Hof Arnhem, 24-09-2013, nr. 200.011.898/01
ECLI:NL:GHARL:2013:7157
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
24-09-2013
- Magistraten
Mrs. W. Breemhaar, I. Tubben, M.W. Zandbergen
- Zaaknummer
200.011.898/01
- LJN
BL7937
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:7157, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑09‑2013
ECLI:NL:GHARN:2012:3967, Uitspraak, Hof Arnhem, 26‑06‑2012
ECLI:NL:GHARN:2010:3274, Uitspraak, Hof Arnhem, 23‑11‑2010
ECLI:NL:GHARN:2010:BL7937, Uitspraak, Hof Arnhem, 09‑03‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:1224, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 24‑09‑2013
Mrs. W. Breemhaar, I. Tubben, M.W. Zandbergen
Partij(en)
arrest van de tweede kamer van 24 september 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. P.D. van Gaalen-Rens, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.J. de Groot, kantoorhoudend te Deventer.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 juni 2012 en van de rolbeschikking van 25 september 2012 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest hebben de door het hof benoemde deskundigen op 4 december 2012 een schriftelijk deskundigenbericht opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.
1.2
Daarna heeft [appellant] een memorie na deskundigenbericht tevens akte wijziging van eis, genomen, waarin hij zijn eis heeft vermeerderd in die zin dat hij tevens vordert om [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling aan hem van het bedrag dat hij ter uitvoering van het door de rechtbank op 7 mei 2008 gewezen vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 mei 2008.
1.3
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord na deskundigenbericht genomen.
1.4
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1
De door het hof benoemde deskundigen hebben de vrije verkoopwaarde van het appartement gelegen te [a-plaats] aan de [a-straat 01], waarop het appartementsrecht kadastraal bekend Gemeente [a-gemeente], sectie [B], nummer [02] appartementsindex [3] betrekking heeft, per 5 april 2007 vastgesteld op een bedrag van € 310.000,--. Daarbij hebben zij rekening gehouden met de volgende bijzondere feiten en omstandigheden:
- ‘1.
Het betreft een bedrijfswoning;
- 2.
Er zijn twee parkeerplaatsen toebedeeld aan het appartementsrecht;
- 3.
Het terras, grenzend aan de woonkamer behoort onzer inziens tot het appartementsrecht
- 4.
De inmiddels gerealiseerde haard is buiten beschouwing gelaten
- 5.
De situering/ligging van het appartement brengt voor- en nadelen met zich mee, welke door (een van) partijen zijn geduid: geluids- en stanksoverlast door bedrijvigheid in de directe omgeving.
- 6.
Het gegeven dat het getaxeerde een bedrijfswoning is, beperkt de markt bij verkoop.
- 7.
De leden van de vereniging van eigenaars zijn allen familie van elkaar.
- 8.
Er is geen administratie van de Vereniging van eigenaars. Er worden geen servicekosten betaald en er is derhalve geen reservefonds.
- 9.
Er is geen inschrijving van de Vereniging van eigenaars gevonden in het register van de Kamer van Koophandel.’
2.2
[geïntimeerde] maakt bezwaar tegen de door de deskundigen vastgestelde waarde. Zij is van mening dat in het deskundigenbericht te weinig onderscheid wordt gemaakt tussen de situatie anno 2012 en de situatie per 5 april 2007.
2.3
Het hof overweegt als volgt.
2.3.1
[geïntimeerde] heeft niet voldoende onderbouwd dat het ontbreken van een reservering voor onderhoud door de deskundigen op een onjuiste wijze bij de waardevaststelling per 5 april 2007 is meegewogen, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook regulier onderhoud door de door haar genoemde bouwgarantie wordt gedekt. Het antwoord op de vraag of voor regulier onderhoud is gereserveerd kan derhalve van belang zijn voor de vaststelling van de waarde van het appartement.
[geïntimeerde] heeft verder niet voldoende gesteld om aan te ontlenen dat de omstandigheid dat door de deskundigen geen inschrijving van een Vereniging van eigenaars is gevonden op zich zelf beschouwd, en daarmee los van de overige door de deskundigen in aanmerking genomen omstandigheden, waaronder met name punt 7 en 8, tot een (substantieel) te lage waardevaststelling per 5 april 2007 heeft geleid.
Het voorgaande wordt niet anders wanneer ervan wordt uitgegaan dat, zoals [geïntimeerde] stelt, in 2007 een reservering en een inschrijving nog niet verplicht waren.
2.3.2
[geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat de deskundigen bij de vaststelling van de waarde van het appartement per 5 april 2007 rekening hebben gehouden met meer geluids- en stankoverlast dan in april 2007 aanwezig was.
Het hof neemt in aanmerking dat de deskundigen, conform de aan hen verstrekte opdracht, uit hun rapport hebben laten blijken dat zij rekening hebben gehouden met de opmerking van (één van) partijen, namelijk dat sprake is van geluids- en stankoverlast. Daarnaast hebben de deskundigen aangegeven zowel met de voor- als de nadelen van het appartement rekening te hebben gehouden. Het hof heeft geen aanleiding tot de veronderstelling dat daarbij het door (één van) partijen genoemd nadeel te zwaar heeft meegewogen.
2.4
Tot slot wijst [geïntimeerde] erop dat de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2007 op € 325.000,-- was gesteld. Zij meent dat de waarde van het appartement tenminste op dat bedrag moet worden gesteld.
