Vgl. HR 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2291.
HR, 05-03-2019, nr. 17/01625 A
ECLI:NL:HR:2019:307
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2019
- Zaaknummer
17/01625 A
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:307, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑03‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:203
ECLI:NL:PHR:2019:203, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:307
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Veroordeling wegens o.m. doodslag gepleegd met het oogmerk diefstal bij tankstation mogelijk te maken. Klachten over 1. ondertekening p-v van tz. waar vonnis is uitgesproken, 2. verwerping alternatief scenario en 3. gebruik van feit van ‘ambtshalve bekendheid’ voor het bewijs. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
5 maart 2019
Strafkamer
nr. S 17/01625 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 12 januari 2017, nummer H 84/2016, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben N. van Schaik en S.D. Groen, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover het de opgelegde straf betreft, tot verlaging daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 21 jaren en 6 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019.
Conclusie 12‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Veroordeling wegens o.m. doodslag gepleegd met het oogmerk diefstal bij tankstation mogelijk te maken. Klachten over 1. ondertekening p-v van tz. waar vonnis is uitgesproken, 2. verwerping alternatief scenario en 3. gebruik van feit van ‘ambtshalve bekendheid’ voor het bewijs. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/01625 A Zitting: 12 februari 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) bij vonnis van 12 januari 2017, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde “doodslag gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijker te maken”, het onder 2 bewezenverklaarde “afpersing” en het onder 4 bewezenverklaarde “overtreding van een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren met aftrek.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 30 november 2015 in Sint Maarten, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet, met een vuurwapen meerdere kogels op die [slachtoffer 1] afgevuurd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd van enig strafbaar feit, te weten een diefstal, gericht tegen gasstation SOL en/of [slachtoffer 1] , en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit gemakkelijker te maken;
2.
hij op 30 november 2015 in Sint Maarten, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag toebehorende aan gasstation SOL aan de Airport Road te Simpson Bay, welke bedreiging met geweld bestond uit het door hem, verdachte:
- richten van een vuurwapen, op die [slachtoffer 2]
- aan die [slachtoffer 2] dreigend toevoegen van de woorden: “Give me all the fucking
money” en “empty your pockets”
4.
hij op 30 november 2015 in Sint Maarten, voorhanden heeft gehad, een revolver (type SMITH & WESSON, kaliber 38 S&W) en patronen (bodemstempel R.P. 38 SPL).
Het Hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.”
4. Daartoe zijn de volgende bewijsmiddelen in het vonnis opgenomen (met weglating van de voetnoten):
“Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) plaatsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de daarin wel opgenomen wegen gelegen zijn in Sint Maarten.
1. Op 30 november 2015, omstreeks 18:35 uur, ontvingen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van het Korps Politie Sint Maarten een melding van een vechtpartij bij de ‘Sol Gasstation’ aan de Union Road. Nog voordat zij ter plaatse waren, hoorden zij van de meldkamer dat het om een schietpartij ging en dat een man verwond op de grond lag. De verbalisanten hebben het volgende gerelateerd over hetgeen zij vervolgens ter plaatse hebben waargenomen:
“Ter plaatse zagen wij (...) een man op de grond omsingeld door enkele omstanders. (...) Het slachtoffer bloedde hevig (...) uit zijn hoofd. (...) Bij nadere controle zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat het slachtoffer enkele schotwonden in zijn hoofden aan zijn lichaam vertoonde. (...) De ambulance kwam omstreeks 19:00 uur ter plaatse. Het personeel van de ambulance trachtte (...) het slachtoffer te reanimeren (...). Zij verzochten een arts ter plaatse te komen. (...) Omstreeks 20:00 uur arriveerde de dokter van politie, [betrokkene 2] , ter plaatse. (...) Omstreeks 20:05 uur constateerde (...) [betrokkene 2] de dood.
2. De overleden man werd door zijn schoonbroer geïdentificeerd als [slachtoffer 1] , zo blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal:
“Op maandag 30 november 2015, omstreeks 20:44 uur, toonde ik, verbalisant [verbalisant 3] , bij de plaats delict, (...) het lijk van wijlen [slachtoffer 1] aan [betrokkene 1] . (...) Hij verklaarde (...) het lijk te herkennen als dat van zijn schoonbroer, die hij in leven kende als [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] .”
3. Op 2 december 2015 heeft patholoog dr. R.O. Gogorza sectie verricht op het lijk van [slachtoffer 1] . Zijn autopsierapport houdt het volgende in:
“The body of a male named [slachtoffer 1] , (...) was presented to my (...) to perform the autopsy (...). The date and time of the procedure was 2nd December 2015 (...). Summary of findings:
1. Multiple (3) intermediary and close range, perforating and penetrating type gunshot wounds to the head and body.
2. Traumatic brain injury due to gunshot.
3. Perforation and laceration of internal organs: right lung hilum, heart, liver, stomach spleen and small intestine.
4. Internal and external bleeding due to, hemoperitoneum, hemomediastinum and hemopericardium.
5. Two (2) complete bullets were recovered and handed to the police officers.”
4. De eigenaar van het tankstation, [betrokkene 3] , heeft op 1 december 2015 het volgende verklaard:
L am the owner of the gas-station where the pump attendant was shot yesterday. The pump attendant [slachtoffer 1] was employed by my company (...). I balanced the money from the night sales this morning and we are short (...).”
