Rb. Rotterdam, 10-08-2015, nr. 15/4420 15/4424
ECLI:NL:RBROT:2015:5801
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
10-08-2015
- Zaaknummer
15/4420 15/4424
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:5801, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 10‑08‑2015; (Voorlopige voorziening)
- Wetingang
art. 8:81 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 10‑08‑2015
Inhoudsindicatie
De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 31 maart 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2237) de besluiten van 24 februari 2015 geschorst tot en met zes weken nadat op de bezwaren is beslist. In deze zaken ligt de principiële vraag voor of en zo ja, in hoeverre de zogenoemde achterdeurproblematiek bij het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops en de handhaving daarvan een rol kan spelen, mede gelet op de stafrechtelijke ontwikkelingen op dit vlak, terwijl voorts de vraag aan de orde is of sprake is van schending van artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de voorlopige voorzieningprocedure zich niet voor de beantwoording van deze vragen, maar dienen deze in een meervoudige kamer aan de orde te komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beslissing op bezwaar geen herstel van de door haar geconstateerde gebreken in de primaire besluitvorming behelst, zodat aanleiding bestaat om, in afwachting van de behandeling van het beroep door een meervoudige kamer, de eerder getroffen voorzieningen te handhaven. Omdat bij het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit tot weigering van de exploitatievergunning, eveneens deze principiële vragen aan de orde zijn, ziet de voorzieningenrechter voorts aanleiding om dat verzoek eveneens toe te wijzen.
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 15/4420 en ROT 15/4424
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 augustus 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
Nemo B.V., te Rotterdam, verzoekster 1,
the Reef B.V., te Rotterdam, verzoekster 2,
gemachtigde: mr. I.A. Kamans,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.
Zitting hebben mr. M. Schoneveld, voorzieningenrechter, en J. van Mazijk, griffier.
Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M.A. Peek MSc.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 10 augustus 2015 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer ROT 15/4424, toe en schorst het bestreden besluit van 6 juli 2015 en de daarin heroverwogen primaire besluiten van 24 februari 2015 totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep tegen het besluit van 6 juli 2015;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening, zaaknummer ROT 15/4420, toe, in die zin dat verzoekster 1 moet worden geacht in het bezit te zijn van een exploitatievergunning met dezelfde gedoogcriteria als welke waren opgenomen in de exploitatievergunning met kenmerk cv.A.0031631.2014; deze voorziening vervalt zodra de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan op het beroep tegen het besluit van 6 juli 2015, tenzij binnen de daarvoor geldende termijn geen beroep is ingesteld tegen het nog te nemen besluit op het bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2015;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeksters het betaalde griffierecht van twee maal € 331,00 (in totaal € 662,-) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,00, te betalen aan verzoeksters.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 31 maart 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2237) de besluiten van 24 februari 2015 geschorst tot en met zes weken nadat op de bezwaren is beslist. Daartoe heeft zij - samengevat – het volgende overwogen. Met betrekking tot de sluiting van coffeeshop Nemo, gevestigd aan de Nieuwe Binnenweg 181 te Rotterdam (Nemo) voor de duur van drie maanden, heeft verweerder, gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, onvoldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met het geven van een waarschuwing. Ten aanzien van de intrekking van de exploitatievergunningen van verzoekster 1 voor Nemo en van verzoekster 2 voor coffeeshop the Reef, gevestigd aan de Oppert 1 te Rotterdam, (the Reef) heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, mede gelet op verweerders beleid en de overige omstandigheden van het geval, het intrekken van de exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd onevenredig is en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de overtreding van de voorwaarde van het gedoogbeleid die ziet op de maximaal toegestane handelsvoorraad in de coffeeshop noopt tot de intrekking van de exploitatievergunning voor onbepaalde tijd en waarom niet kan worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel. Voor de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar deze uitspraak.
2. Bij besluit van 6 juli 2015 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten van 25 februari 2015 tot intrekking van de exploitatievergunningen van Nemo en the Reef en het besluit tot sluiting van Nemo voor de duur van drie maanden, ongegrond verklaard (ROT 15/4424).
Bij besluit van 14 juli 2015 (bestreden besluit 2) heeft verweerder verzoekster 1 een exploitatievergunning voor Nemo geweigerd wegens slecht levensgedrag. Ter motivering van dit besluit heeft verweerder verwezen naar bestreden besluit 1 (ROT 15/4420).
3. In deze zaken ligt de principiële vraag voor of en zo ja, in hoeverre de zogenoemde achterdeurproblematiek bij het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops en de handhaving daarvan een rol kan spelen, mede gelet op de stafrechtelijke ontwikkelingen op dit vlak. Voorts is de vraag aan de orde of sprake is van schending van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent de voorlopige voorzieningprocedure zich niet voor de beantwoording van deze vragen, maar dienen deze in een meervoudige kamer aan de orde te komen. Zij ziet daarom dan ook geen aanleiding om tevens uitspraak te doen op het beroep tegen bestreden besluit 1.
4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder – anders dan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter en in afwijking van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 21 mei 2015 – meent dat de zogenoemde achterdeurproblematiek in onderhavige besluitvorming geen rol kan of zou moeten spelen en dat geen sprake is van schending van de onschuldpresumptie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bestreden besluit 1 in zoverre geen herstel van de door haar geconstateerde gebreken in de primaire besluitvorming behelst. In het bijzonder liggen daar geen bijzondere omstandigheden of nieuwe feiten of omstandigheden aan ten grondslag, die een ander licht werpen op de zaak en die zouden nopen tot een andersluidend (voorlopig) oordeel dan de voorzieningenrechter hangende bezwaar heeft gegeven. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om thans, in afwachting van de behandeling van het beroep tegen bestreden besluit 1 door een meervoudige kamer, deze voorzieningen te handhaven.
5. Hieruit volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit 1 wordt toegewezen zoals hiervoor vermeld.
6. Omdat bij het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit 2, het besluit tot weigering van de exploitatievergunning aan verzoekster 1, eveneens deze principiële vragen aan de orde zijn, ziet de voorzieningenrechter voorts aanleiding om dat verzoek eveneens toe te wijzen zoals hiervoor vermeld.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,00 en wegingsfactor 1).
Dit proces-verbaal is ondertekend door mr. M. Schoneveld, voorzieningenrechter en J. van Mazijk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.