Zie HR 14 september 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC3700.
HR, 27-05-2014, nr. 12/05807
ECLI:NL:HR:2014:1242
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-05-2014
- Zaaknummer
12/05807
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1242, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:435, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1242, Gevolgd
- Vindplaatsen
NJ 2014/306 met annotatie van
Uitspraak 27‑05‑2014
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: OM n-o in vervolging, verdachte overleden (art. 69 Sr). Met het oog op de vordering b.p. voegt de HR hieraan toe dat uit art. 361.2 aanhef en onder a Sv volgt dat in geval van een uit art. 69 Sr voortvloeiende niet-ontvankelijkverklaring van de OvJ in de vervolging de b.p. van rechtswege n-o is in haar vordering tot vergoeding van de in art. 361.2 aanhef en onder b Sv bedoelde schade, v.zv. een eerdere beslissing daarover nog niet onherroepelijk is geworden.
Partij(en)
27 mei 2014
Strafkamer
nr. 12/05807
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 16 augustus 2012, nummer 21/000796-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.P. Hein, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behalve voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd, tot vernietiging van het vonnis van de Rechtbank voor het overige, tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [A] in haar vordering tot schadevergoeding.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
2.1.
Blijkens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam gewaarmerkt afschrift van een akte van de burgerlijke stand van die gemeente is de verdachte op 15 juni 2013 aldaar overleden. Daarom is volgens art. 69 Sr in deze zaak het recht tot strafvordering vervallen. Dat brengt mee dat de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
2.2.1.
De Hoge Raad voegt hieraan met het oog op de vordering van de benadeelde partij het volgende toe.
2.2.2.
Art. 361, tweede lid, Sv luidt:
"De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden."
2.2.3.
Ingevolge art. 361, tweede lid aanhef en onder a, Sv is de benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel art. 9a Sr wordt toegepast. Hieruit volgt dat in geval van een uit art. 69 Sr voortvloeiende niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging, de benadeelde partij van rechtswege niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van de in art. 361, tweede lid aanhef en onder b, Sv bedoelde schade, voor zover een eerdere beslissing daarover nog niet onherroepelijk is geworden.
3. Slotsom
Uit het voorgaande vloeit voort dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, en de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam;
verklaart de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.
Conclusie 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: OM n-o in vervolging, verdachte overleden (art. 69 Sr). Met het oog op de vordering b.p. voegt de HR hieraan toe dat uit art. 361.2 aanhef en onder a Sv volgt dat in geval van een uit art. 69 Sr voortvloeiende niet-ontvankelijkverklaring van de OvJ in de vervolging de b.p. van rechtswege n-o is in haar vordering tot vergoeding van de in art. 361.2 aanhef en onder b Sv bedoelde schade, v.zv. een eerdere beslissing daarover nog niet onherroepelijk is geworden.
Nr. 12/05807
Mr. Spronken
Zitting: 22 april 2014
Aanvullende conclusie inzake:
[verdachte]
Op 14 januari 2014 heb ik een conclusie genomen in deze zaak, waarin ik de Hoge Raad adviseerde het bestreden arrest gedeeltelijk te vernietigen en de zaak te verwijzen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om deze in zoverre opnieuw te berechten en af te doen.
Ten tijde van het nemen van de conclusie was mij niet bekend dat verdachte was overleden. Inmiddels is echter uit een door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam gewaarmerkt afschrift van een akte van de burgerlijke stand van die gemeente gebleken dat verdachte daar op 15 juni 2013 is overleden. Daarom is op basis van art. 69 Sr het recht tot strafvordering vervallen.
Hieruit vloeit voort dat de bestreden uitspraak - behalve voor zover daarbij het vonnis in eerste aanleg is vernietigd - en het ten dele bevestigde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2011 niet in stand kunnen blijven, en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.1.
4. Dat lot treft tevens de door het hof toegewezen vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A].2.Wat ik mij in dit verband heb afgevraagd is, of in het geval dat op de vordering van de benadeelde partij door het hof in hoger beroep ten gunste van de benadeelde partij is beslist en de verdachte hangende het cassatieberoep overlijdt, in cassatie ook expliciet een beslissing zou moeten volgen met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij. Het lijkt mij voor de benadeelde partij in een dergelijke situatie van belang een duidelijke (eind)beslissing te krijgen. Ik heb met betrekking tot een casus als de onderhavige geen jurisprudentie kunnen vinden en de commentaren van Valkenburg in T&C Sr en Noyon/Langemeijer & Remmelink bij art. 69 Sr3.gaan hier niet met zoveel woorden op in. Strikt genomen vloeit de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voort uit de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Immers daardoor volgt er geen beslissing zoals bedoeld in art. 361, tweede lid Sv, waarin is bepaald dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd of in geval van toepassing van art. 9a Sr. Normaliter zal de rechter in eerste aanleg, in het geval dat de verdachte is overleden hangende de procedure in eerste aanleg, niet meer toekomen aan de behandeling van de vordering van de benadeelde partij. In onderhavige zaak blijkt echter pas in cassatie dat de verdachte is overleden.
5. Gelet op het voorgaande, met name om duidelijkheid te verschaffen aan de benadeelde partij, geef ik de Hoge Raad in overweging, nu de vordering van de benadeelde partij [A] in hoger beroep is toegewezen en verdachte nadien is overleden, ook over haar vordering een expliciete beslissing te nemen en haar niet-ontvankelijk te verklaren.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behalve voor zover daarbij het vonnis van de rechtbank is vernietigd, tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank voor het overige, tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [A] in haar vordering tot schadevergoeding.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑04‑2014
Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, artikel 69 Sr, aant. 2 (bijgewerkt tot 1 november 2004).