088.725
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4596, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-07-2012
- Zaaknummer
200.088.725
- LJN
BX4596
- Roepnaam
Coface/Intergamma
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX4596, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑07‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:682, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3743, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 83 Burgerlijk Wetboek Boek 3
- Vindplaatsen
JOR 2012/340 met annotatie van Mr. B.A. Schuijling
Uitspraak 17‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Overdraagbaarheid vorderingen uitgesloten door beding in algemene voorwaarden tussen leverancier en afnemer? Uitleg; Haviltex-criterium.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.088.725
(zaaknummer rechtbank 290670)
arrest van de derde kamer van 17 juli 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intergamma B.V.,
gevestigd te Leusden,
appellante,
hierna: Intergamma,
advocaat: mr. S.V. Rutgers,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
Coface Finanz GmbH,
gevestigd te Mainz, Bondsrepubliek Duitsland,
geïntimeerde,
hierna: Coface,
advocaat: mr. A.T. Eisenmann.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
- 15.
september 2010 en van 2 maart 2011 die de rechtbank Utrecht tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres heeft gewezen. Van het vonnis van 2 maart 2011 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Intergamma heeft Coface bij exploot van 31 mei 2011 aangezegd van laatstgenoemd vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Coface voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft Intergamma tien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, Coface alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in de vordering in eerste aanleg dan wel Coface haar vordering zal ontzeggen, Coface zal veroordelen om al hetgeen Intergamma ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Coface heeft voldaan, terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling en Coface zal veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het (bedoeld zal zijn:) arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft Coface verweer gevoerd en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof Intergamma niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar grieven ongegrond zal verklaren en het aangevallen vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Intergamma in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep.
2.4
Daarna heeft Intergamma zich bij akte uitgelaten over de producties van Coface en daarbij enkele nieuwe productie overgelegd en (nader) bewijs aangeboden, waarna Coface een antwoord-akte heeft genomen, waarbij zij eveneens (nader) bewijs heeft aangeboden.
2.5
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, dan wel op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde producties, staan in hoger beroep de volgende feiten vast.
3.1
Intergamma heeft sinds 2005 elektronica gekocht en geleverd gekregen van tot het AFK-concern behorende vennootschappen.
3.2
Vanaf september 2007 handelde Intergamma met AFK Holland B.V. (hierna: AFK Holland). Tussen AFK Holland was daarbij de toepasselijkheid van de algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma overeengekomen.
3.3
De algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma bevatten in artikel 22 lid 1 een keuze voor Nederlands recht (met uitzondering van het Weens Koopverdrag).
3.4
Artikel 21.3 van de algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma luidt:
“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen. Toestemming van Intergamma ontslaat Verkoper niet van zijn verplichting in te staan voor correcte nakoming van de koopovereenkomst.”
3.5
Bij e-mail van 15 januari 2008 heeft W. de Vré van AFK Holland aan D. van Twillert van Intergamma onder meer geschreven:
“AFK zet een nieuwe interne structuur op met de opening van ons nieuwe ultra moderne distributiecentrum, dit met het doel onze klanten nog beter te kunnen bedienen. Voor Europa zal er met één financieel centrum gewerkt worden van waaruit de facturen zullen worden gestuurd, dit centrum bevindt zich in Hamburg.
Voor Intergamma Nederland betekent dit in de praktijk dat gefactureerd zal gaan worden vanuit AFK Duitsland, natuurlijk blijft AFK Holland uw gesprekspartner, alle contacten zullen via AFK Holland blijven lopen, al onze bedrijfsgegevens en contactpersonen blijven ongewijzigd, alle bestaande overeenkomsten worden door AFK DE overgenomen.
Voor uw informatie enkele gegevens AFK Duitsland:
Bank gegevens:
Bayerische Hypo-und Vereinsbank AG
Rekeningnr: 618405427
IBAN: DE57 2003 0000 0618 4054 27
SWIFT/BIC: HYVEDEMM300
BTWnummer: DE814722313
Adres:
Heegbarg 4
- 22391.
Hamburg
Duitsland
(…)
3.6
Bij brief van 24 januari 2008 heeft R. Yountchi van AFK Deutschland GmbH (verder: AFK Duitsland), de moedervennootschap van AFK Nederland, aan voornoemde Van Twillert van Intergamma onder meer geschreven:
“Naar aanleiding van de verschuiving van activiteiten van AFK Holland B.V. naar AFK Deutschland GmbH en het telefonische contact dat hierover geweest is, willen wij u het volgende meedelen.
AFK Deutschland GmbH zal alle afspraken, condities en leveringen zoals afgesproken door de verschillende Intergamma formules met AFK Holland B.V. overnemen.
