Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2016/796 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie
Artikel 64 Begroting
Geldend
Geldend vanaf 15-06-2016
- Bronpublicatie:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Inwerkingtreding
15-06-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-05-2016, PbEU 2016, L 138 (uitgifte: 26-05-2016, regelingnummer: 2016/796)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
EU-recht / Instituties
Informatierecht / Europees informatierecht
Vervoersrecht / Railvervoer
Vervoersrecht / Europees vervoersrecht
1.
Per begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden voor alle inkomsten en uitgaven van het Bureau ramingen opgesteld die worden opgenomen in de begroting van het Bureau.
2.
Onverminderd andere middelen bestaan de inkomsten van het Bureau uit:
- a)
een bijdrage van de Unie en subsidies van organen van de Unie;
- b)
eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het Bureau deelnemen op grond van artikel 75;
- c)
de vergoedingen die worden betaald door aanvragers en houders van certificaten en vergunningen die door het Bureau worden afgegeven overeenkomstig de artikelen 14, 20 en 21;
- d)
vergoedingen voor publicaties, opleidingen en andere door het Bureau geleverde diensten;
- e)
alle vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen transparant zijn, duidelijk in de begroting worden aangegeven, en de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Bureau niet in het gedrang brengen.
3.
De uitgaven van het Bureau bestaan uit operationele uitgaven en personeels-, administratie- en infrastructuurkosten.
4.
De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.
5.
De raad van bestuur stelt jaarlijks, aan de hand van de ontwerpraming die door de uitvoerend directeur is opgesteld overeenkomstig het beginsel activiteitsgestuurde begroting, de raming op van de inkomsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar. Deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 januari door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend.
6.
De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad.
7.
Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de bijdrage ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting van de Unie, dat zij overeenkomstig artikel 314 VWEU voorlegt aan het Europees Parlement en de Raad, samen met een beschrijving en verantwoording van alle verschillen tussen de raming van het Bureau en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting.
8.
Het Europees Parlement en de Raad keuren de kredieten voor de bijdrage aan het Bureau goed. Het Europees Parlement en de Raad stellen de personeelsformatie van het Bureau vast.
9.
De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur bij tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De begroting van het Bureau wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
10.
Voor elk vastgoedproject dat aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de begroting van het Bureau zijn de bepalingen van artikel 203 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) van toepassing.
Voetnoten
Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).