5. Bij het tankstation is een camerabeveiligingssysteem aanwezig. De beelden van het voorval zijn beschikbaar gesteld aan het onderzoeksteam. Verbalisant [verbalisant 4] heeft de beelden bekeken en daarover het volgende gerelateerd:
Camera 1 heeft zicht op pomp 1 en 2. Ik (...) zie dat links onder in beeld “1 + 2 ULG Pump” staat. Linksboven zie ik (...) “11-30-2015” met daarachter de tijdsnotatie. (...) Deze camera heeft zich op de pompzuil gelegen aan de zijde van de openbare weg, de Union Road. De pompen in beeld betreffen pomp I en 2. (...)
Camera 2 heeft zicht op pomp 3 en 4. Ik (...) zie dat linksonder in beeld “3 + 4 ULG Pump” staat. Verder zie ik (...) dat rechtsboven in beeld “11-30-2015” staat. (...)
Opmerking verbalisant: tijdens het (...) bekijken van de camerabeelden van camera 1 zijn drie knallen te horen. (...). ”
6. De derde persoon die in de beschrijving van de camerabeelden wordt genoemd, is de getuige [getuige 1] . Hij heeft de volgende verklaring afgelegd:
Today, November 30lh I went to the Sol Gasstation in Cole Bay to put gas in my vehicle My vehicle was parked at pomp U (...). I was just finished and ready to leave the premises. (...) While I was standing by my vehicle I heard the pomp attendant say: "You want to rob me? You wanna rob me? (...) Then I heard a shot go off. I heard the pomp attendant started to scream. (...) I saw that the pomp attendant tried to walk away from the perpetrator. 1 saw that the perpetrator followed the pomp attendant. 1 saw that they started to fight each other. The perpetrator let go two more shots. (...) I then saw the perpetrator to search the pockets of the pomp attendant. After the perpetrator searched the pockets of the pomp attendant he walked off the premises in the direction of Orange Grove Road. The perpetrator was wearing a white T-shirt and gray short pants. He was wearing a (...) fisherman ’s hat.”
7. De getuige [getuige 2] was op dat moment aan de Orange Grove Road een auto aan het repareren en zag de man met de vissershoed rennen richting een zwarte Hyundai. De getuige heeft op 30 november 2015 het volgende verklaard:
This evening around 6.30 p.m. I was working on a vehicle that was parked on the side of the road in front of the Orange Grove Shopping Center parking lot. (...) 1 heard about three gun shots. (...) I saw a man running down the Orange Grove Road. I saw that the man was dressed in a light (...) T-shirt and a short pant. On his head he was wearing a hat. The hat looked like a fisherman hat. (...) Right next to the shopping center is [A] shop. I saw that a black vehicle was parked in one of the spaces, closest to [A] shop. I saw that when the man was running down the road, the black car drove off in the direction of [A] shop and then stopped. The vehicle was a black Hyundai and it looked like an (...) I-30 model. (...)
I saw that the same man that was running down the road, jumped into the vehicle on the passenger side. I saw that the vehicle drove away slowly (...). While the vehicle was driving away I noticed that the vehicle had an orange Dutch license plate. ”
8. Ruim een half uur later wordt een andere pompbediende overvallen; ditmaal is het slachtoffer de pompbediende [slachtoffer 2] van het SOL tankstation in Simpson Bay. Hij heeft op 30 november 2015 de volgende verklaring afgelegd:
“Ik werk als pompbediende bij het SOL benzinestation in Simpson Boy. Vandaag, omstreeks 19:00 uur, (...) was ik aan het werk. Ik stond auto 's van klanten te tanken en was net bezig met het vullen van de tank van een vaste klant (...), toen er een man (...) op mij af kwam lopen. (...) Ik zag dat hij een wit shirt droeg (...) en een zwarte korte broek. Verder zag ik dat hij een soort hoedje op zijn hoofd droeg (...).