Het hof gaat aan deze stelling voorbij nu de deskundigen, anders dan bij WOZ-taxaties gebruikelijk is, de woning volledig hebben bezichtigd. Reeds daarom kan aan de WOZ-waarde niet worden ontleend dat de deskundigen tot een onjuiste vaststelling van de waarde zijn gekomen.
2.5
Het hof ziet in de stellingen van [geïntimeerde] geen aanleiding om af te wijken van het deskundigenrapport. De in aanmerking te nemen waarde van het appartement per 5 april 2007 stelt het hof daarom vast op € 310.000,--.
Voor de berekening van het aandeel van ieder van partijen in de waarde van het appartement dient die waarde te worden verminderd met de in het samenlevingscontract genoemde verkrijgingsprijs van € 290.000,-- en de in het tussenarrest van 9 maart 2010 onder 6 genoemde kosten van (€ 5.947,75 + € 1.642,-- =) € 7.589,75. Partijen hebben dan ieder recht op de helft van € 12.410,25, ofwel op € 6.205,13.
2.6
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis van de rechtbank van 7 mei 2008 moet worden vernietigd voor zover [appellant] daarin is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 36.205,12 te vermeerderen met wettelijke rente en dat het hof, opnieuw rechtdoende, [appellant] zal veroordelen om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 6.205,13, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 oktober 2007 tot de dag der voldoening.
2.7
Tussen partijen staat vast dat [appellant], ter voldoening aan de in voornoemd vonnis gegeven veroordeling, op 28 mei 2008 een bedrag van € 36.287,36 aan [geïntimeerde] heeft betaald.
2.8
Nu het hof het vonnis van 7 mei 2008 zal vernietigen als voormeld, heeft [appellant] recht op restitutie van hetgeen hij ter uitvoering van de vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan.
2.9
Uit de door [appellant] op zijn vordering gegeven toelichting blijkt dat hij het door hem gevorderde restitutiebedrag vermeerderd wenst te zien met door [geïntimeerde] te betalen wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6: 119a BW.
2.10
Het hof is, met [geïntimeerde], van oordeel dat voor toekenning van wettelijke handelsrente geen plaats is. Er is immers geen sprake van een verbintenis tot betaling van een geldsom uit hoofde van een handelsovereenkomst. De vordering van [appellant] zal in zoverre worden afgewezen.
2.11
Het hof zal ambtshalve dienen te beoordelen of in de plaats van handelsrente de normale wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking komt.
2.12
[geïntimeerde] betoogt in verband daarmee dat niet duidelijk is waarom over het bedrag dat zij teveel heeft ontvangen rente verschuldigd is, nu zij [appellant] niet tot betaling heeft gesommeerd en [appellant] tot heden geen aanspraak op rente heeft gemaakt. Volgens [geïntimeerde] is evenmin sprake van verzuim.
2.13
Het hof neemt tot uitgangspunt dat in het geval de veroordeelde vrijwillig aan een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis voldoet, degene aan wie aldus vrijwillig betaald wordt, weet dat de veroordeling waarop de betaling berust nog aan vernietiging blootstaat. Hij moet derhalve vanaf het tijdstip dat aan hem is betaald ermee rekening houden dat hij het betaalde na vernietiging van het vonnis als onverschuldigd zal moeten terugbetalen. Hiermee strookt het om ook in geval van vernietiging van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis waaraan vrijwillig is voldaan, aan te nemen dat degene aan wie onverschuldigd is betaald, zonder ingebrekestelling in verzuim is en derhalve wettelijke rente is verschuldigd vanaf het tijdstip dat aan hem vrijwillig is betaald. Ook het bepaalde in de art. 6:82 en 83 BW verzet zich niet daartegen, nu de uitzonderingen van art. 6:83 BW niet zonder meer als limitatief dienen te worden opgevat (zie Hoge Raad 19 mei 2000, LJN: AA5863).
2.14
Het hof is in het licht daarvan van oordeel dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om [appellant] wettelijke rente vanaf de dag van betaling, 28 mei 2008, te ontzeggen.
2.15
Het hof zal de vordering van [appellant] derhalve toewijzen als na te melden.
2.16
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het onderhavige geschil daarmee verband houdt is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat de kosten van het geding in eerste aanleg moeten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In het voorgaande ziet het hof tevens aanleiding om de kosten van het geding in hoger beroep te compenseren als voormeld. Duidelijkheidshalve zal het hof bepalen dat de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek ten laste komen van partijen, ieder voor de helft.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank van 7 mei 2008, voor zover daarin [appellant] is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 36.205,12 te vermeerderen met wettelijke rente;
en in zoverre opnieuw rechtdoende
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 6.205,13, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 oktober 2007 tot de dag der voldoening;
bekrachtigt het vonnis van 7 mei 2008 voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] om, ter restitutie van hetgeen [appellant] ter voldoening aan de in het vonnis van 7 mei 2008 gegeven veroordelingen heeft voldaan, aan [appellant] te betalen een bedrag van € 36.287,36 te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 28 mei 2008 tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bepaalt dat de kosten verbonden aan het deskundigenonderzoek ten laste komen van partijen, ieder voor de helft;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W. Breemhaar, I. Tubben en M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 september 2013.
mr. J.H. Kuiper
Uitspraak 26‑06‑2012
Mrs. W. Breemhaar, F.J. Streppel, R.Ch. Verschuur
Partij(en)
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.D. van Gaalen-Rens, kantoorhoudende te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.B.J. Huiskes, kantoorhoudende te Deventer.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 27 maart 2012 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Partijen hebben ieder een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1.
