HR, 10-01-2014, nr. 13/02112
13/02112
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2014
- Zaaknummer
13/02112
- Roepnaam
WOZ-zaak
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2014; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑01‑2014
- Vindplaatsen
V-N 2014/5.9 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/96 met annotatie van W.G. van den Ban
BNB 2014/44 met annotatie van P.G.H. ALBERT
Belastingadvies 2014/3.1
NTFR 2015/178
NTFR 2014/541 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
Uitspraak 10‑01‑2014
Partij(en)
10 januari 2014
nr. 13/02112
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2013, nr. SBR 12/357 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 16 juli 2012 betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instantie
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2011 vastgesteld. Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 wegens het genot krachtens zakelijk recht een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Zeist opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Zeist bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
De Rechtbank heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Namens belanghebbende heeft [A] (hierna: [A]) een beroepschrift ingediend met dagtekening 27 januari 2012. Daarin heeft [A] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt en dat de vereiste machtiging desgevraagd wordt nagezonden.
3.1.2.
De Rechtbank heeft bij brief met dagtekening 29 februari 2012, gericht aan [A], de ontvangst van het beroepschrift bevestigd en hem onder meer gevraagd om binnen vier weken na de datum van verzending van de brief een schriftelijke machtiging toe te sturen. De Rechtbank heeft [A] in die brief erop gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
3.1.3.
Aan het verzoek van de Rechtbank om toezending van een schriftelijke machtiging heeft [A] niet voldaan. Om die reden heeft de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.1.
Belanghebbende is tegen die beslissing in verzet gekomen. Als bijlage bij het verzetschrift is een door belanghebbende ondertekende machtiging van [A] overgelegd.
3.2.2.
Bij de thans in cassatie bestreden uitspraak heeft de Rechtbank het verzet ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe geoordeeld dat, nu er bij het beroepschrift geen schriftelijke machtiging was gevoegd, [A] dit verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld en er geen verschoonbare reden is voor dit verzuim, de Rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet‑ontvankelijk heeft mogen verklaren. Tegen dit oordeel richten zich de middelen.
3.3.
Bij de beoordeling van de middelen moet het volgende worden vooropgesteld.
3.3.1.
Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter a, Awb wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het – voor zover hier van belang -ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 17 december 2010, nr. 09/04183, ECLI:NL:HR:2010:BO7505, BNB 2011/73).
3.3.2.
Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek.
3.3.3.
Op grond van artikel 6:6 Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3.3.4.
Het hiervoor in 3.3.2 bedoelde gebrek is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat sluit aan bij de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters (onder meer Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, nr. 200504755/1, ECLI:NL:RVS:2006:AX2140, en Centrale Raad van Beroep 18 juni 2013, nr. 12-5807 WWB, ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568). Ook de memorie van toelichting wijst erop dat het ontbreken van een schriftelijke volmacht als een verzuim in de zin van artikel 6:6 Awb moet worden aangemerkt (zie Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 123). Dat het ontbreken van het bewijs van machtiging is aan te merken als een verzuim komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat van de gemachtigde een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor het geval die gemachtigde een advocaat is.
3.4.1.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat zij bij brief van 29 februari 2012 aan [A] heeft verzocht de gestelde machtiging door belanghebbende binnen vier weken aan te tonen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voorts heeft de Rechtbank vastgesteld dat [A] niet binnen de gestelde termijn een machtiging heeft overgelegd. Uitgaande van deze vaststellingen, die in cassatie niet worden bestreden, kon de Rechtbank gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 3.3 is overwogen zonder schending van enige rechtsregel het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3.4.2.
Het niet overleggen van een machtiging kan in verzet niet worden hersteld. De Rechtbank heeft het verzet derhalve terecht ongegrond verklaard.
3.5.
De middelen stuiten alle af op hetgeen hiervoor is overwogen; zij falen derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2014.