Toen hij me heel dicht genaderd uw, zag ik dat hij zijn shirt omhoog trok en een vuurwapen tevoorschijn haalde en dat op mij richtte. Ik hoorde dat hij naar mij riep:
Give me all the fucking money . Ik heb toen onmiddellijk al het geld gegeven wat ik had. Ik weet niet hoeveel dat in totaal was, want dat varieert, maar er was volgens mij in ieder geval een nieuw biljet van $ 100,— dollar bij. Verder dollars in meerdere coupures, wat florins en enkele euros. Voor wat betreft de euros waren hel volgens mij een biljet van 5, 2 X 10 en 3 biljetten van 20 die vrij nieuw waren. (...) Ik hoorde toen dat hij zei: Empty your pockets". Ik zei tegen hem dat ik niets in mijn zak had. Ik zag toen dat hij zich omdraaide en kalm wegliep. Ondertussen stopte hij zijn wapen weer weg onder zijn kleren. ”
9. De uitbater van dit SOL tankstation is [betrokkene 6]. Hij heeft op 2 december 2015 aangifte van de overval gedaan en bij die gelegenheid het volgende verklaard:
"Ik ben de uitbater/franchisenemer van het SOL benzinestation aan de Airport Road te Simpson Bay (...). Afgelopen maandagavond, 30 november 2015, iets na 19:00 uur, werd ik door mijn vrouw gebeld, die vertelde (...) dat onze medewerker [slachtoffer 2] was overvallen terwijl hij in ons benzinestation aan het werk was. (...) Ik heb gisteren samen met mijn vrouw gekeken hoeveel geld er moet zijn weggenomen. Gezien het aantal liters dat verkocht is (...) en de literprijs (...) hebben we een calculatie gemaakt van het geldbedrag dat moet zijn weggenomen. Dit komt uit op een bedrag van $ 1.439,47 US dollar. De coupures en munteenheden zijn mij niet bekend. Hel is dus samengesteld uit dollars, florins en euro’ s. (...) Het voornoemde geldbedrag is eigendom van mijn bedrijf.”
10. Ook dit tankstation is voorzien van een camerabeveiligingssysteem. De daarvan verkregen beelden zijn bekeken door verbalisant [verbalisant 5] . Hij heeft daarover het volgende gerelateerd:
“Ik was op 30 november 2015, omstreeks 19:30 uur, aanwezig bij het tankstation SOL gasstation te Simpson Bay. (...) De door mij (...) bekeken beelden betreffen de beelden van camera 07. Deze camera heeft zich op de pompzuil gelegen aan (...) de Airport Road. De pompen in beeld betreffen pomp nummer l en pomp nummer 2. (...) De (...) beelden betreffen (...) van 30 november 2015 (...).
De dader betreft een mannelijke persoon met een donkere huidskleur. Hij draagt een wit shirt met korte mouwen en een zwarte korte broek tot op de knie. Op het hoofd draagt de dader een pet met een zonneflap volledig rondom (...). Ook draagt de dader donkerkleurige slippers. ”
11. De vaste klant waarover de pompbediende sprak, is de getuige [getuige 3] . Hij is achter de dader aangereden en zag dat de dader bij een zwarte Hyundai stond, zo blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring:
"Ik bevond mij (...) op 30 november 2015, omstreeks 19:00 uur, op het tankstation SOL (...). Toen ik met de pompbediende sprak, kwam plotseling een manspersoon aan lopen. (...) Hij nam een vuistvuurwapen en zette het wapen in de flank van de borststreek van de pompbediende. Hij nam geld weg en liep daarna heel rustig weg richting Airport Road in de richting van Simpson Bay. Ik ben vervolgens snel in mijn truck gestapt en ben achter de dader aangereden. Ik zag hem op de Airport Road nabij het tankstation. Ik zag dat de dader bij een kleine zwarte auto stond en dat hij het portier van het voertuig had geopend. (...) Het voertuig leek op een Hyundai 1-10, maar dan iets groter.”
12. De verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] bevonden zich op de Causeway brug, die geblokkeerd was (...) om de vluchtauto op te sporen. De verdachte en de medeverdachte [betrokkene 4] kwamen de brug opgereden met zwarte Hyundai 1-30 en werden gecontroleerd. Het volgende is daarover gerelateerd:
"Op maandag 30 november 2015 (...), omstreeks 19:20 uur, zag ik, verbalisant [verbalisant 6] , dat een zwartkleurige Hyundai 1-30, voorzien van het kenteken [...] (...) uit de richting Simpson Bay op de Causeway brug kwam rijden. (...) Ik, [verbalisant 6] , gaf (...) een stopteken, waaraan de bestuurder voldeed.
Op dit moment zag ik, verbalisant [verbalisant 6] dat de bestuurder de politie bekende [betrokkene 4] was. Vervolgens zag ik dat er een mede inzittende passagier op de achter zitplaats, achter de bestuurderstoel, zat. (...) Wij, verbalisanten, hebben gevorderd dat alle ruiten naar beneden moesten worden gebracht.
Op het moment dat de achterruit naar beneden was gedaan, zag ik, verbalisant [verbalisant 6] , dat (het Hof leest: in de opbergvakken achter de stoel van de bestuurder en achter de bijrijdersstoel) een grote hoeveelheid geld van Amerikaanse (...) en Antilliaanse bankbiljetten. Op dat moment (..) werden beide personen gevorderd langzaam uit de auto te komen. (...) De mannen bleken genaamd te zijn: [betrokkene 4] (...) en [verdachte] . (...) De mannen werden aangehouden.
Op dat moment werd besloten het voertuig te controleren. Tijdens de controle troffen wij, verbalisanten, (het Hof leest: in het opbergvak van het bijrijdersportier)(...) een donkerkleurig vuistvuurwapen, revolver, met een bruin handvat.”
