Hof Arnhem, 23-01-2007, nr. 2006/019
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9977
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
23-01-2007
- Magistraten
Mrs. Van den Brink, Van Rossum, Sijmons
- Zaaknummer
2006/019
- LJN
AZ9977
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ9977, Uitspraak, Hof Arnhem, 23‑01‑2007
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BG6445
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BG6445, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑01‑2007
Mrs. Van den Brink, Van Rossum, Sijmons
Partij(en)
Arrest
in de zaak van:
- 1.
de stichting Stichting Waaldijk 8 te Hurwenen,
gevestigd te Hurwenen, gemeente Maasdriel,
- 2.
[appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
- 3.
[appellant sub 3],
wonende te [woonplaats],
- 4.
[appellant sub 4],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
procureur: mr F.J. Boom,
tegen:
Mr Wilhelm Aerts, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A.],
wonende te Mook, gemeente Mook en Middelaar,
geïntimeerde,
procureur: mr J.A.M.P. Keijser.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 18 februari 2004 en 7 september 2005 die de rechtbank Arnhem tussen appellanten (hierna ook te noemen: Stichting Waaldijk c.s.) als gedaagden en geïntimeerde (hierna ook te noemen: de curator) als eiser heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Stichting Waaldijk c.s. hebben bij exploot van 2 december 2005 aangezegd van voornoemde vonnissen van 18 februari 2004 en 7 september 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van de curator voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven hebben Stichting Waaldijk c.s. elf grieven tegen de bestreden vonnissen aangevoerd en toegelicht. Zij hebben gevorderd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de curator alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vorderingen zoals verwoord in zijn inleidende dagvaarding en gewijzigd bij conclusie van repliek, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure in beide instanties.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft de curator de grieven bestreden, en heeft hij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de door Stichting Waaldijk c.s. opgeworpen grieven zal verwerpen en de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met veroordeling van Stichting Waaldijk c.s. in de kosten van (bedoeld zal zijn:) de procedure in hoger beroep.
2.4
Ter zitting van 9 november 2006 is de zaak bepleit, voor Stichting Waaldijk c.s. door mr W.W. Korteweg, advocaat te Arnhem, en door de curator in persoon; beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan Stichting Waaldijk c.s. is akte verleend van het in het geding brengen van de bijlage, gevoegd bij de brief van mr Korteweg d.d. 3 november 2006.
2.5
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis van 18 februari 2004 onder 1 tot en met 7 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen — met uitzondering van de in het kader van grief 1 geformuleerde aanmerkingen op de vaststellingen onder 2 en 6 — geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep voor het overige ook van die feiten uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Kort gezegd en voor zover in dit hoger beroep van belang gaat het in deze zaak om de schadeplichtigheid van enerzijds Stichting Waaldijk en anderzijds haar (huidige) bestuurders, appellanten sub 2, 3 en 4 (hierna ook te noemen: [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]), uit hoofde van onrechtmatig handelen. Dit handelen zou met name bestaan uit het tot stand brengen en in stand houden van een constructie die er (uitsluitend) toe dient de door [A.] (hierna ook te noemen: [A.]) bewoonde onroerende zaak aan de Waaldijk 8 te Hurwenen aan het verhaal van [A.]s schuldeisers te onttrekken. [A.] is op 22 augustus 2001 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr Aerts tot curator.
4.2
Alvorens de grieven te bespreken, stelt het hof het volgende voorop. In hoger beroep is niet bestreden het door de rechtbank in haar vonnis van 18 februari 2004 onder 16 en 17 geformuleerde uitgangspunt, dat er — samengevat — op neerkomt dat door een natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, misbruik kan worden gemaakt van het identiteitsverschil hetzij tussen deze rechtspersonen, hetzij tussen deze rechtspersonen en hemzelf als handelend natuurlijk persoon, en dat hetgeen met zodanig misbruik wordt beoogd, in rechte niet behoeft te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de natuurlijke persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf.