In voornoemd tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van het voorschot terzake het deskundigenonderzoek dat het hof voornemens is te laten verrichten.
2.
Het totale voorschotbedrag bedraagt:
[deskundige 1] | € | 995, --, | inclusief BTW |
[deskundige 2] | € | 595,-- , | inclusief BTW |
€ | 20,-- | kosten kadaster | |
€ | 50,-- | eigendomsbewijs | |
[deskundige 3] | € | 900,-- , | inclusief BTW en kadastrale kosten |
totaal | € | 2.560,--, | inclusief BTW |
2.1.
Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.
3.
Het hof ziet, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en het onderhavige geschil daarmee verband houdt, aanleiding om te bepalen dat partijen ieder de helft van het totale voorschotbedrag (ieder € 2.560,-- : 2 = € 1.280,--) ter zake van de kosten van de deskundigen ter griffie van het hof zullen deponeren, met welk voorschot zal worden gehandeld overeenkomstig art. 199 Rv.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
benoemt:
- 1.dhr. [deskundige 1],
werkzaam bij [D],
[b-straat 02], [0101 AB] [b-plaats],
Postbus [01], [0202 BC] [b-plaats],
- 2.dhr. [deskundige 2],
werkzaam bij [E],
[c-straat 03], [0303 CD] [b-plaats],
Postbus [02], [0404 DE] [b-plaats],
- 3.dhr. [deskundige 3],
werkzaam bij [F],
[d-straat 04],
[0505 EF] [naam 2].
tot deskundigen teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- 1.
Wat is op of omstreeks 5 april 2007 de vrije verkoopwaarde van het appartement gelegen te [a-plaats] aan de [a-straat 01], rekening houdend met de omstandigheid dat het een bedrijfswoning betreft?
- 2.
Zijn er nog andere bijzondere feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de aan het appartement toe te kennen waarde en zo ja, zijn deze feiten en omstandigheden reeds verdisconteerd in de door U vastgestelde vrije verkoopwaarde ?
- 3.
Geeft het onderzoek U nog aanleiding tot het maken van andere opmerkingen? Zo ja, welke ?
benoemt mr. W. Breemhaar tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundigen zich door tussenkomst van de griffie dienen te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt dat de deskundigen bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid zullen stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
bepaalt het voorschot terzake van de kosten van de deskundigen op € 2.560,-- (zegge tweeduizendvijfhonderdenzestig euro);
bepaalt dat partijen ieder de helft van dit voorschot (ieder € 1.280,--) uiterlijk dinsdag 31 juli 2012 ter griffie zullen deponeren door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.637 van het MVJ arrondissement Leeuwarden (541),
Postbus 1701, 8901 CA Leeuwarden o.v.v. ‘deskundigenkosten zaaknummer 200.011.898/01.’
bepaalt dat de advocaat van [appellant] het volledige procesdossier voor voormelde datum in kopie aan de deskundigen doet toekomen;
bepaalt de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijk bericht ter griffie moeten inleveren op twee maanden na de kennisgeving betreffende de ontvangst van het depot door de griffie, met dien verstande dat de deskundige niet eerder met het onderzoek dient aan te vangen dan nadat hij vorenbedoelde kennisgeving heeft ontvangen;
verwijst de zaak voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellant] naar de rol van dinsdag 30 oktober 2012.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, F.J. Streppel en R.Ch. Verschuur, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 juni 2012 in het bijzijn van de griffier.
[mr. J.H. Kuiper]
Uitspraak 23‑11‑2010
Mrs. F.J. Streppel, R.Ch. Verschuur, W. Breemhaar
Partij(en)
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.D. van Gaalen-Rens, kantoorhoudende te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.B.J. Huiskes, kantoorhoudende te Deventer.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 9 maart 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[geïntimeerde] heeft twee akten genomen en [appellant] één.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1.
Het hof heeft in voornoemd tussenarrest partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige of dat partijen wensen dat het hof drie deskundigen zal benoemen. Verder hebben partijen zich kunnen uitlaten over de persoon/personen van de te benoemen deskundig(n) en over de inhoud van de vragen die het hof voornemens is om aan de te benoemen deskundige(n) voor te leggen.
2.
[geïntimeerde] heeft zich over het voorgaande niet uitgelaten.
[geïntimeerde] stelt aan de orde de door het hof in voornoemd tussenarrest onder 12 opgenomen overweging dat zij de inhoud van de door [appellant] bij de memorie van grieven overgelegde brief van de gemeente van 2 oktober 2008 niet heeft weersproken. Volgens [geïntimeerde] is deze overweging ten dele juist, in die zin dat zij de inhoud van die brief in de memorie van antwoord niet heeft weersproken en dat zij dat nu bij akte wel doet.
[geïntimeerde] stelt daartoe onder meer het volgende.
Zij, althans haar raadsman, heeft bij brief van 30 maart 2010 de gemeente Deventer geconfronteerd met de stelling dat het onderhavige appartement het gebruik als ‘normaal’ woonhuis is vergund.
De gemeente heeft uiteindelijk bij brief van 13 augustus 2010 kenbaar gemaakt dat het niet opnemen van de woning als burgerwoning in het bestemmingsplan Kom Bathmen tot gevolg heeft dat de woning onder het overgangsrecht van het nieuwe bestemmingsplan valt en dat het strijdige gebruik als burgerwoning daarom mag worden voortgezet, behalve wanneer dit op enig moment langer dan één jaar onderbroken is geweest.