14. Van belang is dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het afgeperste geld in ieder geval uit een nieuw biljet van $ 100,- en volgens hem ook uit een biljet van € 5,-, twee biljetten van € 10,- en drie biljetten van € 20,-, die vrij nieuw waren (zie bewijsmiddel 9). Naar aanleiding van deze verklaring is het volgende gerelateerd:
“In het voertuig van de aangehouden verdachten werd (...) onder andere aangetroffen:
- een (I) nieuw biljet van $ 100 US dollar (...);
- een (1) biljet van 5 Euro
- twee (2) biljetten van 10 Euro
- drie (3) biljetten van 20 Euro. (...)
Een van de 20 Euro biljetten betreft een nieuw, recent uitgegeven model. Volgens de website van de Europese Centrale Bank is dit nieuwe bankbiljet pas sinds 25 november 2015 in omloop.”
15. Het in het opbergvak van het bij rijdersportier aangetroffen vuistvuurwapen is veiliggesteld onder SIN-nummer AADH0051NL. De twee bij de sectie van slachtoffer [slachtoffer 1] aangetroffen projectielen zijn respectievelijk onder de SIN-nummers AAHE8792NL en AAHE8804NL veiliggesteld.16 Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna. NFI) heeft het vuistvuurwapen en de projectielen onderzocht en het volgende gerapporteerd:
“4.1 Vooronderzoek Revolver [AADH0051NL]
Deze revolver heeft de opschriften en de uiterlijke kenmerken van een revolver van het merk Smith & Wesson, model Military & Police, kaliber .38 Special. (...) Tijdens het proefschieten traden geen storingen op.
Kogels [AAHE8792NL en AAHE8804NL]
Deze twee koperkleurige volmantelkogels hebben een massa van respectievelijk 8,46 en 8,42 gram. Gezien deze massa 's en de uiterlijke kenmerken passen de kogels het best bij de kalibers .38 Special en .357 Magnum. (...) In de omtrek van de kogels bevinden zich vijf naar rechts gerichte groeven. De gemeten groefbreedte varieert van 2,5 tot 2,6 mm. Deze groeven zijn veroorzaakt door de velden van een loop. Dit betekent dat het desbetreffende vuurwapen is voorzien van een loop met vijf naar rechts draaiende trekken en velden en een veldbreedte van 2,5 à 2,6 mm. De revolver [AADH0051NL] is voorzien van een dergelijke loop. (...)
In de groeven van de kogels bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan.
4.2 Vergelijkend onderzoek kogels
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogels en die in de proefkogels uit de revolver is gebleken dat de kraslijnen in de groeven voor een deel aansluitingen vormen. De waargenomen mate van overeenkomst tussen de krassporen in de kogels en de proefkogels wordt verwacht als de kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver (…).
Op basis van de structuur van de sporenveroorzakende onregelmatigheden in de loop van de revolver zijn deze krassporen in de groeven als kenmerkend voor deze loop beoordeeld.
Gezien de beoordeelde kenmerkende waarde van de sporen is de verwachting dat de mate van overeenkomst bij, conservatief beoordeeld, l op de minimaal 10.000 andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als die van revolver [AADH0051NL] wordt aangetroffen. (...)
5. Conclusie
Voor de twee kogels [AAHE8792NL en AAHE8804NL] (...) en revolver [AADH005INL] zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver.
Hypothese 2: De kogels zijn afgevuurd uit één of twee andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese I waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. ”
16. Tijdens het bemonsteren van de revolver is een spoor aangetroffen, dat bij een test positief reageerde op de aanwezigheid van een op bloed gelijkende substantie. Het wapen is vervolgens onder andere bemonsterd bij de loop, de beugelkrop en trekker, de hamer en achterzijde en de cilinder. Deze bemonsteringen zijn respectievelijk onder de SIN- nummers AAHE8796NL, AAHE8797NL, AAHE8798NL en AAHE8801NL
veiliggesteld. Het NFI heeft een DNA-onderzoek uitgevoerd en daarover het volgende gerapporteerd:
“Resultaten, interpretatie en conclusie
[...]
(Het Hof merkt daarbij op dat de berekende matchkans (kleiner dan 1 op 1 miljard) betekent dat de kans dal het DNA-profiel van een willekeurig ander gekozen persoon met het van de bemonsteringen verkregen DNA-proftel matcht, kleiner is dan één op één miljard.) ”
17. In de cilinder van de revolver werden drie scherpe patronen aangetroffen, die voorzien waren van de bodemstempel “R.P 38 SPL”.
18. Op de bijrijderszitting van de auto waarin de verdachte en de medeverdachte werden staande gehouden, lag een zwart/witkleurige vissershoed. Die vissershoed toont overeenkomsten met de hoed die de dader heeft gedragen.
19. De kledingstukken van de verdachte, waaronder een paar slippers en een zwartkleurige korte broek, zijn na zijn aanhouding veiliggesteld. Bij een onderzoek aan de korte broek werd zowel op de rechter voor broekzakrand als onder de rechter voor broekzak een rondvormige donkerverkleuring aangetroffen. Die rondvormige donkerverkleuring reageerde bij een test positief op de aanwezigheid van een op bloed gelijkende substantie. De bemonsteringen werden veiliggesteld onder de SIN-nummers AAHE8806NL en AAHE8807NL. Het NFI heeft een DNA-onderzoek uitgevoerd en daarover het volgende gerapporteerd:
“Resultaten, interpretatie en conclusie
[...]