4.3
Deze maatstaf impliceert dat voor de toewijsbaarheid van de vordering (mede) moet worden onderzocht of [A.] onrechtmatig gehandeld heeft door aldus misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen hemzelf en de door hem beheerste rechtspersonen, in casu Stichting Waaldijk en de stichting Stichting Beheer Waaldijk 8 te Hurwenen (hierna ook te noemen: Stichting Beheer Waaldijk). Indien dit misbruik komt vast te staan, vloeit daaruit ook de schadeplichtigheid van de desbetreffende rechtspersonen — waaronder de Stichting Waaldijk — voort. Voor zover namens Stichting Waaldijk c.s. is betoogd dat in het voorliggende geval uitsluitend het handelen van Stichting Waaldijk c.s., en niet het handelen van [A.] moet worden beoordeeld, is dit bezwaar dus ten onrechte naar voren gebracht. Voorts is zijdens Stichting Waaldijk c.s. aangegeven dat in ieder geval tussen hun raadsman en [A.] contact bestaat over het in deze zaak aan de orde zijnde geschil en de verwijten van de curator aan het adres van (onder meer) [A.], hetgeen ook blijkt uit de inhoud van de gedingstukken en de namens Stichting Waaldijk c.s. overgelegde producties. Voor zover Stichting Waaldijk c.s. in hoger beroep hebben willen handhaven dat zij onvoldoende in staat zijn zich tegen die verwijten te verweren, moet dit bezwaar dus worden verworpen.
4.4
Het centrale verwijt waarop het in r.o. 4.2 bedoelde misbruik wordt gebaseerd, komt er in het voorliggende geval op neer dat [A.] in de periode 1991–1993 een ‘constructie’ in het leven heeft geroepen en vervolgens heeft onderhouden, welke constructie (uitsluitend) tot doel had en heeft de door [A.] in 1991 verworven woning aan de Waaldijk aan het (toekomstig) verhaal van zijn crediteuren te onttrekken. Deze constructie komt erop neer dat [A.] onder dreiging van een faillissement de eigendom van het huis heeft verdeeld over twee door hem opgerichte en door hem beheerste stichtingen, met als gevolg dat hij wel de zeggenschap over en het genot van de woning heeft behouden, en hij uiteindelijk ook over de opbrengst na vervreemding kan beschikken, evenwel zonder dat de onroerende zaak beschikbaar is als verhaalsobject voor zijn crediteuren, zulks in strijd met de wettelijke uitgangspunten dat een schuldenaar met zijn gehele vermogen aansprakelijk is voor zijn schulden (artikel 3:276 BW) en dat stichtingen niet de financiële bevoordeling van de oprichter en/of bestuurder mogen beogen (artikel 2:285 lid 3 BW).
4.5
Indien komt vast te staan dat dit verwijt terecht wordt gemaakt, is inderdaad sprake van misbruik en dus van onrechtmatig handelen in voornoemde zin, en volgt daaruit dat niet alleen [A.], maar ook de door hem daartoe in het leven geroepen rechtspersonen — waaronder Stichting Waaldijk — aansprakelijk zijn voor de als gevolg daarvan door [A.]s crediteuren geleden schade. Het hof is op basis van de omstandigheden van het geval van oordeel dat voornoemd verwijt inderdaad gemaakt kan worden. Het zal daartoe de belangrijkste elementen waaruit dit verwijt is opgebouwd bespreken.