[geïntimeerde] meent primair dat hiermee de grond aan het door [appellant] ingestelde hoger beroep is komen te ontvallen en subsidiair dat bij een nieuwe waardering rekening moet worden gehouden met het feit dat het onderhavige appartement mag worden gebruikt als ‘normaal’ woonhuis en alszodanig aan een volgende eigenaar mag worden verkocht.
3.
[appellant] voert aan dat hij begrijpt dat [geïntimeerde] het hof verzoekt om terug te komen op de bindende eindbeslissingen die het hof ten aanzien van grief I heeft genomen.
[appellant] verzoekt het hof niet tot heroverweging over te gaan.
[appellant] handhaaft zijn standpunt dat het appartement moet worden aangemerkt als een bedrijfswoning en hij heeft de gemeente doen aanschrijven met het verzoek om schriftelijk te bevestigen dat er geen sprake is van een verleende impliciete vrijstelling voor een burgerwoning.
4.
Het hof overweegt als volgt.
[geïntimeerde] heeft, anders dan [appellant] stelt, onder meer in de inleidende dagvaarding op bladzijde 4 bestreden het standpunt van [appellant] dat de onderhavige woning als bedrijfswoning moet worden aangemerkt.
De rechtbank heeft in het vonnis van 7 mei 2008 daarop niet expliciet beslist, maar onder 5.5.5. overwogen dat de waarde van het appartement kan worden gevonden in de door makelaarskantoor [B] op 20 april 2007 uitgevoerde taxatie, mede omdat makelaarskantoor [B] kennis had van het standpunt van [appellant] dat het appartement als bedrijfswoning moet worden aangemerkt. [appellant] heeft, met name in de gegeven toelichting op zijn eerste grief, gesteld dat de onderhavige woning een bedrijfswoning is en deze stelling onderbouwd met een brief van de gemeente van 2 oktober 2008. Verder heeft [appellant] gesteld dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat makelaarskantoor [B] heeft meegewogen dat het om een bedrijfswoning gaat.
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord haar verweer beperkt tot de vraag of door makelaarskantoor [B] rekening is gehouden met de mogelijk aanwezige omstandigheid dat het gaat om een bedrijfswoning. [geïntimeerde] heeft toen niet bestreden de stelling van [appellant] dat het een bedrijfswoning betreft.
Het hof heeft vervolgens in het tussenarrest — kort gezegd — overwogen dat het er van uitgaat dat [geïntimeerde] niet langer betwist dat het onderhavige appartement door de gemeente is aangewezen als bedrijfswoning. Het hof heeft voorts overwogen dat rekening moet worden gehouden met het waardedrukkend effect dat pleegt uit te gaan van de omstandigheid dat het appartement de bestemming bedrijfswoning heeft en dat uit het taxatierapport van makelaarskantoor [B] niet blijkt dat daarmee rekening is gehouden. Het hof heeft daarin aanleiding gezien een nieuwe taxatie te gelasten.
5.
Het hof heeft met het voorgaande als eindbeslissing gegeven dat de woning als bedrijfswoning moet worden aangemerkt. Het hof zal daarom eerst moeten beoordelen of het op deze eindbeslissing behoort terug te komen.
Het uitgangspunt daarbij is dat van een eindbeslissing niet in dezelfde instantie kan worden terug gekomen, behoudens indien bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden.
Dit laatste kan met name het geval zijn indien sprake is van een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een, niet aan de belanghebbende partij toe te rekenen, onjuiste feitelijke grondslag (Hoge Raad 16 januari 2004, LJN AM2358, Hoge Raad 15 september 2006, LJN AW9375, Hoge Raad 23 november 2007, LJN BB3733).
6.
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een door het hof begane feitelijke of juridische misslag, nu de gegeven beslissing dat de gemeente de woning als bedrijfswoning heeft aanmerkt is gegrond op de desbetreffende stelling van [appellant] in de memorie van grieven, die door [geïntimeerde] in de memorie van antwoord niet is weersproken. [geïntimeerde] bestrijdt ook niet dat zij bedoeld standpunt van [appellant] in de memorie van antwoord niet heeft weersproken, maar stelt dat zij dat alsnog bij akte doet.
Het hof overweegt dat, nu in hoger beroep in beginsel slechts plaats is voor het nemen van een conclusie van eis (memorie van grieven) en een memorie van antwoord, een geïntimeerde het verweer dat hij wil voeren volledig in de memorie van antwoord moet opnemen.
[geïntimeerde] heeft in dit geval pas nadat het hof vorenbedoelde eindbeslissingen had gegeven, bij akte betwist dat de woning als bedrijfswoning moet worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] bedoeld standpunt ook in de memorie van antwoord had kunnen innemen.
Verder heeft [geïntimeerde], blijkens de door haar overgelegde brief, de gemeente pas op 30 maart 2010 aangeschreven, en dus nadat het hof het onderhavige tussenarrest had gewezen, terwijl zij geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat zij dat niet eerder had kunnen doen.
Het hof acht het daarom en gelet op het standpunt van [appellant], in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van een goede procesorde om alsnog rekening te houden met het onderhavige standpunt van [geïntimeerde] dat de woning als burgerwoning moet worden aangemerkt. Daaraan doet naar het oordeel van het hof niet af dat daardoor een beslissing in stand wordt gelaten die, gelet op de betwisting door [appellant] mogelijkerwijs, niet berust op juiste feiten.
