Hof Amsterdam, 21-10-2020, nr. 23-003135-19
ECLI:NL:GHAMS:2020:4088
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-10-2020
- Zaaknummer
23-003135-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:4088, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1487
Uitspraak 21‑10‑2020
Inhoudsindicatie
handel in verdovende middelen
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003135-19
datum uitspraak: 21 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-063399-19 en 13-055539-19 en 13-088594-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, zaak B onder 1 en zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 587,00.
Vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep, rekening houdend met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan de politierechter. Het vonnis waarvan beroep zal daarom worden bevestigd, met dien verstande dat het hof een nadere overweging met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete opneemt.
Nadere overweging met betrekking tot de gevorderde geldboete
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete geen passende straf is. Daarbij neemt het hof in overweging dat de eis van de advocaat-generaal er vanuit gaat dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van handel in verdovende middelen afkomstig is. Aangezien in deze strafzaak de verdachte niet de handel in verdovende middelen ten laste is gelegd en deze daarom ook niet is bewezenverklaard, biedt de wet in de onderhavige situatie geen mogelijkheid voor verbeurdverklaring, hetgeen in een dergelijk geval geëigend zou zijn. Nu oplegging van een geldboete ter hoogte van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag in de gegeven situatie bezwaarlijk anders kan worden gezien dan als een verkapte en daarmee oneigenlijke verbeurdverklaring en tot het opleggen van een geldboete ook overigens geen termen aanwezig worden geacht zal het hof hiertoe dan ook niet overgaan.
Ten overvloede merkt het hof op dat het er vanuit gaat dat het conservatoir beslag op het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag op passende wijze door het openbaar ministerie wordt afgehandeld.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. F.M.D. Aardema en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2020.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]