20. De korte broek die de verdachte ten tijde van zijn aanhouding droeg vertoont overeenkomsten met de korte broek die de dader van de feiten l en 2 heeft gedragen.
21. De getuige [getuige 4] is de eigenaar van de zwarte Hyundai waarin de verdachte en de medeverdachte werden staande gehouden. Op 30 november 2015 heeft [getuige 4] het volgende verklaard:
“I came here to the police station because I am the owner of the car. (...) It 's a black Hyundai I-30 with numberplate [...] . (....) [verdachte] came to me and told me (...) he needed a car. (...)
[verdachte] told me (...) that he has fish and he needed a vehicle to transport his fish. 1 told him hold the car and the agreement was to set back the car (...) this morning. (...) I’ve known him between three or four months. ”
22. De verdachte heet voluit [verdachte] . Hij heeft op 3 december 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris - in aanwezigheid van zijn toenmalige raadsvrouw mr. N.C. de la Rosa — het volgende verklaard:
“I was arrested for armed robbery/murder. The black car is a rental. I rented it from a guy called [getuige 4] . (...) The gun found in the car belongs to me. (...) I was wearing (...) a black short pants and (...) slippers. ”
23. Tijdens zijn vijfde politieverhoor heeft medeverdachte [betrokkene 4] het volgende verklaard: "In the afternoon I got a phone call from [verdachte] . [verdachte] is the person with whom together I was arrested (...). He asked me if I could drive for him, because he had some errands to do. I told him: "Ok ”. Later that day I [verdachte] met me in town. I had to drive his vehicle. (...) It was after five in the afternoon I believe. (...) When I met him, [verdachte] did not tell me what we went to do.
The only time I knew what went on was when I heard the shots go off. I had parked the vehicle close to the Merchant market and Harley Davidson. He just walked off and did his thing. When I heard the shots I knew he did something that was not good. I reversed the vehicle one time. I was parked in the alley by Harley Davidson. I wanted to drive off, but in the end I still waited for him. When [verdachte] stepped in the vehicle I asked him what went on. He had gotten in the car in the back seat. The only thing he told me was: “The man dead". (...) When I heard the shots I knew that [verdachte] had a gun. When [verdachte] was back in the vehicle I just drove off, because I knew he had a gun. (...)
[verdachte] gave me directions where to drive. (...) When we pass the gas station Simpson Bay [verdachte] told me to pull up. I stopped a little after the gas station. On a open lot. (...) [verdachte] stepped again in the backseat of the vehicle. (...) From Bada Bing road I went straight to the bridge. Where we got arrested. ””
5. Het eerste middel
5.1.
Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2017, alwaar het bestreden vonnis van het hof is uitgesproken, in strijd met art. 370 Wetboek van Strafvordering van Sint-Maarten (hierna: SvStm) niet is ondertekend door de griffier dan wel de rechter die het vonnis zou hebben uitgesproken.
5.2.
Volgens de steller van het middel dient nietigheid te volgen, nu niet is voldaan aan het voorschrift van art. 370 in verbinding met art. 302 SvStm, zodat (tevens) niet kan worden vastgesteld dat aan het voorschrift van art. 407 SvStm.
5.3.
Bij de op de voet van art. 434, lid 1, Sv aan de Hoge Raad toegezonden procesdossier bevindt zich een brief van mr. Verhaegh, senior gerechtssecretaris van het hof, waaruit blijkt dat het proces-verbaal van de terechtzitting waarop de uitspraak is gedaan, alsmede het vonnis van het hof, zich om onbekende redenen niet in het dossier bevonden. Dientengevolge is een gescande versie van het door de rechter en de uitspraakgriffier getekende vonnis en een (niet getekende) uitdraai van het proces-verbaal van de terechtzitting waarop de uitspraak is gedaan, vergezeld van een scan van de ingevulde zittingsrol, bijgevoegd.
5.4.
Gezien de handtekening is de scan van het door de rechters ondertekende vonnis ondertekend door dezelfde griffier (mr. Evers-Maria) als die in wier tegenwoordigheid het vonnis is gewezen. Reeds op basis daarvan kan mijns inziens worden aangenomen dat die griffier aldus heeft vastgesteld dat de scan dezelfde inhoud heeft als het door het hof uitgesproken en gewezen vonnis.1.Dat vindt – anders dan de steller van het middel kennelijk meent – voorts bevestiging in het schrijven van de senior gerechtssecretaris.
5.5.
Het middel faalt.
6. Het tweede middel
6.1.
Het middel klaagt dat het hof het door de verdediging geschetste alternatieve scenario op onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden heeft verworpen.
6.2.