Het hof zal daarom niet tot heroverweging van de onderhavige beslissing overgaan.
7.
[geïntimeerde] heeft zich nog niet uitgelaten over de in rechtsoverweging 1 bedoelde punten. Het hof is, anders dan [appellant] van oordeel dat zij daartoe nog in de gelegenheid moet worden gesteld, mede om te voorkomen dat het hof één of meer deskundige(n) zal benoemen waartegen [geïntimeerde] zwaarwegende bezwaren heeft.
De slotsom
8.
Het hof zal, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 21 december 2010 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde], teneinde haar in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het in rechtsoverweging 1 overwogene;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. F.J. Streppel, R.Ch. Verschuur en W. Breemhaar en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 23 november 2010 in bijzijn van de griffier.
mr. J.H. Kuiper
Uitspraak 09‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Waardebepaling woning in kader van verdeling.
Partij(en)
Arrest d.d. 9 maart 2010
Zaaknummer 200.011.898/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.D. van Gaalen-Rens, kantoorhoudende te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.B.J. Huiskes, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 19 december 2007 en 7 mei 2008 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 augustus 2008 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 7 mei 2008 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 2 september 2008.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij tevens producties zijn overgelegd, luidt:
"(…) bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het vonnis van 7 mei 2008 van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, onder rolnummer 137992/HA ZA 07-1345 tussen partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende, zonodig onder ambtshalve aanvulling van de gronden, de vorderingen van appellant als eiser in reconventie jegens geïntimeerde alsnog toe te wijzen en de vorderingen van geïntimeerde als eiseres in conventie af te wijzen, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) onder bekrachtiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis, het door [appellant] ingestelde hoger beroep af te wijzen dan wel de vordering in hoger beroep aan [appellant] te ontzeggen met veroordeling van [appellant] in de kosten van dit hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
- 1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.14 van genoemd vonnis d.d. 7 mei 2008 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
- 2.
Het geschil gaat over het volgende.
- 2.1.
Partijen hebben vanaf 31 oktober 2003 samengewoond. Bij notarieel verleden samenlevingsovereenkomst van 21 juli 2006 hebben zij de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan geregeld.
Artikel 6 van de samenlevingsovereenkomst betreffende "gezamenlijk bewoonde woning" luidt, voor zover relevant:
- 1.
Partijen verklaren de toename of afname van hun vermogen, voor zover deze een gevolg is van een waardeverandering van de gezamenlijk bewoonde woning, die in eigendom toebehoort aan één van partijen of aan hen beiden, bij helfte te delen overeenkomstig de volgende regels:
(…)
- c.
Het ingevolge het vorenstaande voor verdeling in aanmerking komende bedrag wordt berekend als volgt:
- I.
ten aanzien van de gezamenlijk bewoonde woning aanwezig in het vermogen van (één van) partijen ten tijde van het eindigen van de overeenkomst (…) wordt het te verdelen bedrag gesteld op het voordelig, respectievelijk nadelig verschil tussen de waarde van de gezamenlijk bewoonde woning op bedoeld tijdstip en de verkrijgingsprijs;
- II.
(…)
- d.
(…)
- e.
Onder "waarde", als bedoeld onder c.I. wordt verstaan de verkoopwaarde, waarop de gezamenlijk bewoonde woning zal worden geschat door partijen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming hieromtrent door een door partijen te benoemen deskundige. (…) Bij de schatting zullen de deskundigen rekening houden met alle van belang zijnde factoren, met dien verstande, dat de invloed van gebruik en/of bewoning van de gezamenlijk bewoonde woning door partijen of één hunner buiten beschouwing zal worden gelaten. (…)
- f.
Onder "verkrijgingsprijs", als bedoeld onder c.I. (…) wordt verstaan: de waarde van de gezamenlijk bewoonde woning welke door partijen wordt vastgesteld op € 290.000,00. Ingeval van nieuwbouw of ingeval van verbouwing, verbetering en/of onderhoud, uitgevoerd na heden wordt voormelde waarde verhoogd met de aanneemsom(men) (…) en al hetgeen verder geacht kan worden tot de kosten van nieuwbouw, verbouwing, verbetering en/of onderhoud te behoren. (…)
- 2.2.
Partijen hebben samengeleefd in een appartement te [woonplaats] aan [adres]. Dit appartement maakt deel uit van een gebouw waarin op de begane grond meerdere bedrijfsruimten zijn gelegen. Bedoeld appartementsrecht behoort aan [appellant] in eigendom toe. Dit recht is bezwaard met drie rechten van hypotheek, in totaal voor een schuld ad € 300.000,--. [geïntimeerde] is voor twee hypothecaire leningen ad € 140.000,-- in totaal hoofdelijk medeschuldenaar.
- 2.3.
Makelaarskantoor Beijer & Co te Deventer heeft op 16 februari 2005, zulks ten behoeve van de aanvraag van een nadere hypothecaire geldlening door partijen, de vrije verkoopwaarde van het appartement getaxeerd op € 395.000,--, met de toevoeging dat die waarde na voltooiing van de voorgenomen verbouwing wordt getaxeerd op € 425.000,--.
- 2.4.
Aan het appartement zijn na 21 juli 2006 verbouwingswerkzaamheden verricht.