(…)”
3.7
AFK Duitsland heeft ter uitvoering van een “Factoringvertrag” met Coface, gedateerd 4/13 december 2006, al haar vorderingen op Intergamma tot factuurdatum 1 maart 2009 aan Coface gecedeerd.
3.8
Na voornoemde cessie heeft Intergamma in 2008 en begin 2009 via het electronic data interchange (EDI) netwerk digitale facturen op naam van AFK Duitsland ontvangen met daarop het rekeningnummer 0618 4054 27, dat correspondeert met het in de e-mail van
- 15.
januari 2008 (zie onder 3.5) vermelde IBAN nummer.
3.9
Het onder 3.8 genoemde rekeningnummer is een rekeningnummer van Coface.
3.10
Bij e-mail van 18 maart 2009 heeft R. Rosenbach van AFK Holland aan D. van Twillert van Intergamma geschreven:
“Wij willen u vragen om alle facturen vanaf 1 maart 2009 te betalen aan onderstaand bankrekeningnummer. Aan dit bankrekeningnummer is tot de eerste maanden van 2008 reeds betalingen verricht door Intergamma en (…) denk ik ook nog bij u bekend zijn.
ABN AMRO Bank
Haarlem
Nederland
Rek.nr: 57.32.41.678
(…)”
Het in die e-mail genoemde rekeningnummer was het rekeningnummer van AFK Holland.
3.11
Op 27 maart 2009 heeft Intergamma aan AFK Holland op het in de e-mail van 18 maart 2009 genoemde rekeningnummer een bedrag van € 72.634,69 betaald en op 4 april 2009 nog een bedrag van € 2.711,82. Beide betalingen zagen uitsluitend op facturen van AFK Duitsland van vóór 1 maart 2009, en op creditfacturen van AFK Duitsland van na die datum.
4. De beoordeling in hoger beroep
4.1
In dit geding vordert Coface betaling van een aantal facturen die op naam van AFK Duitsland aan Intergamma zijn verzonden, vermeerderd met rente en kosten. Volgens opgave van Coface zijn die facturen tot een totaalbedrag van € 121.755,22 niet op het op de betreffende facturen vermelde rekeningnummer en dus niet aan Coface betaald. Volgens dezelfde opgave heeft Intergamma aanspraak op gedeeltelijke verrekening van dat bedrag met € 20.929,45, uit hoofde van creditnota’s van AFK Duitsland. Het saldo bedraagt aldus, volgens deze opgave, € 100.825,77, welk bedrag Coface in dit geding vordert. Coface stelt dat Intergamma slechts bevrijdend aan haar, Coface, kon betalen en dat de onder 3.11 genoemde betalingen haar niet hebben bevrijd. De desbetreffende vorderingen van AFK Duitsland had laatstgenoemde overgedragen aan Coface (zie hiervoor onder 3.7). Coface stelt in dit verband dat op alle facturen die AFK Duitsland heeft verzonden na het aangaan van de factoringovereenkomst met Coface het rekeningnummer van Coface werd vermeld en dat het alle debiteuren – en ook Intergamma – bekend was dat de facturen aan Coface moesten worden betaald.
4.2
Intergamma heeft zich tegen de vordering verweerd. Primair stelt Intergamma zich op het standpunt dat, nu in artikel 21.3 van haar algemene inkoopvoorwaarden (zie hiervoor onder 3.4) overdracht van rechten en verplichtingen zonder schriftelijke toestemming uitdrukkelijk niet is toegestaan, Coface nimmer rechtstreeks een vordering kan hebben op Intergamma.
Subsidiair verweert Intergamma zich met de stelling dat zij de thans door Coface geclaimde facturen bevrijdend heeft betaald aan AFK Holland B.V. Intergamma heeft in dit verband betwist dat aan haar mededeling is gedaan van de factoring aan Coface. Volgens Intergamma kreeg zij eerst eind mei 2009 weet van de factoring. Gezien de feitelijke verhouding tussen Intergamma en AFK Holland, waarbij de bestellingen, leveringen en overige contacten met AFK Holland plaatsvonden, heeft Intergamma gevolg gegeven aan de e-mail van 18 maart 2009 waarbij AFK Holland haar verzocht vanaf 1 maart 2009 aan AFK Holland te betalen, aldus Intergamma. Intergamma stelt dat daarbij is afgesproken met AFK Holland dat alle nog te betalen facturen op het in de e-mail van 18 maart 2009 opgegeven bankrekeningnummer zouden worden betaald, ongeacht de factuurdatum.
4.3
De rechtbank heeft de verweren van Intergamma verworpen en de vordering van Coface toegewezen.
4.4
Tegen die beslissing en de overwegingen waarop zij berust, keert Intergamma zich in hoger beroep.
4.5
Het hof stelt voorop dat het in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de verweerster in eerste aanleg, Intergamma, in Nederland is gevestigd.