Het bedoelde verweer heeft het hof als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte integraal van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de overvallen en het voorhanden hebben van de revolver en de munitie betrokken is geweest. Haar verweer komt erop neer dat de verdachte iedere betrokkenheid heeft ontkend en dat zijn lezing aannemelijk moet worden geacht. Daarbij heeft zij in de eerste plaats gewezen op het feit dat de dader van de overvallen een wit c.q. lichtkleurig T-shirt droeg, terwijl de verdachte ten tijde van de aanhouding was gekleed in een rood/blauwkleurig T-shirt en medeverdachte [betrokkene 4] in een zwart T-shirt. Zij heeft er voorts op gewezen dat niet is komen vast te staan dat celmateriaal van de verdachte op de revolver en/of de vissershoed is aangetroffen. Bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 4] zijn bovendien vraagtekens te zetten, aldus de raadsvrouw.
Het Hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft de volgende alternatieve lezing van het gebeuren gegeven:
- medeverdachte [betrokkene 4] heeft op 30 november 2015 verzocht of hij de auto van de verdachte mocht lenen;
- nadat de verdachte daarop in positieve zin had gereageerd, is medeverdachte [betrokkene 4] door een man met een motorfiets afgezet bij de vriendin waar de verdachte op dat moment verbleef;
- de verdachte heeft de zwarte Hyundai, die hij zelf van een ander had geleend, aan medeverdachte [betrokkene 4] meegegeven;
- ongeveer na een half uur - het was inmiddels na zessen - belde medeverdachte [betrokkene 4] de verdachte op om te zeggen dat hij op de terugweg was;
- de verdachte is vervolgens op een afgesproken plaats bij medeverdachte [betrokkene 4] in de auto gestapt, waarna deze doorreed naar de Nederlandse kant van het eiland (naar Maho) om de man die hem eerder bij de verdachte had afgezet op te halen;
- deze man, die [betrokkene 5] heet, kwam bij een rotonde van het strand af en sprong in de auto;
- [betrokkene 5] heeft de verdachte gegroet door zijn knokkels tegen die van de verdachte te slaan;
- omdat de hand van [betrokkene 5] nat aanvoelde, heeft de verdachte zijn hand aan zijn broek droog geveegd;
- [betrokkene 5] vertelde dat hij meer geld nodig had en op zijn verzoek stopte medeverdachte [betrokkene 4] iets voorbij een benzinestation;
- [betrokkene 5] sprong uit de auto en toen hij terugkwam, maakte hij het portier van de auto open, gaf hij het geld en zei hij dat iemand hem volgde en dat medeverdachte [betrokkene 4] en de verdachte daarom moesten gaan;
- medeverdachte [betrokkene 4] en de verdachte reden vervolgens rond in cirkels;
- toen zij de brug naderden, overhandigde medeverdachte [betrokkene 4] de verdachte het geld dat [betrokkene 5] had gegeven en zei dat de verdachte het geld moest verbergen;
- vervolgens zijn de verdachte en medeverdachte [betrokkene 4] door de politie staande gehouden.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van deze alternatieve lezing stelt het Hof voorop dat de verdachte die lezing eerst ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren gebracht, zodat hij de gelegenheid heeft gehad die lezing af te stemmen op het belastende bewijsmateriaal. Daar staat tegenover dat in de cel van medeverdachte [betrokkene 4] een aan de verdachte gerichte brief is onderschept, waarin wordt aangegeven wat de verdachte zou moeten verklaren.
Het Hof heeft de alternatieve lezing van de verdachte tegen het licht gehouden. De verklaring die de verdachte heeft gegeven voor de voor hem meest belastende omstandigheid — de aanwezigheid van het bloed van de doodgeschoten pompbediende [slachtoffer 1] op zijn broek - , overtuigt echter naar het oordeel van het Hof niet. Blijkens het proces-verbaal van forensisch onderzoek van 25 april 2016 zijn de op de broek van de verdachte aangetroffen bloedsporen rondvormig. Die omstandigheid sluit niet aan bij de verklaring van de verdachte. Immers, indien de bloedsporen daadwerkelijk zouden zijn veroorzaakt door het afvegen van zijn hand aan zijn broek, zoals de verdachte heeft verklaard, zou dat veegsporen hebben veroorzaakt. Het Hof acht daarom niet aannemelijk geworden dat de bloedsporen op de door de verdachte gestelde wijze op zijn broek zijn terechtgekomen.
Daar komt bij dat de verdachte op het moment van de staandehouding weliswaar geen wit T-shirt heeft gedragen, maar dat hij wel de gelegenheid heeft gehad om zijn T-shirt te verwisselen (de overval heeft plaatsgevonden omstreeks 19:01 uur en de verdachte is staande gehouden omstreeks 19:20 uur) en dat de verdachte bovendien — hetgeen past bij het signalement van de dader — een zwarte korte broek en slippers droeg.