- 2.5.
Partijen hebben op 30 maart 2007 gesproken over de beëindiging van hun samenleving. Van dat gesprek is door [geïntimeerde] onder meer opgetekend:
- *
Makelaar inschakelen voor taxatie huis. (…)
- *
Na taxatie zal er bepaald worden of beide partijen zich hierin kunnen schikken.
- *
Er moet een verklaring worden opgesteld om de samenleving te ontbinden.(…)
- 2.6.
Makelaar Elshof te Deventer heeft in opdracht van beide partijen het appartement getaxeerd en in een rapport van 5 april 2007 daaraan een vrije verkoopwaarde van € 405.000,-- toegekend.
- 2.7.
Makelaarskantoor Beijer & Co te Deventer heeft vervolgens in opdracht van [appellant] het appartement door C. Schrijver laten taxeren. Deze makelaar heeft op 20 april 2007 de vrije verkoopwaarde van het appartement geschat op € 370.000,--.
- 2.8.
Makelaar Jorink te Deventer heeft in opdracht van [appellant] het appartement op 28 juni 2007 getaxeerd. In het daarvan op 5 juli 2007 opgemaakte rapport is een vrije verkoopwaarde van € 280.000,-- vermeld. Onder het kopje 'M. PUBLIEKRECHTELIJKE ASPECTEN' is onder "Bijzonderheden" vermeld: "Het getaxeerde is volgens het bestemmingsplan een bedrijfswoning en mag derhalve alleen bewoond/gekocht worden door personen die een relatie hebben met één van de onderliggende bedrijven. Een en ander is verwoord in een brief van destijds de Gemeente [woonplaats] d.d. 12-09-2004, kenmerk LvD/24086."
- 2.9.
[appellant] houdt in een bedrijfsruimte, gelegen op de begane grond van het gebouw waarvan zijn appartement deel uitmaakt, kantoor ten behoeve van zijn wegenbouwbedrijf.
- 2.10.
[appellant] is krachtens de akte van levering gehouden het appartementsrecht bij vervreemding eerst aan te bieden aan - kort gezegd - zijn vader en/of zus.
- *
Installatie 1e fase ad € 5.002,81,
- *
Garage achterzijde ad € 2.533,--, en
- *
diverse kosten verbandhoudend met de centrale ingang.
8. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet voldoende heeft gesteld om daaraan te kunnen ontlenen dat hij op grond van gemaakte afspraken dan wel anderszins in zijn hoedanigheid van eigenaar van het onderhavige appartement gehouden is de in rechtsoverweging 7 genoemde kosten te dragen en hij heeft op dat punt ook geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
9. Grief 2 faalt.
De waarde van het aan [appellant] in eigendom toebehorende appartement (grief 1)
10. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de door makelaarskantoor Beijer & Co uitgevoerde taxatie, waarbij de waarde van het appartement is vastgesteld op € 370.000,--, omdat deze makelaar - anders dan de rechtbank heeft overwogen - geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het hier een bedrijfswoning betreft.
[appellant] wenst dat wordt aangesloten bij de door makelaar Jorink aan het appartement toegekende waarde van € 280.000,--, nu deze het appartement heeft getaxeerd als een bedrijfswoning.
[appellant] stelt voorts dat, bij twijfel, een onafhankelijke deskundige het appartement als bedrijfswoning had moeten taxeren.
11. [geïntimeerde] voert primair aan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat makelaarskantoor Beijer & Co ten tijde van de taxaties op de hoogte was van het standpunt van de gemeente betreffende de bestemming van het appartement als bedrijfswoning en de daaruit volgende beperkingen van gebruik/bewoning en dat de waarde van het appartement daarom op € 370.000,-- moet worden gesteld.
[geïntimeerde] is subsidiair van mening dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzet dat [appellant] zich beroept op de in het bestemmingsplan opgenomen beperking, welke beperking eventueel een waardedrukkend effect heeft. Dit geldt volgens [geïntimeerde] met name wanneer zou worden uitgegaan van een waarde van € 280.000,--, nu dat tot gevolg zou hebben dat die waarde lager is dan de in de samenlevingsovereenkomst opgenomen verkrijgingsprijs van € 290.000,--.
12. [geïntimeerde] heeft de inhoud van de door [appellant] bij de memorie van grieven overgelegde brief van de gemeente van 2 oktober 2008 (productie 9) niet weersproken. Gelet daarop en op haar hiervoor weergegeven standpunt, gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde] niet langer betwist dat het onderhavige appartement door de gemeente is aangewezen als bedrijfswoning. Het hof zal daarvan uitgaan.
13. Het hof is van oordeel dat rekening moet worden gehouden met het waardedrukkend effect dat pleegt uit te gaan van de omstandigheid dat het appartement de bestemming bedrijfswoning heeft, nu partijen in artikel 6 sub e van de samenlevingsovereenkomst hebben opgenomen dat rekening zal worden gehouden met alle voor de vaststelling van de verkoopwaarde van het appartement van belang zijnde factoren.