Beroepschrift 10‑01‑2014
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: SBR 12/357 V
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE INZAKE:
In de zaak van [X] rekwirant tot cassatie van de op 11 maart 2013, hierna ook te noemen opposant, zaaknummer SBR 12/357 V gedane uitspraak van de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland dient hierbij de navolgende cassatiemiddelen in.
Cassatiemiddel 1
Het recht is geschonden en naleving verzuimd door het verzet kennelijk niet-ontvankelijk te achten c.q. is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank ten onrechte het verzet niet ontvankelijk heeft geacht/ heeft verworpen, althans doordat de rechtbank haar beslissing op dit verzet onjuist, onbegrijpelijk en/ of onvoldoende heeft gemotiveerd.
Toelichting
Bij uitspraak van 11 maart 2013, SBR 12/357 V heeft de rechtbank Midden-Nederland het verzet van opposant ongegrond verklaard. De rechtbank bekrachtigd hiermee haar eerdere uitspraak in beroep waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Zij heeft zowel in beide zaken het beroep en verzet kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de gemachtigde niet heeft voldaan aan de verplichting om binnen de gestelde termijn een machtiging in te dienen waaruit blijkt dat hij gemachtigd is namens opposant beroep in stellen.
Zij overweegt vervolgens dat als iemand tegen zo'n buiten-zittingsuitspraak verzet doet, de rechtbank de vraag moet beantwoorden of zij in de beroepszaak terecht heeft geoordeeld dat de zaak ‘kennelijk’ was. De term ‘kennelijk’ wordt door de rechtbank uitgelegd als ‘buiten redelijke twijfel’.
Ten aanzien van hetgeen opposant in haar verzet heeft aangevoerd, namelijk dat de zaak eerst bij ‘WOZ-specialisten’ is aangemeld, is de rechtbank van mening dat WOZ-specialisten niet is betrokken bij deze zaak.
De opdracht is in eerste instantie aangemeld bij WOZ-specialisten. Standaard stuurt WOZ-specialisten de vereiste machtiging aan de Rechtbank. WOZ-specialisten is in tegenstelling tot hetgeen de Rechtbank overweegt in overweging 7 wel degelijk betrokken, zij kregen immers in eerste instantie de opdracht van opposant om bezwaar te maken tegen de opgelegde WOZ-beslissing van de gemeente. WOZ-specialisten deden feitelijk niets met de zaak, het gebeurt namelijk regelmatig dat ‘moeilijke’ zaken niet meteen worden behandeld en daardoor cliënten lang in het ongewis worden gelaten wat er met hun ingediende zaak was gedaan en hoe en wanneer hun zaak vervolgens wordt behandeld. Wel wordt er standaard door WOZ-specialisten aan de rechtbank de vereiste machtiging verstrekt. De zaak is vervolgens door WOZ-specialisten in handen gegeven van gemachtigde. Gemachtigde ging er daardoor vanuit dat de machtiging ook in deze zaak aan de rechtbank was verzonden. Opposant is overigens ook op alle zittingen verschenen met gemachtigde. Rekwirant biedt aan de werkwijze van WOZ-specialisten te leveren door bewijs hiervan overleggen doordat de leidinggevende van WOZ-specialisten bereid is hiervoor een verklaring af te leggen. Naar het oordeel van rekwirant kan niet ‘buiten redelijke twijfel’ door de rechtbank worden gesteld dat WOZ-specialisten niet is betrokken bij deze zaak.
Cassatiemiddel 2
Het recht is geschonden en naleving verzuimd door het verzet kennelijk niet-ontvankelijk te achten. Rechtbanken geven volgens een bestendige gedragslijn nieuwe, nadere termijnen voor het indienen van een machtiging. Er is sprake van willekeur en rechtsonzekerheid door in casu niet een tweede termijn te verlenen aan opposant om een machtiging aan de rechtbank te doen toekomen.