4.6
Vast staat dat beide stichtingen waarover de eigendom van de onroerende zaak uiteindelijk verdeeld is (Stichting Waaldijk heeft sinds haar oprichting op 29 november 1991 de juridische eigendom, Stichting Beheer Waaldijk heeft sinds haar oprichting op 23 maart 1993 de economische eigendom), door [A.] zijn opgericht en dat [A.] daarvan de (enig) bestuurder was op het moment dat zij de juridische, respectievelijk de economische eigendom van de woning verwierven. Toen [A.] zelf terugtrad als bestuurder van de stichtingen, heeft hij het bestuur daarvan in handen gegeven van personen uit zijn naaste omgeving, onder wie zijn huidige partner [appellant sub 2], die op 2 september 1992 respectievelijk 24 maart 1993 het voorzitterschap van [A.] heeft overgenomen (en die tot 1 oktober 1999 de enige bestuurder van de stichtingen was). Uit de gedingstukken (waaronder de als productie 12 in eerste aanleg door de curator overgelegde bescheiden) blijkt voorts dat [A.] ook nadat hij terugtrad als (enig) bestuurder van de stichtingen, nauw betrokken is gebleven bij het beheer over de tot het vermogen van de stichtingen behorende woning, welke woning hij tot op heden is blijven bewonen. Daarnaast is bij gelegenheid van de verhoren van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] (gehouden in het faillissement van [A.] op 7 en 18 oktober 2002), gebleken dat de huidige bestuurders kennelijk zo weinig kennis hebben van de wijze waarop dit beheer wordt uitgevoerd, dat moet worden aangenomen dat zij niet in staat waren en zijn een van [A.] onafhankelijke koers te varen. Een en ander impliceert dat [A.] ook nadat hij het bestuurderschap van de stichtingen heeft opgegeven, in staat was feitelijk het beleid daarvan te bepalen als ware hij bestuurder en dat hij aldus ook nadien de zeggenschap over de aan de stichtingen in eigendom gegeven woning heeft behouden. Mochten de stichtingen er voorts op enig moment toe overgaan de eigendom van het pand aan derden te vervreemden dan zal daartoe eerst de uitgestelde levering van de juridische eigendom van Stichting Waaldijk aan Stichting Beheer Waaldijk moeten plaatsvinden — waarbij partijen er kennelijk vanuit gaan dat rechtstreeks kan en zal worden geleverd — waarna de opbrengst van het pand toekomt aan Stichting Beheer Waaldijk. Uit de doelomschrijving in de statuten van de Stichting Beheer Waaldijk (art. 2 lid 1) blijkt dat [A.] zich bij een eventuele daarop volgende vereffening van die stichting op het standpunt kan stellen dat die opbrengst te kwalificeren is als ‘vermogen van de comparant/oprichter [= [A.]] en dat van zijn bloed- en aanverwanten’, welk vermogen overeenkomstig die doelstelling zal moeten worden vereffend (art. 13 lid 4 statuten). Op grond van al het voorgaande moet dus inderdaad worden aangenomen dat de constructie — bestaande uit de oprichting van twee stichtingen en de verdeling van de eigendom over die stichtingen, gecombineerd met het in handen geven van het bestuur over die stichtingen aan natuurlijke personen binnen zijn invloedssfeer — ertoe heeft geleid dat [A.] de zeggenschap over en het genot van de woning heeft behouden, en dat hij uiteindelijk ook over de opbrengst na vervreemding kan beschikken, zonder dat die woning beschikbaar is als verhaalsobject voor zijn crediteuren.
4.7
Voorts moet worden aangenomen dat voornoemde constructie — anders dan Stichting Waaldijk c.s. stellen — wel degelijk met dit vooropgezette doel is ontworpen en tot stand gebracht. In dat verband is gebleken dat [A.] reeds in de periode 1988–1992 rekening moest houden met aanspraken van in ieder geval de fiscus, nu hij in die periode (feitelijk) bestuurder was van diverse (nadien gefailleerde) vennootschappen waarvan de belastingdienst heeft vastgesteld dat verzuimd is jaarstukken en (suppletie)aangiften in te dienen. Daaruit volgt dat [A.] vanaf dat moment rekening moest houden met aanspraken van de fiscus, ook tegen hem persoonlijk, hetgeen werd onderstreept in het onderzoeksrapport van de belastingdienst van 9 juli 1993. Dat die aanspraken zich uiteindelijk niet hebben geconcretiseerd in een claim van de fiscus tegen [A.] op grond van deze verzuimen (uit de rapportage van 7 oktober 1993 blijkt dat tijdens en mede naar aanleiding van het onderzoek alsnog diverse suppletie aangiften zijn ingediend), is niet doorslaggevend. Het gaat er immers om dat [A.] er op het moment dat hij — voor wat betreft het juridisch deel via de daartoe opgerichte Stichting Waaldijk — de eigendom van de woning verwierf, rekening kon houden met (toekomstige) aanspraken van (potentiële) schuldeisers als de fiscus. In dat verband zij vermeld dat de transacties van 23 en 24 maart 1993 plaatsvonden korte tijd nadat voornoemd onderzoek van de belastingdienst was gestart (op 1 februari 1993). Uit de procedure tussen mr Litjens, curator van Binair Nederland B.V., welke procedure uiteindelijk is geëindigd met de veroordeling van [A.] tot betaling van ruim fl. 250.000,-- (arrest van dit hof d.d. 20 februari 2001), blijkt voorts dat [A.] op 27 december 1988 een transactie verrichtte waarvan nadien in rechte is komen vast te staan dat hij daarmee de schuldeisers van die vennootschap heeft benadeeld op een wijze die leidde tot zijn persoonlijke aansprakelijkheid. Ook daaruit volgt dat [A.] al vanaf eind 1988 rekening moest houden met (potentiële) aanspraken van schuldeisers op zijn privévermogen. Ten slotte is [A.] blijkens het vonnis van de rechtbank Arnhem (rolnummer 2537 / HA ZA 94-1465) d.d. 19 oktober 2000 (waarvan het hof niet is gebleken dat is geappelleerd) aansprakelijk voor de na vereffening overblijvende schulden in het faillissement van Binair Nederland B.V. wegens onbehoorlijk bestuur over de periode 1991–1993. Ook vanwege zijn ernstige tekortkoming in het besturen van deze vennootschap moest [A.] in die jaren al rekening houden met een aansprakelijkstelling.