13.1. Voorts zijn partijen in artikel 6 sub c I uitdrukkelijk overeengekomen dat niet alleen een voordelig verschil tussen de waarde van het appartement en de verkrijgingsprijs, maar ook een nadelig verschil voor verdeling bij helfte in aanmerking komt. In het licht daarvan kan aan de brief van de notaris van 12 mei 2005 aan [geïntimeerde] (productie 11 bij conclusie van antwoord in reconventie) niet zonder nadere bewijslevering, waartoe een aanbod ontbreekt, worden ontleend dat [geïntimeerde] er op heeft mogen vertrouwen dat partijen de bedoeling hebben gehad om slechts het voordelig verschil te verdelen.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst mocht verwachten dat er een (aanzienlijke) overwaarde in de woning zat, doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
14. Uit het taxatierapport van makelaarskantoor Beijer & Co blijkt niet dat hierin rekening is gehouden met de omstandigheid dat het om een bedrijfswoning gaat. Voorts heeft C. Schrijver van dit kantoor, in diens, als productie 7 bij de memorie van grieven gevoegde, brief van 3 juli 2008 - waaruit blijkt dat het kantoor thans is genaamd Boks Beijer & Co - vermeld dat hij in het rapport van 5 mei 2007 is uitgegaan van de bestemming wonen en dat de bestemming 'bedrijfswoning' aanleiding geeft om de taxatiewaarde naar beneden bij te stellen.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat, anders dan [geïntimeerde] meent, de door makelaarskantoor Beijer & Co aan de woning toegekende waarde van € 370.000,--, niet kan gelden als de vrije verkoopwaarde van het onderhavige appartement. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat [geïntimeerde] weliswaar stelt dat makelaarskantoor Beijer & Co op de hoogte was van de planologische situatie en de mogelijk daaruit voortvloeiende beperkingen, maar dat zij in het licht van het voorgaande niet voldoende heeft gesteld om aan te nemen dat die makelaardij daarmee bij de taxatie ook rekening heeft gehouden en zij op dat punt ook geen bewijs heeft aangeboden.
15. Makelaar Elshof heeft de vrije verkoopwaarde van het appartement als burgerwoning in 2007 gesteld op € 405.000,--. Deze taxatie heeft plaatsgevonden op verzoek van beide partijen.
De door makelaarskantoor Beijer & Co en door makelaar Jorink in 2007 uitgevoerde taxaties zijn uitsluitend in opdracht van [appellant] uitgevoerd.
16. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding een nieuwe taxatie te gelasten.
16.1. Het hof zal partijen daarom en gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 1 sub e van de samenlevingsovereenkomst, in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vragen of kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige of dat partijen wensen dat het hof drie deskundigen zal benoemen. Het hof verwacht van partijen dat zij zich voorts zullen uitlaten over de persoon/personen die zij tot deskundige(n) benoemd willen zien.
16.2. Het hof zal, alvorens voorshands te kunnen beoordelen welke vragen aan de te benoemen deskundige(n) behoren te worden voorgelegd, overgaan tot de behandeling van hetgeen [appellant] ter zake van het voorkeursrecht in grief III aan de orde heeft gesteld.
17. Grief 1 slaagt in zoverre. Of dit [appellant] baat zal blijken bij de nadere beoordeling na het deskundigenbericht.
De in de leveringsakte opgenomen bepaling dat [appellant] bij verkoop van zijn appartementsrecht in de periode tot 15 maart 2009, een afdracht verschuldigd is aan -kort gezegd - onder meer zijn vader en zus (grief 3)
18. In de akte van levering, waarbij het onderhavige appartement aan [appellant] is geleverd, is op bladzijde 6 en 7, onder het hoofd "voorkeursrecht van koop", sub "B. Uitvoering" en onder 1, een voorkeursrecht van koop voor onbepaalde tijd opgenomen, ten behoeve van de eigenaar casu quo de eigenaars van het appartement met index 1.
Onder 2 is bepaald dat [appellant] vanaf het eerste jaar tot ten hoogste vijf jaar na de levering, in dit geval tot 15 maart 2009, bij verkoop van het appartement van de gerealiseerde meerwaarde maximaal de helft mag behouden. Het andere deel komt dan ten goede aan de vorenbedoelde eigenaar(s).
19. In de samenlevingsovereenkomst worden vorenbedoelde verplichtingen niet vermeld. In die overeenkomst is alleen opgenomen dat voor verrekening in aanmerking komt het verschil tussen de verkoopwaarde van het appartement en de verkrijgingsprijs.
De omstandigheid dat [appellant] - zo hij het op zijn naam gestelde appartement zou verkopen - een deel van de eventueel te realiseren winst aan de maatschap zou moeten afstaan, dient daarom voor zijn rekening te blijven en kan niet ten nadele van [geïntimeerde] werken.
20. In de akte van levering is op bladzijde 9 onder 12 en 13 voorts - voor het geval vorenbedoelde eigenaar(s) van het voorkeursrecht gebruik zouden maken en vervolgens het appartement aan een derde in eigendom zouden overdragen - een regeling opgenomen op grond waarvan de eigenaar(s) gedurende een bepaalde periode een deel van de alsdan gerealiseerde overwaarde aan [appellant] moeten doen toekomen.
Naar het oordeel van het hof heeft ook deze bepaling geen invloed op de ingevolge de samenlevingsovereenkomst aan het appartement toe te kennen waarde.
21. Het hof is , gelet op het voorgaande, van oordeel dat vorenbedoeld voorkeursrecht geen omstandigheid is waarmee de in deze procedure te benoemen deskundige(n) rekening dienen te houden bij de vaststelling van de waarde van het appartement.
