Rb. Noord-Nederland, 21-02-2018, nr. 5671268 OV VERZ 17-4
ECLI:NL:RBNNE:2018:598
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
21-02-2018
- Zaaknummer
5671268 OV VERZ 17-4
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:598, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 21‑02‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Prejudiciële vraag aan: ECLI:EU:C:2019:585
Uitspraak 21‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Europese procedure voor geringe vorderingen. Verordening 261/2004. Verzoek compensatie en vergoeding ticket wegens vertraging vlucht. Pakketreis. Prejudiciële vragen.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 5671268 OV VERZ 17-4
Beschikking van de kantonrechter van 21 februari 2018 op grond van Verordening (EG) nr. 861/2007 in de zaak van:
1. [verzoeker 1] pro se en in hoedanigheid van wettelijkvertegenwoordiger voor haar minderjarige kind [naam] ,
2. [verzoeker 2] ,
allen wonende te Groningen,
hierna gezamenlijk te noemen: [verzoekers]
verzoekende partij,
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff & M.A.P. Duinkerke (EU-Claim B.V.)
tegen
AEGEAN AIRLINES S.A.
hierna samen te noemen: Aegean,
gevestigd te Kifissia, Griekenland,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.J. Croon.
1. De verdere procedure
1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van 14 november 2017;
- de akte uitlatingen prejudiciële vragen van 11 december 2017 van Aegean;
- de akte uitlatingen prejudiciële vragen van 13 december 2017 van [verzoekers] ;
- de antwoordakte uitlatingen prejudiciële vragen van 29 december 2017 van Aegean;
- de akte uitlating van 22 januari 2018 van [verzoekers]
2. De tussenbeschikking van 14 november 2017
2.1.
[verzoekers] vordert in deze procedure betalingen van Aegean op grond van Verordening (EG) 261/2004 inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna ook: Verordening 261/2004). In de tussenbeschikking van 14 november 2017 heeft de kantonrechter de feiten, de vorderingen van [verzoekers] en het verweer van Aegean weergegeven. Ook is daarin op een aantal geschilpunten beslist. Ten aanzien van de vordering van [verzoekers] om Aegean op grond van artikel 8 lid 1 (a) jo artikel 5 van Verordening 261/2004 te veroordelen om aan haar het bedrag terug te betalen dat zij voor haar tickets heeft betaald, heeft de kantonrechter meegedeeld dat zij voornemens is om prejudiciële vragen aan het Europees Hof van Justitie (hierna: het HvJ) te stellen over de uitleg van artikel 8 lid 2. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten.
2.2.
[verzoekers] heeft meegedeeld dat zij geen bezwaar heeft tegen het stellen van prejudiciële vragen. Zij heeft verzocht om een vraag toe te voegen, te weten of [verzoekers] Aegean op grond van artikel 19 van het Verdrag van Montréal tot terugbetaling van de tickets kan aanspreken.
De kantonrechter gaat aan dit verzoek voorbij. Zoals Aegean heeft opgemerkt handelt het Verdrag van Montréal over vertraagde vluchten, terwijl het in deze zaak om een annulering gaat. De aanschafprijs van de tickets vormt (dan) ook geen schade die voortvloeit uit een vertraging in de zin van artikel 19 van dat verdrag.
2.3.
Ook Aegean stemt er mee in dat aan het HvJ vragen worden gesteld over de uitleg van artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004. Aegean verzoekt om als specifieke omstandigheid nog toe te voegen dat de reisorganisator van [verzoekers] , Hellas Travel B.V. (hierna: Hellas) niet heeft voldaan aan de in artikel 7:512 lid 1 van het Burgerlijk wetboek verankerde verplichting om vooraf maatregelen te nemen die nodig zijn om te verzekeren dat, wanneer hij wegens financieel onvermogen zijn verplichtingen jegens reizigers niet meer kan nakomen, wordt zorggedragen hetzij voor overneming van zijn verplichtingen door een ander, hetzij voor terugbetaling van de reissom. De kantonrechter zal dit toevoegen aan de feiten, althans voor zover het de terugbetaling van tickets betreft.
2.4.
Aegean bepleit verder dat nog er een vraag wordt toegevoegd, te weten of de beantwoording van de door de kantonrechter geformuleerde vragen anders moet luiden indien niet vaststaat of de desbetreffende passagiers in het bezit waren van een geldig ticket of reservering in de zin van artikel 2(f) jo 2 (g) van Verordening 261/2004. Aegean voert onder meer aan dat tussen haar en Hellas geen contractuele relatie heeft bestaan, dat Hellas niet een door Aegean erkende agent was en dat zij (Aegean) dan ook geen geld/vergoeding heeft ontvangen voor hetgeen Hellas aan [verzoekers] heeft verkocht. Daarnaast voert Aegean dat [verzoekers] het in de procedure overgelegde E-ticket niet van Aegean heeft ontvangen en dat er bijvoorbeeld een uniek ticketnummer ontbreekt, zodat niet vaststaat dat [verzoekers] in bezit was van een geldig ticket of reservering.
2.5.