4.8
In dat verband is verder van wezenlijk belang dat Stichting Waaldijk c.s. — in antwoord op de gemotiveerde stellingen van de curator terzake — tijdens de onderhavige procedure op geen enkele wijze hebben geconcretiseerd dat voornoemde constructie dienstbaar is of was aan enig ander dan voornoemd doel. De door Stichting Waaldijk c.s. terloops genoemde legitieme bedoelingen (‘subsidies’, ‘bescherming’, fiscale voordelen) zouden onder omstandigheden een verklaring kunnen bieden voor bepaalde handelingen van [A.], zij kunnen zonder nadere toelichting, die ook in hoger beroep niet is gegeven, niet de uiteindelijke opzet van de constructie — waaronder met name ook de oprichting van twee verschillende stichtingen en de verdeling van de eigendom over die twee stichtingen — rechtvaardigen. In die context moet bovendien worden vastgesteld dat Stichting Waaldijk c.s. — met uitzondering van grief 7, die op de hierna nog aan te geven gronden moet falen — geen grieven hebben gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ‘rechtens relevante belangen’ bij de oprichting en instandhouding van de stichtingen ontbreken. Dat een andere dan voornoemde onoorbare bedoeling ontbreekt, wordt daarnaast geïllustreerd door het gegeven dat uit niets is gebleken dat tijdens het bestaan van (een van) de stichtingen enig ander met de constructie beweerdelijk beoogd voordeel, daadwerkelijk is gerealiseerd. Voorts is — met name ook uit de reeds genoemde getuigenverhoren — gebleken dat de stichtingen geen daadwerkelijke activiteiten hebben ontwikkeld en dat zij ook nimmer over middelen beschikt hebben om activiteiten te kunnen ontwikkelen. In dat verband heeft de curator gemotiveerd en aan de hand van producties onderbouwd gesteld dat de renovatie van het pand voor een substantieel deel is betaald door (inmiddels gefailleerde) vennootschappen waarvan [A.] (feitelijk) bestuurder was en in ieder geval niet door de stichtingen, hetgeen door Stichting Waaldijk c.s. onvoldoende gemotiveerd is betwist. Anderzijds is de stelling van Stichting Waaldijk c.s. dat de huidige voorzitter van de stichtingen, [appellant sub 2], bepaalde kosten van het pand draagt of heeft gedragen, zonder concrete onderbouwing gebleven, nog daargelaten dat de stelling dat zij bepaalde kosten daadwerkelijk uit eigen middelen betaalde, niet impliceert dat de hiervoor bereikte conclusie over het gebrek aan middelen en activiteiten van de stichtingen anders moet luiden. Al het voorgaande brengt mee dat Stichting Waaldijk c.s. tegenover de feitelijke stellingen van de curator omtrent het ontbreken van een legitieme bedoeling van de constructie, onvoldoende concrete betwistingen heeft geformuleerd, zodat het hof op dit punt uitgaat van de juistheid van het door de curator gestelde en er geen grond is een van partijen op dit punt bewijs op te dragen.
