Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven, Stb. 2012, 1. Ingevolge art. III van deze wet is zij in werking getreden op 3 januari 2012.
HR, 08-10-2019, nr. 18/02870
ECLI:NL:HR:2019:1546
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
18/02870
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1546, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1020
ECLI:NL:PHR:2019:1020, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1546
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0348
JIN 2019/167 met annotatie van Oort, C. van
JIN 2019/167 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van koffer van toerist op station in Amsterdam, art. 310 Sr. Strafmotivering (gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk), art. 22b Sr. Kon Hof toepassing geven aan taakstrafverbod, nu uit uittreksel justitiële documentatie niet blijkt dat aan verdachte in vijf jaren voorafgaand aan diefstal wegens soortgelijk feit taakstraf is opgelegd? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Gelet op inhoud van uittreksel justitiële documentatie, is ’s Hofs oordeel dat art. 22b.2 Sr van toepassing is en dat taakstraf niet mogelijk is, onjuist. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02870
Datum 8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 juni 2018, nummer 23/003317-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het in art. 22b Sr bedoelde verbod tot oplegging van een taakstraf van toepassing is.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 10 is het middel terecht voorgesteld.
2.3
Het middel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel geen bespreking.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.
Conclusie 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Diefstal van koffer van toerist op station in Amsterdam, art. 310 Sr. Strafmotivering (gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk), art. 22b Sr. Kon Hof toepassing geven aan taakstrafverbod, nu uit uittreksel justitiële documentatie niet blijkt dat aan verdachte in vijf jaren voorafgaand aan diefstal wegens soortgelijk feit taakstraf is opgelegd? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Gelet op inhoud van uittreksel justitiële documentatie, is ’s Hofs oordeel dat art. 22b.2 Sr van toepassing is en dat taakstraf niet mogelijk is, onjuist. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/02870
Zitting 27 augustus 2019
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 8 juni 2018 het vonnis van de politierechter in de Rechtbank Amsterdam van 8 september 2017 waarbij de verdachte wegens ‘diefstal’ is veroordeeld bevestigd met uitzondering van de opgelegde straf en in zoverre het vonnis vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 weken waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder aftrek van voorarrest als omschreven in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Beide middelen klagen over de strafmotivering. Het eerste middel houdt in dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat het in art. 22b Sr neergelegde zogenoemde taakstrafverbod van toepassing zou zijn en daarmee de opgelegde straf onbegrijpelijk en/of ondeugdelijk en/of ontoereikend zou hebben gemotiveerd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 25 juni 2017 heeft schuldig gemaakt aan diefstal. Het hof heeft de aan de verdachte opgelegde straf als volgt gemotiveerd:
‘De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren (bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis), waarvan 30 uren voorwaardelijk (bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis) met een proeftijd van 2 jaren en heeft bepaald dat de verdachte zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet melden bij Inforsa reclassering en zich daarna op door de reclassering te bepalen tijdstippen moet blijven melden zo frequent en zo lang die instelling dit noodzakelijk acht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een koffer van een toerist op het Centraal Station in [plaats]. De verdachte heeft er door zo te handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander. Evenmin heeft hij oog gehad voor het ongemak dat zijn handelen veroorzaakt voor de (in het algemeen slechts korte tijd in Amsterdam verblijvende en niet Nederlands sprekende) toeristen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018, waaruit blijkt dat hij op 27 september 2017 is veroordeeld, welk arrest onherroepelijk is geworden op 26 oktober 2017, tot een onvoorwaardelijke taakstraf ter zake van (onder meer) diefstal. Aldus is aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de hier bewezen verklaarde diefstal een taakstraf opgelegd voor een soortgelijk misdrijf, welke taakstraf de verdachte - volgens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - ook heeft verricht. Gelet daarop is artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten strafmaat zakkenrollerij van de rechtbank Amsterdam, inhoudende - kort gezegd - dat in het geval van een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, waaronder bijvoorbeeld een toerist, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geldt, tenzij een taakstraf is geïndiceerd. Uit hetgeen hiervoor omtrent het taakstrafverbod is overwogen blijkt dat een taakstraf in dit geval niet mogelijk is. Om te bevorderen dat de verdachte zich in de toekomst zal (blijven) onthouden van het plegen van strafbare feiten, en rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd, zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Voor een verdergaande matiging zoals door de raadsvrouw is bepleit, ziet het hof geen aanleiding.’
5. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt1.:
‘1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:(…)
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.’
6. In HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3539, NJ 2015/27 heeft Uw Raad overwogen:
‘2.4. Mede gelet op deze wetsgeschiedenis moet art. 22b, tweede lid, Sr aldus worden uitgelegd dat – afgezien van de in het eerste lid omschreven gevallen – een taakstraf in geval van veroordeling voor een misdrijf alleen dan niet kan worden opgelegd, indien
(i) aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
(ii) de veroordeelde deze taakstraf daadwerkelijk heeft verricht dan wel op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging is bevolen van de vervangende hechtenis.
Een en ander brengt mee dat deze eerdere uitspraak reeds ten tijde van het begaan van het nieuwe feit kracht van gewijsde moet hebben gehad.’
7. Het hof heeft overwogen dat uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 mei 2018 blijkt dat de verdachte op 27 september 2017 (BFK: bedoeld is kennelijk 11 oktober 2017), welk arrest onherroepelijk is geworden op 26 oktober 2017, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf ter zake van (onder meer) diefstal en dat aldus aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde diefstal een taakstraf is opgelegd voor een soortgelijk misdrijf. Die overweging is niet begrijpelijk, reeds omdat de door het hof bedoelde veroordeling dateert van na de bewezenverklaarde, op 25 juni 2017 gepleegde diefstal. Ook overigens kan uit dat uittreksel niet blijken dat art. 22b Sr in de onderhavige zaak in de weg staat aan de oplegging van een taakstraf.
8. Het zich bij de gedingstukken bevindende uittreksel justitiële documentatie van 15 mei 2018 houdt onder meer in dat de verdachte op 11 oktober 2017 (datum zitting: 27 september 2017) door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot een (taakstraf bestaande uit een) werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie wegens onder meer een poging tot diefstal op 5 januari 2017, welke veroordeling op 26 oktober 2017 onherroepelijk is geworden. Uit het desbetreffende uittreksel blijkt niet dat de verdachte vóór 25 juni 2017 onherroepelijk is veroordeeld tot een taakstraf ter zake van een misdrijf soortgelijk aan diefstal. De enige onherroepelijke veroordelingen die in het uittreksel staan vermeld, betreffen overtredingen van de Leerplichtwet 1969.
9. Gelet op het voorgaande is het oordeel van het hof dat ‘artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) van toepassing (is)’ en ‘dat een taakstraf in dit geval niet mogelijk is’, onjuist.
10. ’s Hofs motivering van de straf is in zoverre dus niet begrijpelijk, te meer nu het hof expliciet te kennen heeft gegeven aansluiting te hebben gezocht bij de oriëntatiepunten strafmaat zakkenrollerij van de rechtbank Amsterdam, inhoudende – kort gezegd – dat in het geval van een voltooide zakkenrollerij bij een kwetsbaar slachtoffer, waaronder bijvoorbeeld een toerist, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geldt, tenzij een taakstraf is geïndiceerd. Het hof heeft de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf vervolgens enkel uitgesloten op grond van de onjuiste aanname dat een taakstraf in dit geval (wettelijk) niet mogelijk is.2.Ik wijs er hierbij nog op dat het hof in het bestreden arrest onder ‘Toepasselijke wettelijke voorschriften’ art. 22b Sr heeft vermeld als één van de wettelijke bepalingen waarop de straf is gegrond.
11. Het eerste middel slaagt.
12. Het tweede middel, dat ook klaagt over de strafmotivering, behoeft daarom geen bespreking.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2019
Daarmee verschilt de onderhavige zaak van HR 24 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:66, NJ 2017/70.