4.6
Verder neemt het hof tot uitgangspunt dat op de vorderingen waarvan Coface in dit geding betaling vordert, Nederlands recht van toepassing is, nu Coface zich in eerste aanleg niet heeft uitgelaten over het op de vordering toepasselijke recht, de rechtbank heeft geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is (onder 4.4 van het bestreden vonnis), daartegen geen grief is gericht en beide partijen ook in hoger beroep stilzwijgend uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Overigens is dat oordeel juist, gelet op de rechtskeuze in de algemene voorwaarden (zie hiervoor onder 3.3) en de overname van de gehele contractuele positie, inclusief condities en dergelijke van AFK Holland door AFK Duitsland (zie hiervoor onder 3.6).
4.7
Het hof ziet aanleiding eerst grief IV te behandelen, nu deze het meest verstrekkend van aard is. Met deze grief komt Intergamma op tegen het oordeel van de rechtbank dat de cessie niet ongeldig is wegens strijd met de inkoopvoorwaarden. De rechtbank heeft overwogen dat Intergamma zich slechts beroept op het niet toegestaan zijn van cessie, en dat zowel die bewoordingen als de tekst van artikel 21.3 van de algemene voorwaarden (hiervoor geciteerd onder 3.4), die er louter over spreekt dat de verkoper zijn rechten niet “zal” overdragen, slechts duiden op een (obligatoir) verbod, niet op (goederenrechtelijke) onoverdraagbaarheid.
4.8
Intergamma betoogt in de toelichting op de grief (memorie van grieven onder 16 en volgende) dat artikel 21 lid 3 van de inkoopvoorwaarden wel goederenrechtelijke werking heeft. Het is, aldus Intergamma, evident dat die bepaling een overdrachtsverbod bevat dat beoogt goederenrechtelijke werking te hebben. Intergamma beroept zich hierbij op het arrest van de Hoge Raad van 17 januari 2003, LJN, NJ 2004, 281 (Oryx / Van Eesteren).
4.9
In het zojuist genoemde arrest was in een overeenkomst tussen een hoofdaannemer en een onderaannemer de volgende bepaling opgenomen:
“Het is de onderaannemer verboden zijn uit deze onderaannemingsovereenkomst jegens de hoofdaannemer voortvloeiende vorderingen zonder diens toestemming aan een derde te cederen, te verpanden of onder welke titel dan ook in eigendom over te dragen."
De Hoge Raad overwoog in dat arrest, voor zover voor de onderhavige zaak van belang (onder 3.4.1 en 3.4.2):
“(…)
Weliswaar leidt een verpandingsverbod als dit niet tot beschikkingsonbevoegdheid van de gerechtigde tot de vordering doch tot niet-overdraagbaarheid van de vordering zelf, maar dat doet niet af aan de juistheid van het oordeel dat het verpandingsverbod in de weg staat aan de geldigheid van de verpanding (…)
Art. 3:83 lid 2 BW brengt immers mee dat de overdraagbaarheid van een vordering kan worden uitgesloten door een beding als hier tussen EVN en Elands is gemaakt. Anders dan het onderdeel betoogt, levert een overdracht in strijd met zo’n beding niet slechts wanprestatie van de gerechtigde tot de vordering tegenover zijn schuldenaar op, maar heeft het beding ongeldigheid van die overdracht tot gevolg. Krachtens art. 3:98 geldt dit een en ander ook voor verpanding. Daaruit volgt dat in dit geval de vordering ten gevolge van het verpandingsverbod niet kon worden verpand. (…)”
4.10
Het beding in artikel 21.3 van de algemene voorwaarden dat partijen in deze zaak zijn overeengekomen, luidt:
“Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Intergamma zal Verkoper zijn rechten en verplichtingen uit de met Intergamma gesloten overeenkomst, noch geheel noch gedeeltelijk aan derden overdragen.”
Het hof stelt voorop dat de vraag of met dit beding is beoogd de vorderingen van AFK Holland c.q. AFK Duitsland op Intergamma in goederenrechtelijke zin onoverdraagbaar te maken, dan wel dat met dit beding slechts obligatoire werking is beoogd in die zin dat overtreding van het daarin bepaalde niet tot ongeldigheid van de overdracht leidt maar slechts een tekortkoming door AFK Holland c.q. AFK Duitsland oplevert, moet worden beantwoord aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Dit betekent dat het antwoord op die vraag niet alleen afhangt van de letterlijke tekst van het beding, maar van hetgeen partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en van hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Daarbij kan onder meer een rol spelen de maatschappelijke positie van partijen en welke rechtskennis bij hen mag worden verwacht. Toepassing van het Haviltex-criterium brengt niet mee dat in een bepaald geval de tekst van een schriftelijk beding niet beslissend kan zijn; in de praktijk zal dat geregeld het geval zijn (vgl. HR 11 juni 1999, NJ 1999, 750 en de conclusie voor dat arrest onder 5). Het ligt voor de hand om in een geval als het onderhavige, waarin het beding is opgenomen in algemene voorwaarden, die naar hun aard bestemd zijn om in meer overeenkomsten te worden gebruikt, aan de bewoordingen ervan grote betekenis toe te kennen.