4.9
Een en ander impliceert dat [A.] in voornoemde zin onrechtmatig heeft gehandeld en nog steeds handelt door misbruik te maken van een tweetal rechtspersonen, waaronder Stichting Waaldijk. Op grond van het onder 4.2 weergegeven uitgangspunt, rust daarom ook op Stichting Waaldijk de verbintenis tot vergoeding van de daaruit ontstane schade. Nu het onrechtmatige handelen daaruit bestaat dat [A.] de woning met behulp van vorenbedoelde constructie in eigendom heeft gekregen en behouden, is de daaruit voortvloeiende schade voor de schuldeisers van [A.] daarin gelegen dat deze constructie de (over)waarde van de woning onttrekt aan hun verhaal. Het antwoord op de vraag of die overwaarde reeds in 1991–1993 aanwezig was of in de jaren daarna — als gevolg van algemene waardestijgingen en (door anderen dan de stichtingen betaalde) renovaties — is opgebouwd, maakt voor het vaststellen van die schadeomvang geen verschil.
4.10
Hiervan uitgaande leiden de voorgedragen grieven nog tot de volgende overwegingen.
4.11
Terecht brengen Stichting Waaldijk c.s. in het kader van grief 1 naar voren dat [appellant sub 2] niet op 2 september 1993, maar op 2 september 1992 bestuurder werd van Stichting Waaldijk. Deze correctie kan echter niet leiden tot een ander oordeel over de zaak. Dat laatst geldt ook voor de — door de curator niet weersproken — toevoeging dat de hypotheekschuld op de woning tussen 29 november 1991 en 23 maart 1993 is verhoogd tot in totaal fl. 1.150.000,--.
4.12
Voor zover voor Stichting Waaldijk c.s. in eerste aanleg niet duidelijk was dat de hiervoor besproken verwijten (ook) in het kader van een gestelde onrechtmatige daad aan de vordering van de curator tegen de Stichting Waaldijk ten grondslag lagen, heeft de curator die onduidelijkheid in hoger beroep in ieder geval weggenomen. Uit de stellingen van Stichting Waaldijk c.s. blijkt bovendien dat zij die grondslag (ook) aldus hebben begrepen. Daaruit volgt dat ook grief 2 moet worden verworpen. De — op het hiervoor onder 4.2 tot en met 4.5 besprokene gebaseerde — schadeplichtigheid van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] als bestuurders van de stichting, komt bij de beoordeling van grief 8 nog aan de orde.
4.13
De door Stichting Waaldijk c.s. in het kader van grief 3 verwoorde bezwaren stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen. Anders dan Stichting Waaldijk c.s. kennelijk menen, schuilt de onrechtmatigheid van het handelen van [A.] niet zozeer in het aan verhaal onttrekken van een oorspronkelijk uitsluitend aan hem toekomend vermogensbestanddeel, maar in het met voornoemd oogmerk in eigendom verwerven en in eigendom houden van de woning met behulp van voornoemde constructie, als gevolg waarvan hij — kort gezegd — wel alle aan de eigendom daarvan verbonden voordelen geniet, echter zonder dat die woning kan strekken tot verhaal voor zijn schuldeisers. Daaruit volgt ook dat Stichting Waaldijk c.s. ten onrechte meent dat de — terloopse — stelling van de curator dat [A.] Stichting Beheer Waaldijk zou hebben benadeeld door in 1993 een te hoge prijs voor de economische eigendom van de woning te vragen, aan de toewijsbaarheid van diens vordering in de weg moet staan.
4.14
De onderwerpen die in de grieven 4, 5 en 6 worden aangesneden, zijn in het voorgaande reeds aan de orde geweest, zodat deze grieven geen nadere bespreking behoeven.
4.15
In aansluiting op het onder 4.8 overwogene kan ook hetgeen in het kader van grief 7 wordt aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat de constructie wel degelijk een ander dan het hiervoor besproken onrechtmatige doel kon dienen. In de eerste plaats is Stichting Waaldijk de ‘artikel 24 lid 4 Successiewet-status’ juist ontnomen omdat zij — in lijn met hetgeen hiervoor is overwogen — geen activiteiten verrichtte en evenmin voldeed aan het vereiste dat sprake is van een onafhankelijk bestuur. Voorts blijkt uit de intrekking van de belastingdienst d.d. 3 februari 2000 dat Stichting Waaldijk geacht wordt nimmer gerangschikt te zijn geweest als instelling bedoeld in art. 24 lid 4 Successiewet. Ten slotte kan ook de — beweerdelijk op enig moment bij [A.] en/of Stichting Waaldijk bestaande — wens om in aanmerking te komen voor die rangschikking, geen deugdelijke verklaring bieden voor de inrichting van voornoemde constructie, waarin [A.] de eigendom van de woning immers heeft verdeeld over een tweetal stichtingen, waarvan er een tot doel heeft (onder meer) het beheer van zijn vermogen.
