Einde inhoudsopgave
RvdW 2014/796
Na overlijden verdachte is de OvJ niet-ontvankelijk in zijn vervolging en is de benadeelde partij van rechtswege niet-ontvankelijk in haar vordering.
HR 27-05-2014, ECLI:NL:HR:2014:1242
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
27 mei 2014
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den Brink
- Zaaknummer
12/05807
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:1242, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑05‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:435, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑04‑2014
- Wetingang
Art. 69 Sr; art. 361 lid 2 sub a, sub b Sv
Essentie
Verdachte is overleden. Daarom is volgens art. 69 Sr in deze zaak het recht tot strafvordering vervallen. Dat brengt mee dat de OvJ alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Ingevolge art. 361, tweede lid aanhef en onder a, Sv is de benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel art. 9a Sr wordt toegepast. Hieruit volgt dat in geval van een uit art. 69 Sr voortvloeiende niet-ontvankelijkverklaring van de OvJ in de vervolging, de benadeelde partij van rechtswege niet-ontvankelijk is ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.