Toelichting
De rechtbank overweegt in overweging 8 van de uitspraak op verzet dat het eerder is voorgekomen dat de rechtbank uit eigen beweging een tweede termijn verleent voor het indienen van een machtiging. In een andere zaak waar opposant is betrokken (SBR 12/425) is een dergelijk termijn verleend. Ook in talloze andere zaken is het usance geweest een tweede termijn te verstrekken. Zij stelt in de uitspraak op verzet dat ‘dit echter geen vaste gedragslijn is van deze rechtbank’. Het is opposant nu volstrekt onduidelijk wanneer en onder welke omstandigheden een tweede termijn wordt verleend. Rekwirant kan bewijs leveren door medewerkers van WOZ-specialisten een verklaring te laten overleggen en bewijs te leveren dat het wel degelijk usance is bij diverse rechtbanken een tweede termijn te verstrekken voor het verstrekken van een machtiging. Daarnaast is opposant door de rechtbank op het verkeerde been gezet doordat na het verzoek van de rechtbank een machtiging te verstrekken opnieuw een brief (d.d. 14 maart 2012) zie aangehechte productie A, aan opposant is verstuurd waarin niet meer wordt gerept van het indienen van een machtiging. Opposant ging er daardoor van uit en mocht er ook van uit gaan dat de machtiging ter zake was verleend. In de brief van de rechtbank van 14 maart 2012 wordt gesteld dat het beroepschrift is ingediend buiten de gestelde beroepstermijn van zes weken. Zij vraagt in de betreffende brief schriftelijk te laten weten waarom het beroep na afloop van de beroepstermijn is ingediend. Echter het beroepsschrift is wel degelijk binnen de termijn van zes weken ingediend. De rechtbank stelt zelf in haar brief dat de beroepstermijn begint te lopen op de eerste dag na verzending or uitreiking van het besluit van 28 december 2011. Zij stelt eveneens dat het beroepschrift van gemachtigde is ontvangen op 30 januari 2012. Dat is binnen de gestelde termijn van zes weken. Opposant kan zich niet onttrekken aan de indruk dat de rechtbank probeert een eigen (administratieve) fout te verhullen en de nadelige gevolgen daarvan in zijn schoenen te schuiven via diens gemachtigde. Uit de stukken blijkt evident dat het beroepschrift binnen de gestelde termijn is ontvangen, zie productie B.
Rekwirant stelt dat door het ontbreken van duidelijke regels en gedragslijnen van de rechtbanken wanneer en in welke gevallen een tweede termijn door rechtbanken wordt gegeven er sprake kan zijn van willekeur. Ook de rechtszekerheid is hiermee in het geding.
Cassatiemiddel 3
Het recht is geschonden en naleving verzuimd door het verzet kennelijk niet-ontvankelijk te achten c.q. is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat de rechtbank ten onrechte het verzet niet ontvankelijk heeft geacht/ heeft verworpen, althans doordat de rechtbank haar beslissing op dit verzet onjuist, onbegrijpelijk en/of onvoldoende heeft gemotiveerd.
De rechtbank stelt dat er voor het verzuim van opposant een machtiging aan de rechtbank te verstrekken geen verschoonbare redden aanwezig is voor dit verzuim.
Toelichting
Rekwirant stelt dat gezien alle feiten en omstandigheden zoals hierboven vermeld in onderlinge samenhang bezien, er sprake is van redelijke twijfel alsmede sprake van willekeur en daarnaast de rechtszekerheid in het geding is.
De overweging van de rechtbank dat geen sprake is van een verschoonbare reden nu opposant tijdens de periode waarin hem de termijn was gegeven om de machtiging in te dienen in overleg was met het bestuursorgaan over een mogelijke schikking. Een verlenging van de termijn is dan juist wel onder die specifieke omstandigheden aan te merken als een verschoonbare reden.
De uitspraak in verzet van de rechtbank kan derhalve niet in stand blijven.