Hof Amsterdam, 12-08-2008, nr. 23-004033-07
ECLI:NL:GHAMS:2008:BI1486
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-08-2008
- Zaaknummer
23-004033-07
- LJN
BI1486
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BI1486, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑08‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK3370, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑08‑2008
Inhoudsindicatie
Drugsdeal. Voortgezette handeling van medeplegen diefstal met geweld de dood tengevolge hebbend.
Partij(en)
arrestnummer:
parketnummer: 23-004033-07
datum uitspraak: 12 december 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-524052-06 van het openbaar ministerie
tegen
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [penitentiaire inrichting] te [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 mei 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 7 maart 2008, 15 juli 2008 en 28 november 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 29 mei 2007 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 (diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend), 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
hij op 3 februari 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid cocaïne, toebehorende aan [slachtoffer] en/of [getuige C] en/of [getuige B] en/of [getuige D], en twee mobiele telefoons, toebehorende aan [getuige C] en [getuige B], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] en die [getuige C] en die [getuige B], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte met zijn mededader die [getuige C] en die [getuige B] tegen het lichaam hebben geduwd en die [getuige B] een klap in de nek hebben gegeven en die [getuige C] en die [getuige B] een vuurwapen hebben getoond en dreigend dat vuurwapen op die [getuige C] en die [getuige B] hebben gericht en daarbij dreigend tegen die [getuige C] en die [getuige B] hebben gezegd: "Jamaica-killer, I am gonna kill you" en dat zij, [getuige C] en [getuige B], op de grond moesten gaan en blijven liggen en dat zij die [getuige C] en die [getuige B] hebben gefouilleerd en die [getuige B] hebben geschopt en getrapt en een shawl om de handen van die [getuige C] hebben gedaan en er vervolgens een halve knoop in hebben gelegd en een vuurwapen op/tegen (de kleding van die [slachtoffer] ter hoogte van) de nek van die [slachtoffer] gezet en vervolgens met dat vuurwapen een kogel door de nek en het hoofd van die [slachtoffer] hebben geschoten, terwijl dat feit de dood voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op 3 februari 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij op 24 februari 2006 te Amsterdam twee vuurwapens van categorie III onder 1, te weten een pistool van het merk Sig, type P210-6, en een pistool van het merk Tokarev, type TT33, en munitie van categorie III, te weten 9 patronen, uit het pistool merk Sig, en 7 patronen uit het pistool merk Tokarev, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
hij op of omstreeks 24 februari 2006 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,57 gram van een materiaal bevattende heroïne en 397,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
hij op 24 februari 2006 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 900 gram hennep.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op enige wijze heeft schuldig gemaakt aan de dood van het slachtoffer.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Zoals ook door de advocaat-generaal en de raadsvrouw is bepleit acht het hof de voor medeplegen van moord vereiste voorbedachte raad niet bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Evenzo zal het hof de verdachte vrijspreken van het medeplegen van (gekwalificeerde) doodslag, nu niet bewezen kan worden dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de mededader met het opzet [slachtoffer], op de diefstal met geweld volgend, te doden.
Wel acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld de dood tengevolge hebbend. Immers, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte de instructies van zijn mededader heeft opgevolgd, terwijl deze de in de woning aanwezige [getuige C] en [getuige B] (met een vuurwapen) bedreigde en geweld tegen [getuige B] toepaste. De verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij [getuige C] en [getuige B] heeft gefouilleerd en hun telefoons heeft afgenomen. Voorts heeft hij verklaard dat hij [getuige C], op aanwijzing van zijn mededader, heeft proberen vast te binden met een sjaal. Niet gebleken is dat de verdachte zich op enige wijze heeft proberen te distantiëren van het gebeuren. Wetende dat de mededader een wapen had en dat [slachtoffer] bij terugkeer in zijn woning de diefstal van de cocaïne zou ontdekken, heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dodelijk geweld tegen [slachtoffer] zou worden gebruikt.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van het causale verband tussen de diefstal met geweld en de dood van [slachtoffer], ook dit strafverzwarende gevolg aan de verdachte worden toegerekend. Het verweer wordt derhalve ten aanzien van het tweede deel van het onder 1 tenlastegelegde verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
de voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit de dood ten gevolge heeft
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (medeplegen van gekwalificeerde doodslag naast medeplegen van diefstal met de dood ten gevolge), 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts vordert de advocaat-generaal dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 8.446,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Bovendien vordert zij teruggave van de inbeslaggenomen jas aan de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbende. Verdachte heeft bijgedragen aan de totstandkoming van een drugsdeal met de mededader in de woning van het slachtoffer. De mededader was voornemens om tijdens een drugsdeal, waarbij de verkoper (mogelijk het slachtoffer) in de veronderstelling was dat door de mededader cocaïne zou worden gekocht, de cocaïne zich toe te eigenen. Tijdens de beroving is gedreigd met een vuurwapen door de mededader zijn de aanwezigen met de dood bedreigd en is geweld toegepast jegens een van hen. Verdachte heeft twee van de aanwezigen gefouilleerd en bedreigd. Uiteindelijk is voor de voordeur van de woning het slachtoffer neergeschoten. Door aldus te handelen heeft verdachte groot leed en verlies toegebracht aan de naaste omgeving van het overleden slachtoffer, die zich geconfronteerd zag met de gewelddadige dood van een dierbare. Het onderhavige delict betreft een gewelddadig feit waardoor de rechtsorde zeer ernstig is geschokt en dat in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg brengt.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van heroïne, cocaïne, hennep en wapens (en munitie). Hard drugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door de verslaafden gepleegde criminaliteit. Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte het verweer gevoerd dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten één voortgezette handeling vormen. Dientengevolge is volgens de raadsvrouw -in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt- strafmatiging op zijn plaats.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat het sprake is van een voortgezette handeling van de feiten 1 en 2. Dit brengt met zich mee dat het hof bij de strafoplegging hiermee rekening houdt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 november 2008 is verdachte eerder voor soortgelijke geweldsdelicten strafrechtelijk veroordeeld.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 36f, 47, 56 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gevoegd met een vordering van EUR 12.500. Nu de benadeelde partij haar vordering in hoger beroep niet kan vermeerderen gaat het hof uit van het bedrag zoals door haar ook in eerste aanleg is gevorderd, te weten EUR 8.466,52.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend), 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 (diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend), 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder onder 1 (medeplegen diefstal met geweld de dood ten gevolge hebbend), 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: jas van het merk Sir Benni Miles New York.
Ten aanzien van de benadeelde parti:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], [rekeningnummer], een bedrag van EUR 8.466,52 (achtduizend vierhonderdzesenzestig euro en tweeënvijftig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 8.446,52 (achtduizend vierhonderdzesenveertig euro en tweeënvijftig cent), zulks ten behoeve van [benadeelde partij].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 72 (tweeënzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. B.F. de Poorter en mr. H.P. Wooldrik, in tegenwoordigheid van mr. J. Ineke, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 december 2008.