4.11
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het beding dat in deze zaak ter discussie staat, op één lijn moet worden gesteld met het beding waarover de Hoge Raad in het onder 4.8 genoemde arrest had te oordelen. De voor de hand liggende bedoeling en betekenis van de formulering in een contractuele voorwaarde dat een partij iets zal nalaten is immers normatief, in die zin dat het die partij (contractueel) verboden is de desbetreffende handeling te verrichten. Verder wijst ook de formulering “zonder toestemming van Intergamma” in het beding in de richting van een (contractueel) verbod van overdracht. Er bestaat naar het oordeel van het hof dan ook geen wezenlijk verschil tussen beide formuleringen en datgene wat ermee wordt beoogd, evenmin als de formulering dat een partij iets “niet is toegestaan” tot een andere betekenis leidt. Coface heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat AFK Holland c.q. AFK Duitsland redelijkerwijs niet heeft behoeven te begrijpen dat Intergamma met het beding, gezien de hiervoor bedoelde, voor de hand liggende tekstuele uitleg daarvan, een contractueel verbod tot overdracht beoogde. Het hof betrekt bij dit oordeel dat AFK Holland c.q. AFK Duitsland en Intergamma professionele contractspartijen zijn en dat AFK Holland en AFK Duitsland, welk laatstgenoemd bedrijf, zoals volgt uit de brief van 24 januari 2008 (zie hiervoor onder 3.6) de gehele contractuele positie van AFK Holland heeft overgenomen, behoren tot een internationaal concern.
4.12
Coface heeft voorts geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou volgen dat AFK Holland c.q. AFK Duitsland in de gegeven omstandigheden heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen, en dat Intergamma dat redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat het beding van artikel 21.3 van de inkoopvoorwaarden van Intergamma uitsluitend een verbintenis bevatte om de vorderingen niet over te dragen, en dus slechts obligatoire werking bezat. Zoals volgt uit het onder 4.8 en 4.9 bedoelde arrest van de Hoge Raad moet, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, een contractueel verbod tot overdracht en/of verpanding zo worden uitgelegd dat daarmee niet slechts verbintenisrechtelijke werking, maar ook goederenrechtelijke werking is beoogd. Gelet op het belang dat de debiteur van de vordering(en) bij het opnemen van een cessie- dan wel verpandingsverbod heeft, ligt het ook voor de hand dat deze daarmee de cessie dan wel verpanding ook goederenrechtelijk onmogelijk heeft willen maken, en dat de wederpartij dat redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Indien het verbod uitsluitend obligatoire werking zou hebben, zou het beding drastisch aan (meer)waarde inboeten.
4.13
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen tot betaling die – aanvankelijk – AFK Holland en – later – AFK Duitsland op Intergamma verkregen wegens geleverde zaken, op grond van het beding van artikel 21.3 van de algemene voorwaarden van Intergamma onoverdraagbaar waren: de cessie door AFK Duitsland van haar vorderingen op Intergamma aan Coface was daarom ongeldig en heeft er derhalve niet toe geleid dat Coface rechthebbende werd op die vorderingen. Grief IV slaagt.
4.14
Nu Coface geen rechthebbende op de vorderingsrechten is, is haar in dit geding jegens Intergamma ingestelde vordering niet toewijsbaar. Het vonnis van de rechtbank moet worden vernietigd en de vordering van Coface zal alsnog worden afgewezen. Intergamma heeft daarom geen belang meer bij behandeling van haar overige grieven.
5. Slotsom
5.1
Grief IV slaagt, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van Coface zal alsnog worden afgewezen. Coface zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen Intergamma op grond van het bestreden vonnis aan Coface heeft betaald, te vermeerderen met wettelijke rente.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Coface in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Intergamma worden begroot op € 2.220,00 voor griffierecht en op € 2.842,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief V).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Intergamma worden begroot op € 4.789,31 aan verschotten (€ 76,31 voor dagvaarding/ € 4.713,00 voor griffierecht) en op € 3.948,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt x tarief V).
Tevens zal het hof Coface, zoals door Intergamma gevorderd, veroordelen in de nakosten.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2011 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van Coface alsnog af;
veroordeelt Coface tot terugbetaling aan Intergamma van al hetgeen Intergamma ter uitvoering van het bestreden vonnis aan Coface heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door Intergamma tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Coface in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Intergamma wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 2.842,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 2.220,00 voor griffierecht en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 3.948,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.789,31 voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Coface in de nakosten, begroot op € 131,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval Coface niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, M.F.J.N. van Osch en H.M. Wattendorff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2012.