22. Grief 3 faalt.
Het bewijsaanbod
23. [appellant] heeft in algemene bewoordingen bewijs aangeboden en daarbij namen van personen vermeld die als getuigen zouden kunnen worden gehoord. Hij heeft evenwel onvoldoende concreet aangegeven welke onderdelen van het door hem gestelde, voor zover in het licht van het voorgaande nog relevant, hij wenst te bewijzen. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod.
De aan te te benoemen deskundige(n) te stellen vragen
24. Het hof zal eerst moeten bepalen tegen welke peildatum de waarde van het aan [appellant] in eigendom toebehorende appartement behoort te worden vastgesteld.
25. Uit hetgeen partijen in artikel 6 sub c aanhef en onder I. van de samenlevingsovereenkomst, zijn overeengekomen, vloeit voort dat partijen toen voor de waardering zijn uitgegaan van de (peil)datum waarop de samenlevings-overeenkomst zou worden beëindigd. Partijen verschillen over die datum van mening. Volgens [geïntimeerde] is dat 30 maart 2007 en volgens [appellant] 24 juni 2007.
Het hof zal een beslissing op dat punt achterwege laten nu partijen - overeenkomstig artikel 6 sub e van de samenlevingsovereenkomst - op 30 maart 2007 zijn overeengekomen om een makelaar in te schakelen om het appartement te laten taxeren en de uitvoering van die afspraak heeft geleid tot het door makelaar Elshof op 5 april 2007 uitgebrachte rapport. Het hof gaat er daarom vanuit dat, wat er ook zij van de precieze datum waarop de samenlevingsovereenkomst tussen partijen is beëindigd, zij toen voor de waardering beiden akkoord zijn gegaan met een peildatum van op of omstreeks 5 april 2007. Het hof ziet, ook beoordeeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanleiding om een latere peildatum vast te stellen, nu - afgezien van het hiervoor overwogene en de door de rechtbank verworpen stelling van [appellant] dat, doordat zijn zuster haar toestemming om via haar appartement naar het onderhavige appartement te gaan heeft ingetrokken, waardoor dat laatste appartement niet langer bereikbaar zou zijn, van invloed is op de waarde - geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit blijkt dat in de periode gelegen tussen 30 maart 2007 en 24 juni 2007 een substantiële verandering in de waarde heeft plaatsgevonden.
Het hof komt dan voorshands tot de volgende aan de te benoemen deskundige(n) te stellen vragen:
1. Wat is op of omstreeks 5 april 2007 de vrije verkoopwaarde van het appartement gelegen te [woonplaats] aan [adres], rekening houdend met de omstandigheid dat het een bedrijfswoning betreft?
2. Zijn er nog andere bijzondere feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de aan het appartement toe te kennen waarde?
26. Het hof zal partijen de gelegenheid geven om zich uit te laten over de inhoud van de hiervoor geformuleerde vragen en of zij menen dat nog andere vragen aan de deskundige(n) behoren te worden gesteld.
De slotsom
27. Het hof zal, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, partijen - [geïntimeerde] als eerste - in de gelegenheid stellen om zich uit te laten over de hierna te noemen punten.
2.11.[geïntimeerde] heeft het appartement op 27 augustus 2007 verlaten.
De beslissing in eerste aanleg
3. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis - zakelijk weergegeven en voorzover van belang - overwogen dat zij voor de verkoopwaarde als bedoeld in artikel 6 lid 1 aanhef en onder sub e. van de samenlevingsovereenkomst het bedrag van € 370.000,-- tot uitgangspunt neemt, dat de verkrijgingsprijs van de woning in artikel 6 lid 1 sub f van die overeenkomst is bepaald op € 290.000,-- en dat de na 21 juli 2006 gemaakte verbouwingskosten tot een bedrag van (€ 5.947,75 en € 1.642,-- =) € 7.589,75 in aanmerking worden genomen.
Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] onder meer veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van (€ 370.000,-- - € 297.598,75 = € 72.410,25 :2 =) € 36.205,12 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2007.
De geschilpunten
4. Partijen verschillen van mening met betrekking tot de volgende punten:
1. De waarde van het aan [appellant] in eigendom toebehorend appartement per datum beëindiging van de samenlevingsovereenkomst (grief 1).
2. De hoogte van de na 21 juli 2006 ten behoeve van het appartement gemaakte verbouwingskosten (grief 2).
3. Of bij de vaststelling van de hoogte van de te verdelen som, rekening moet worden gehouden met de in de leveringsakte opgenomen bepaling dat [appellant] bij verkoop van zijn appartementsrecht in de periode tot 15 maart 2009, een afdracht tot maximaal de helft van de netto-verkoopwinst verschuldigd is aan onder meer -kort gezegd - de vader en zus van [appellant] (grief 3).
De hoogte van de na 21 juli 2006 ten behoeve van het appartement gemaakte verbouwingskosten (grief 2)
5. [appellant] is van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met door hem betaalde c.q. verschuldigde verbouwingskosten van in totaal € 34.875,56.
6. De rechtbank heeft, onweersproken in hoger beroep, van voornoemd bedrag reeds als verbouwingskosten in aanmerking genomen de posten 'balkonterras' ad € 5.947,75 en 'hout balkonterras' ad € 1.642,00.
7. [appellant] wenst dat daarnaast nog rekening wordt gehouden met kosten voor:
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 6 april 2010 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde], ten einde haar als eerste in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het in de rechtsoverwegingen 16.1 en 26 overwogene;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, Verschuur en Breemhaar, raden,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 9 maart 2010 in bijzijn van de griffier.