Einde inhoudsopgave
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 53a [Doorzoeking woning]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
26-10-2016, Stb. 2016, 415 (uitgifte: 07-11-2016, kamerstukken: 34128)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2016, Stb. 2016, 550 (uitgifte: 29-12-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn, na een woning te hebben betreden en na aldaar een vreemdeling staande te hebben gehouden wiens identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, bevoegd deze woning te doorzoeken zonder toestemming van de bewoner voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de tijdelijke inbewaringneming van zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid.
2.
De ambtenaren zijn tevens bevoegd elke bij een onderneming behorende ruimte te betreden en te doorzoeken voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de in het eerste lid bedoelde zaken, indien een staande gehouden vreemdeling wiens identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, in die onderneming werkzaam is en indien vermoed wordt dat de vreemdeling een bij de onderneming behorende ruimte als woonruimte gebruikt.
3.
Tot doorzoeking voor de tijdelijke inbewaringneming van zaken waaruit de identiteit van de betrokken vreemdeling met een redelijke mate van zekerheid kan worden afgeleid wordt niet overgegaan dan nadat de vreemdeling is uitgenodigd deze vrijwillig af te geven.
4.
De doorzoeking vindt slechts plaats voor zover dit redelijkerwijs niet leidt tot substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die zich in deze ruimte bevinden.
5.
De doorzoeking vindt slechts plaats in aanwezigheid van een bevoegd ambtenaar, tevens hulpofficier van Justitie.
6.
De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn tevens bevoegd in afwachting van de komst van de ambtenaar, bedoeld in het vijfde lid, de maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking, onklaarmaking of beschadiging van de voor tijdelijke inbewaringneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van de personen die zich ter plaatse bevinden beperken.