Voorts geldt dat, indien de lezing van de verdachte juist zou zijn, het zou betekenen dat de door hem genoemde [betrokkene 5] eerst met medeverdachte [betrokkene 4] naar het tankstation aan de Union Road is gereden en vanaf daar weer is weggereden, dat die [betrokkene 5] vervolgens ergens is uitgestapt, dat daarna de verdachte is ingestapt om vervolgens circa een half uur later samen die [betrokkene 5] weer op te halen. Deze gang van zaken komt het Hof niet aannemelijk voor.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat niet is komen vast te staan dat het celmateriaal van de verdachte op de revolver en/of de vissershoed is aangetroffen, maar nu evenmin is vast komen te staan dat het celmateriaal van de verdachte daarop niet is aangetroffen, kunnen aan die omstandigheid geen conclusies worden verbonden.
Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de lezing van de verdachte als niet aannemelijk geworden terzijde moet worden geschoven.
Mede gezien deze overweging is het Hof met het Gerecht in eerste aanleg en de procureur-generaal van oordeel dat de verklaringen van medeverdachte [betrokkene 4] , zoals hiervoor als bewijsmiddel 24 en 25 weergegeven, als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Dat hij de verdachte er, ten faveure van een andere vriend, heeft willen inluizen, zoals de verdachte suggereert, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Het Hof hecht tegen deze achtergrond ook geloof aan de verklaring van de verdachte dat het wapen van hem was, zeker nu hij die verklaring ten overstaan van de rechtercommissaris en in het bijzijn van zijn toenmalige raadsvrouw heeft afgelegd.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
(…)”
6.3.
Art. 402 lid 2 SvStm komt naar de kern genomen overeen met art. 359 lid 2 Sv van Nederland en luidt:
“De beslissingen vermeld in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, zijn met redenen omkleed. Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid.”
6.4.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.2.
6.5.
Op basis daarvan snijdt de stelling die in de toelichting op het middel wordt geponeerd dat “[r]eeds uit het feit dát het Hof de weer- c.q. terzijdelegging van de alternatieve lezing heeft gemotiveerd, volgt dat de bewijsmiddelen die in het vonnis zijn opgenomen daartoe niet volstaan”, geen hout.
6.6.
De steller van het middel voert voorts aan dat het hof in verband met het alternatieve scenario heeft verwezen naar verklaringen die in het vonnis weergegeven zouden moeten zijn als ‘bewijsmiddel 24 en 25’, terwijl het hof slechts 23 bewijsmiddelen heeft gebezigd, zodat volstrekt onduidelijk zou zijn wat de inhoud is van de verklaringen waar het hof op dit punt naar verwijst. Die volstrekte onduidelijkheid kan mijns inziens worden gerelativeerd. Naast dat door het hof kennelijk gedoeld is op de verklaringen van de medeverdachte [betrokkene 4] uit bewijsmiddel 23, volg ik niet de opvatting van de steller van het middel dat de bedoelde verklaringen kennelijk strekken ter weerligging van de alternatieve lezing c.q. ter onderbouwing van het oordeel dat die lezing niet aannemelijk is. Het hof verwijst immers naar die verklaringen in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan, op basis waarvan de lezing dat de verdachte er niet “is ingeluisd” geloofwaardig wordt beoordeeld. Dat vindt bevestiging in de overweging van het hof dat de verdachte verklaard heeft dat het wapen – waarop eveneens bloedsporen zijn aangetroffen die, zo blijkt uit de bewijsvoering van het hof, naar alle waarschijnlijkheid van het slachtoffer zijn – aan hem toebehoorde.
6.7.
Voorts zou het oordeel van het hof dat de op de broek van de verdachte aangetroffen (rondvormige) bloedsporen, op de grond dat op basis van voornoemde verklaringen de bloedsporen ‘veegsporen’ moeten zijn, niet zonder meer begrijpelijk zijn. Daartoe wordt aangevoerd dat het patroon van het (gehele) bloedspoor niet kan worden ontleend aan het proces-verbaal waarnaar in dat verband door het hof wordt verwezen, en waarin wordt gesproken van een verkleuring die is aangetroffen op de broek. Zelfs als ervan kan worden uitgegaan dat de verkleuring het bloedspoor als geheel betreft, zou niet zonder meer uitgesloten kunnen worden dat de sporen zijn aangebracht door een vingertop. Er wordt nadrukkelijk geen waarschijnlijkheidsoordeel gegeven omtrent het ontstaan van het bloedspoor (in de zin van ‘spatten’, ‘vallen’ of ‘vegen’). Derhalve zou het oordeel van het hof ten aanzien van de ‘meest belastende omstandigheid’ onjuist, althans niet begrijpelijk zijn.
6.8.
