Rb. Utrecht, 10-09-2008, nr. 574447 UC EXPL 08-6728
ECLI:NL:RBUTR:2008:BG8852
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
10-09-2008
- Zaaknummer
574447 UC EXPL 08-6728
- LJN
BG8852
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2008:BG8852, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 10‑09‑2008; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2009-0031
VAAN-AR-Updates.nl 2009-0031
Uitspraak 10‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Vordering wegens niet uitbetaalde stagevergoeding. Standpunt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst wordt op grond van de overeenkomst en de uitvoering die partijen daaraan hebben gegeven afgewezen. Stagevergoeding moet wel uitbetaald worden. Omdat geen sprake is van loon, kan de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW niet worden toegewezen.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 574447 UC EXPL 08-6728 JS
vonnis d.d. 10 september 2008
inzake
[eiseres], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.B.A. Verbeek,
tegen:
[gedaagde], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [gedaagde],
en
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats], verder ook te noemen [gedaagde 2],
gedaagde partij,
1. Verloop van de procedure
[eiseres] heeft een vordering ingesteld. [gedaagde] heeft geantwoord op de vordering. Bij vonnis van 25 juni 2008 is een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 24 juli 2008. Van het ter zitting verhandelde is proces verbaal opgemaakt. Hierna is uitspraak bepaald.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist alsmede op grond van de overgelegde stukken staan tussen partijen de volgende feiten vast:
[eiseres] is op basis van een zogenaamde praktijkovereenkomst gedurende zes weken, aanvangende 3 september 2007 bij [gedaagde] werkzaam geweest. In de overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde] aan [eiseres] een vergoeding van € 200,- bruto per maand zal betalen. [eiseres] heeft haar stagewerkzaamheden voortijdig beëindigd.
In de praktijkovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
In aanmerking nemende:
- a.
dat onderricht in de praktijk van het beroep deel uit maakt van elke beroepsopleiding conform de WEB;
- b.
dat de stagiair is ingeschreven bij de onderwijsinstelling op grondslag van een onderwijsovereenkomst;
- c.
dat de door de stagiair te verrichten activiteiten een onderwijsleerfunctie hebben;
- d.
dat de praktijkbiedende organisatie beschikt over een gunstige beoordeling van het landelijke orgaan VBGI conform artikel 7.2.10 van de WEB.
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
De beroepspraktijk vorming maakt deel uit van
naam opleiding : allround dtp-er (…)
Rechtspositie van de student
Artikel 1
Gedurende de periode van de beroepspraktijkvorming heeft de student de rechtspositie van student.
(…)”
[gedaagde] heeft de vergoeding niet betaald.
De vordering en het verweer
[eiseres] vordert dat het de kantonrechter behage bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] en [gedaagde 2] te veroordelen om aan haar te voldoen de somma van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, onder veroordeling van [gedaagde] en [gedaagde 2] in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
[eiseres] voert hiertoe aan dat zij contractueel recht heeft op de stagevergoeding en ook heeft aangedrongen op betaling daarvan.
Omdat onduidelijk is op wiens naam de onderneming LocoMix wordt gedreven is zowel [gedaagde] als [gedaagde 2] gedagvaard.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna - voor zover van belang - zal worden ingegaan.
De motivering
Op basis van de door [eiseres] overgelegde overeenkomst kan de conclusie worden getrokken dat [eiseres] krachtens een stage-overeenkomst voor [gedaagde] werkzaam is geweest. Een dergelijke overeenkomst is niet automatisch ook een arbeidsovereenkomst: dat hangt af van hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen en op welke wijze zij aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven.
Uit de bewoordingen van de overeenkomst, in het bijzonder uit hetgeen is opgenomen onder de considerans en wat vermeld is in art. 1, is af te leiden dat in deze overeenkomst het leerkarakter overheerst en niet de loonvormende arbeid. In de overeenkomst wordt immers aangegeven dat de opleiding (mede) bestaat uit een praktijkdeel en dat de rechtspositie van [eiseres] die van “student” is. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is geweest van een gezagsverhouding en evenmin is gesteld of gebleken dat de “werkzaamheden” niet moesten worden gezien als (in hoofdzaak) gericht op het vergroten van kennis en vaardigheden, maar als arbeid. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat hier geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een leerovereenkomst, wat een overeenkomst is met een eigen karakter. De omstandigheid dat de vergoeding bruto wordt betaald is onvoldoende om hier anders over te denken, nu dit een uitvloeisel is van de sociale- en belastingwetgeving. Dit neemt niet weg dat [eiseres] op basis van hetgeen in de overeenkomst is opgenomen, aanspraak kan maken op de overeengekomen vergoeding.
[gedaagde] heeft zich tegen toewijzing verweerd met de stelling dat de stukken niet compleet waren; hij [eiseres] niet in de loonadministratie heeft kunnen opnemen en hij van mening was dat, nu [eiseres] de stage tussentijds heeft beëindigd, hij geen vergoeding verschuldigd is. Deze verweren falen.
Het dient voor rekening van de werkgever te blijven de loonadministratie steeds op orde te houden, ook als het een stagiair betreft. Indien die hem niet in gelegenheid stelt hieraan te voldoen, had toelating tot het (stage)werk kunnen worden ontzegd. Door dit na te laten en [eiseres] tot het stagewerk toe te laten, heeft [gedaagde] zich jegens haar te houden aan de contractueel overeengekomen vergoeding. Daarbij komt dat in de correspondentie tussen [eiseres] en [gedaagde] zijn argument om niet tot betaling over te gaan gelegen was in het kostenaspect van aan- en afmelding bij de belastingdienst en niet in het gestelde ontbreken van (enige) stukken. Ook het argument dat [eiseres] geen recht heeft op de vergoeding, omdat zij tussentijds is vertrokken, faalt, nu de betaling van de vergoeding niet aan het uitdienen van de overeenkomst was gekoppeld.
Dit betekent dat de hoofdsom kan worden toegewezen.
Omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dus ook niet van loon in arbeidsrechtelijke zin, kan geen toepassing worden gegeven aan het bepaalde in art. 7:625 BW. De wettelijke rente is wel toewijsbaar, vanaf 28 december 2007.
[eiseres] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd, waarvan de verschuldigdheid door [gedaagde] is betwist.
Niet aangetoond is dat de door [eiseres] verrichte incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan een (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van een dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten daarom worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet derhalve worden afgewezen.
De gevorderde nakosten worden afgewezen, nu deze niet voor de uitspraak van dit vonnis zijn gemaakt.
Nu [eiseres] en [gedaagde] over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uit het overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming voor rekening van [gedaagde] wordt gedreven en [gedaagde 2] geen mede-eigenaresse is. De vordering tegen haar zal worden afgewezen. [eiseres] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2].
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen: de somma van € 300,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2007 tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen [eiseres] en [gedaagde] in die zin dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde jegens [gedaagde] af;
wijst de vordering tegen [gedaagde 2] af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008.