4.16
Met recht keren [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zich echter in het kader van grief 8 tegen het oordeel dat ook zij — in persoon — aansprakelijk zijn voor de schade die schuldeisers hebben geleden als gevolg van het misbruik van de rechtspersoonlijkheid van de stichtingen. Een dergelijke aansprakelijkheid vloeit niet zonder meer voort uit het feit dat zij op enig moment hebben plaatsgenomen in het bestuur van de stichtingen maar vergt een ernstig, hen persoonlijk treffend verwijt. Behalve het verwijt dat zij, door in het bestuur te (blijven) zitten, hebben meegewerkt aan de instandhouding van de onrechtmatige constructie, heeft de curator geen op de aansprakelijkheid van ieder van hen persoonlijk betrekking hebbende stellingen geformuleerd, terwijl in het kader van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden juist bleek dat zij niet of nauwelijks bekend waren met — laat staan betrokken bij — het feitelijke beheer dat over de woning werd gevoerd, en zij in het kader van hun bestuurderschap van de stichtingen juist geen zelfstandige activiteiten hebben ontplooid. Dit gebrek aan initiatief kan op zichzelf de vordering van de curator echter niet dragen, terwijl onvoldoende andere omstandigheden zijn gesteld waarop voornoemd persoonlijk verwijt wel te baseren zou zijn. Een en ander impliceert dat de bestreden vonnissen voor vernietiging in aanmerking komen voor zover ook [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] daarin zijn veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.
4.17
De grieven 9 en 11 behoeven geen zelfstandige bespreking, nu zij afstuiten op hetgeen hiervoor al is besproken. In hetgeen door Stichting Waaldijk c.s. in het kader van grief 10 is aangevoerd vindt het hof geen termen om aan het te bekrachtigen deel van de uitgesproken veroordelingen de uitvoerbaarheid bij voorraad te ontnemen.
Slotsom
4.18
De grieven falen, met uitzondering van grief 8 die slaagt, zodat de bestreden vonnissen ten aanzien van Stichting Waaldijk moeten worden bekrachtigd, terwijl de beslissingen ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] moeten worden vernietigd en de vorderingen jegens hen moeten worden afgewezen.
4.19
Gelet op deze beslissing zal het hof de curator veroordelen in dat deel van de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep dat is toe te rekenen aan de tegen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gevoerde procedure (zijnde ¾ deel van die kosten). Stichting Waaldijk wordt veroordeeld in dat deel van de proceskosten aan de zijde van de curator dat is toe te rekenen aan de tegen haar gevoerde procedure (zijnde ¼ deel van die kosten, met uitzondering van de integraal toewijsbare beslagkosten).
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Arnhem van 18 februari 2004 en 7 september 2005, behoudens voor zover daarin — naast Stichting Waaldijk — ook jegens [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] een verklaring voor recht en veroordelingen zijn opgenomen, alsmede voor zover daarin beslist is over de proceskosten, en doet, die vonnissen op deze punten vernietigend, in zoverre opnieuw recht:
wijst de vorderingen van de curator jegens [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] af;
veroordeelt de curator met betrekking tot de tegen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gevoerde procedure in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.356,-- voor salaris van de procureur en op € 153,75 voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.011,50 voor salaris van de procureur en op € 218,25 voor griffierecht en € 64,20 explootkosten;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Stichting Waaldijk met betrekking tot de tegen haar gevoerde procedure in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 452,-- voor salaris van de procureur, € 747,72 voor de beslagkosten en op € 51,25 voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 670,50 voor salaris van de procureur en op € 72,75 voor griffierecht;
verklaart deze proceskostenveroordeling ten aanzien van de beslagkosten en de kosten van het geding in eerste aanleg uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs Van den Brink, Van Rossum en Sijmons en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2007.