Voor zover gesteld wordt dat de verkleuring niet het gehele bloedspoor zou betreffen, kan ik de steller van het middel niet volgen. Ik vermag niet in te zien waarom er een groter spoor aanwezig zou zijn dan zichtbaar is in de vorm van verkleuring op de stof van de broek. Voorts moet het oordeel van het hof dat de vondst van het bloed op de broek die de verdachte aanhad bij zijn aanhouding de voor hem meest belastende omstandigheid is, mijns inziens zo worden gelezen dat die vondst als zodanig als meest belastend moet worden gezien, ongeacht eventuele vaststellingen omtrent de herkomst van dat bloed(spoor). Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof gemeend dat in het midden kon blijven hoe dat bloed(spoor) op de broek is terechtgekomen. Overigens merk ik op dat de overweging dat indien de bloedsporen daadwerkelijk zouden zijn veroorzaakt door het afvegen van zijn hand aan zijn broek, veegsporen zouden zijn ontstaan, niet onbegrijpelijk zijn in het licht van hetgeen door de verdachte is aangevoerd. Hij zou namelijk door [betrokkene 5] zijn begroet door met de knokkels tegen elkaar te slaan. Als bij het geven van deze ‘boks’ bloed op de hand van de verdachte zou zijn gekomen – de verdachte verklaart dat de hand van [betrokkene 5] nat aanvoelde – kan mijns inziens niet worden volgehouden dat de ronde afdrukken ook door een vingertop kunnen zijn aangebracht. Als de hand van de verdachte door de aanraking met de hand van [betrokkene 5] nat zou zijn geworden, dan zou dat immers gaan om zijn knokkels. Dat maakt dat de overweging van het hof, die erop neerkomen dat bij het door de verdachte geschetste scenario veegsporen meer voor de hand hadden gelegen, ondanks dat er geen vaststellingen zijn gedaan omtrent de herkomst van de bloedspatten, niet onbegrijpelijk.
6.9.
Nu het hof afdoende inzicht gegeven heeft in zijn gedachtegang was het niet gehouden tot een nadere motivering van de weerlegging van de door de verdediging aangedragen alternatieve lezing. Het middel faalt.
7. Het derde middel
7.1.
Het middel klaagt over het gebruik voor het bewijs van het bewezenverklaarde onder 1 van een ‘ambtshalve bekendheid’ die niet ‘van algemene bekendheid’ is.
7.2.
Voor zover relevant voor de beoordeling van dit middel heeft het hof het volgende overwogen:
“Met betrekking tot het bij feit 1 weggenomen geld overweegt het Hof als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met zijn hand in een van de broekzakken van het slachtoffer [slachtoffer 1] is geweest. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de eigenaar van het tankstation waar het slachtoffer werkte, na het incident tot de conclusie is gekomen dat er geld ontbrak van de verkoop van de desbetreffende avond. Gelet hierop en nu, zoals het Hof ambtshalve bekend is, pompbedienden te Sint Maarten veelal gewoon zijn de omzet bij zich te dragen, hetgeen ook volgt uit de gang van zaken bij het bewezen verklaarde feit 2 waarbij de pompbediende werd gedwongen het geld af te geven, moet worden aangenomen dat de verdachte het geld bij het slachtoffer heeft weggenomen.
Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Het bewijs is naar het oordeel van het Hof echter niet toereikend voor het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [betrokkene 4] . Bewezen is daarom dat de verdachte de feiten alleen heeft gepleegd.”
7.3.
Volgens de steller van het middel kan de overweging van het hof dat pompbedienden te Sint Maarten veelal gewoon zijn de omzet bij zich te dragen bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat het hof voor de bewezenverklaring – in het bijzonder voor diens oordeel dat de doodslag is gevolgd door diefstal – mede redengevend heeft geacht hetgeen het hof uit eigen wetenschap bekend was omtrent de wijze waarop pompbedienden de (dag)omzet bewaren. Daarmee zou het hof tot het bewijs hebben doen medewerken een feit, niet zijnde van algemene bekendheid, waarvan niet blijkt uit de inhoud van een wettig bewijsmiddel zoals bedoeld in art. 382 lid 1 SvStm (gelijk aan art. 339 Sv van Nederland).
7.4.
Anders dan het geval was in de zaak waarnaar de steller van het middel verwijst3., is er in casu geen sprake van gebruik van een feit dat het hof enkel op ambtshalve kennis baseert. Het hof heeft immers mede het uit de bewijsmiddelen blijkende ontbrekende geld van de verkoop van de betreffende aankoop alsmede de gang van zaken bij het onder 2 bewezenverklaarde, waarbij de pompbediende werd gedwongen het geld af te geven, ten grondslag gelegd aan het oordeel dat de verdachte het geld heeft weggenomen bij het slachtoffer van het onder 1 bewezenverklaarde. Op basis daarvan kan niet worden volgehouden dat in het onderhavige geval sprake is van het voor het bewijs gebruiken van een feit waarvan niet blijkt uit de inhoud van een wettig bewijsmiddel.
7.5.
Het middel faalt.
8. Het vierde middel
8.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM in cassatie is overschreden.
8.2.
De verdachte heeft op 24 januari 2017 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 26 juni 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van zes maanden, met ruim elf maanden, is overschreden. deze overschrijding kan niet meer worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in cassatie, nu meer dan veertien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep.
8.3.
Het middel is terecht voorgesteld.
9. De eerste drie middelen falen en kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het vierde middel is terecht voorgesteld en dient ertoe te leiden dat de Hoge Raad de opgelegde straf vermindert. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend voor zover het de opgelegde straf betreft, tot verlaging daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑02‑2019
HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010, 314, rov. 2.5.
HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8229.