Hof Den Haag, 23-05-2018, nr. 22-004072-17
ECLI:NL:GHDHA:2018:2020
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-05-2018
- Zaaknummer
22-004072-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:2020, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑05‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:223, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑05‑2018
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft na een aanrijding waarbij zij betrokken was de plaats van het ongeval verlaten zonder haar identiteit kenbaar te maken. Voorts heeft zij geen voorrang verleend aan een oudere man die op de voetgangersoversteekplaats overstak of wilde gaan oversteken. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis overleden. Het enkele feit dat de verdachte haar auto vlakbij de plaats van het ongeval had geparkeerd en later terugkwam maakt het niet anders dat ze het slachtoffer geen voorrang heeft verleend. AVAS verweer wordt verworpen. Veroordeling tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tevens wordt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 maanden ontzegd, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
PROMIS
Rolnummer: 22-004072-17
Parketnummer: 10-069420-17
Datum uitspraak: 23 mei 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden opgelegd.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde is de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,-, subsidiair 50 dagen hechtenis, te betalen in 5 maandelijkse termijnen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de Brouwersdijk, bij dat verkeersongeval, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten een voetganger, genaamd [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht, de plaats van het ongeval heeft verlaten;
2.
zij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Dordrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Brouwersdijk, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Beroep op strafvervolgingsuitsluitingsgrond
Namens de verdachte is in verband met het onder 1 ten laste gelegde een beroep gedaan op de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte binnen 12 uren na het verkeersongeval en voordat zij door de politie als verdachte is aangehouden of verhoord haar auto ter identificatie op de plaats van het ongeval heeft achtergelaten en na het ophalen van haar dochtertje direct naar de plaats van het ongeval is teruggekeerd.
Het hof verwerpt dit verweer, nu niet blijkt dat de verdachte vrijwillig aan een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen heeft kennisgegeven van het ongeval. Dat de verdachte haar auto in de buurt van de plaats van het ongeval heeft achtergelaten en dat zij, toen de politie haar belde, heeft bevestigd dat zij de bestuurster van die auto was is daartoe niet voldoende, ook niet als in aanmerking wordt genomen dat de verdachte al op de weg terug naar haar auto was toen de politie haar belde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de Brouwersdijk, bij welk dat verkeersongeval, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten een voetganger, genaamd [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht, de plaats van het ongeval heeft verlaten;
2.
zij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Dordrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Brouwersdijk, een voetganger, die op een voetgangersoversteekplaats overstak of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan een persoonen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit – een en ander zoals verwoord in zijn pleitnotitie – dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte haar identiteit kenbaar heeft gemaakt alvorens de plaats van het ongeval te verlaten doordat zij een op haar naam gestelde auto in de onmiddellijke nabijheid van het ongeluk heeft achtergelaten. Zij kon daarmee als persoon worden geïdentificeerd. Dat is ook gebleken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er slechts één getuige is en dat – mede gelet op de verklaring van die getuige - op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld of het slachtoffer vóór of door de aanrijding is gevallen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat op 5 juni 2016 heeft plaatsgevonden op een voetgangersoversteekplaats op de Brouwersdijk te Dordrecht, waarbij [slachtoffer] gewond is geraakt. De verdachte moet van deze betrokkenheid hebben geweten door een gesprek dat zij direct na het ongeval ter plaatse had met de getuige [getuige]. Immers, deze heeft verklaard dat zij de verdachte toen en daar desgevraagd vertelde dat zij - de verdachte - over de man heen gereden was.
Uit artikel 7, tweede lid in verbinding met het eerste lid onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 volgt dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken, de plaats van het ongeval niet mag verlaten zonder behoorlijk de gelegenheid te hebben geboden tot vaststelling van zowel de eigen identiteit als die van het bestuurde motorrijtuig. De verdachte heeft haar voertuig nabij de plaats van het ongeval achtergelaten, maar heeft daarbij niet op enigerlei wijze kenbaar gemaakt dat deze auto betrokken was geweest bij het ongeval. Bovendien heeft de verdachte niet haar identiteit bekend gemaakt voordat zij wegging. Met het achterlaten van een voertuig is niet de identiteit van de bestuurder bekend.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt het hof het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte over het slachtoffer is gereden en dat het slachtoffer liggend op het zebrapad is aangetroffen. De getuige [getuige] heeft op 5 oktober 2016 verklaard dat zij zag dat de man (die werd aangereden) voordat hij viel op de eerste streep van het zebrapad stond en op 30 januari 2017 heeft zij verklaard dat de man viel ter hoogte van de eerste streep. Uit deze omstandigheden volgt dat de verdachte het slachtoffer, zijnde een overstekende voetganger op een voetgangersoversteekplaats dan wel een voetganger die kennelijk op het punt stond dit te gaan doen, geen voorrang heeft verleend. Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is naar het oordeel van het hof niet van belang of het slachtoffer voorafgaande aan de aanrijding is gevallen.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
AVAS verweer
Subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, uitgaande van de situatie dat het slachtoffer plotseling en vlak voor de auto van de verdachte is gevallen zodat een botsing niet te vermijden is geweest.
Het hof stelt voorop dat aan de verdachte onder 2 niet ten laste is gelegd dat zij een aanrijding heeft veroorzaakt maar dat zij geen voorrang heeft verleend. Daarbij is, zoals hiervoor is overwogen, niet van belang of het slachtoffer is gevallen. Een beroep op afwezigheid van alle schuld op de door de raadsman aangevoerde gronden gaat derhalve niet op.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 49, tweede lid, van het RVV 1990.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft na een aanrijding waarbij zij betrokken was de plaats van het ongeval verlaten zonder haar identiteit kenbaar te maken. Voorts heeft zij geen voorrang verleend aan een oudere man die op de voetgangersoversteekplaats overstak of wilde gaan oversteken. Dit zijn vervelende feiten. Het slachtoffer is later in het ziekenhuis overleden en de omstandigheid dat de verdachte na het ongeval is weggegaan heeft het leed van de nabestaanden vergroot.
Het hof houdt bij de hoogte van de op te leggen straf evenwel rekening met het feit dat de verdachte – hoewel haar dat dus niet disculpeert – vlakbij de plaats van het ongeval haar auto had geparkeerd en later hiernaar is teruggekeerd en er niet – zoals bij dit soort delicten vaak het geval is – met de auto vandoor is gegaan om zich op die wijze aan haar verplichtingen als bestuurder te onttrekken.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen op het onder 1 bewezen verklaarde.
Daarnaast is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passend en geboden is voor het onder 2 bewezen verklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 49 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 5 (vijf) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk, mr. L.C. van Walree en mr. I.M. Abels,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2018.
Mr. I.M. Abels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.