De kantonrechter zal de aanvullende vraag van Aegean niet overnemen. Zoals in de tussenbeschikking is overwogen richt Verordening 261/2004 zich tot de luchtvaartmaatschappij die de vlucht feitelijk uitvoert. Om de effectieve toepassing van Verordening 261/2004 te waarborgen, rusten de daarin gecreëerde verplichtingen op de luchtvaartmaatschappij die de vlucht zal/zou gaan uitvoeren, ongeacht of sprake is van een geregelde vlucht of een ongeregelde vlucht, met inbegrip van vluchten in het kader van een pakketreis (zie overweging 5 en 7 van Verordening 261/2004). Uit artikel 2 (b) volgt dat de luchtvaartmaatschappij ook verantwoordelijk is indien de voorgenomen vlucht wordt uitgevoerd namens een ander die een overeenkomst heeft met die passagier. Dat er geen rechtstreekse (schriftelijke) overeenkomst bestaat tussen Aegean en (klanten van) Hellas, maakt dan ook niet dat Verordening 261/2004 ten aanzien van Aegean toepassing mist. Ingeval de luchtvaartmaatschappij meent dat betalingen die zij uit hoofde van die verordening aan passagiers heeft moeten doen voor rekening van de reisorganisator of een andere partij behoren te komen, staat het haar - zoals artikel 13 bepaalt - vrij om deze daartoe aan te spreken.
Wat betreft de ticket en reservering: in artikel 3 lid 2 (a) staat dat Verordening 261/2004 van toepassing is onder de voorwaarde dat de passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben. Onder een boeking wordt blijkens artikel 2 (g) verstaan het feit dat de passagier een ticket heeft of een ander bewijs dat de boeking is aanvaard en geregistreerd door de luchtvaartmaatschappij of de reisorganisator. Dat Hellas de boeking van [verzoekers] als reisorganisator heeft aanvaard en geregistreerd en aan [verzoekers] een document (E-ticket) heeft verstrekt (of laten verstrekken) waarmee zij kon inchecken is genoegzaam onderbouwd, zodat aan die voorwaarde is voldaan.
Voor zover Aegean meent dat geen sprake is van een bevestigde boeking in vorenbedoelde zin omdat Hellas niet een door haar erkende agent is als bedoeld in artikel 2 (f), wordt dat betoog verworpen. Genoemd artikel definieert het begrip 'ticket' als een geldig document dat door de luchtvaartmaatschappij of een door haar erkende agent is uitgegeven of toegestaan. Aegean heeft toegelicht dat zij - tegen betaling - een charterovereenkomst heeft gesloten met G.S. Charter Aviation Services Limited (hierna: G.S. Charter) waarbij zij een overeengekomen bepaalde capaciteit aan vliegtuigstoelen ter beschikking stelde en dat G.S. Charter deze heeft doorverkocht aan derden, waaronder aan Hellas. In het als productie 2 door Aegean overgelegde faillissementsverslag van de curator van Hellas is vermeld dat G.S. Charter en Hellas een "charter agency agreement" zijn aangegaan en dat in een bijlage bij die overeenkomst is opgenomen welke vluchten er voor (klanten van) Hellas zouden worden uitgevoerd. Nu Aegean die vluchten zou gaan uitvoeren en dat blijkens genoemd faillissementsverslag (in mei en juli 2015) ook feitelijk heeft gedaan, moet er vanuit worden gegaan dat het G.S. Charter en Hellas was toegestaan om daarvoor tickets uit te geven. Dat Aegean naar eigen zeggen niet bekend was met de passagiers die zij zou moeten gaan vervoeren, is geen reden om hierover anders te oordelen.
2.6.
Niet alleen [verzoekers] maar ook andere passagiers hebben vorderingen op grond van Verordening 261/2004 tegen Aegean ingesteld. Aegean heeft verzocht om in die zaken om proces-economische redenen alsnog een gevoegde mondelinge behandeling te bepalen. De kantonrechter ziet daartoe geen aanleiding. De Europese procedure voor geringe vorderingen is een schriftelijke procedure. Nu partijen vóór de tussenbeschikking van 14 november 2017 in twee schriftelijke rondes hun standpunten naar voren hebben gebracht, zij na die beschikking ieder nog twee aktes hebben genomen en er enkel nog rechtsvragen voorliggen, is de kantonrechter van oordeel dat een eerlijke rechtspleging in dit geval geen mondelinge behandeling vergt.
Vanuit oogpunt van proces-economie zullen alle zaken waarin sprake is van een pakketreis en aanspraak wordt gemaakt op terugbetaling van tickets, in afwachting van het antwoord van het HvJ op de prejudiciële vragen worden aangehouden.
2.7.
Met het oog op de beoordeling door het HvJ zullen de in het tussenvonnis weergegeven feiten, standpunten en overwegingen indien dat voor de beantwoording van de te stellen vragen van belang lijkt, hierna (waar mogelijk samengevat) worden herhaald. Gelet op het debat na de tussenbeschikking, zal de kantonrechter de feiten waar dat nodig of wenselijk is aanvullen.
3. De feiten
3.1.
Aegean is een in Griekenland gevestigde luchtvaartmaatschappij.
3.2.
Tussen Aegean en G.S. Charter gevestigd in Cyprus bestond een charterovereenkomst, eruit bestaande dat Aegean aan G.S. Charter - tegen betaling van een chartersom - een overeengekomen bepaalde capaciteit aan vliegtuigstoelen ter beschikking stelde. G.S. Charter heeft die vliegtuigstoelen vervolgens doorverkocht aan derden, waaronder aan de in Nederland gevestigde reisorganisator Hellas.
3.3.
G.S. Charter en Hellas hebben op 24 november 2014 een "charter agency agreement" gesloten. Volgens het als productie 2 door Aegean overgelegde 3e periodiek verslag ex artikel 73a Faillissementswet in het faillissement van Hellas, is in een bijlage bij dat contract overeengekomen dat er elke vrijdag van Corfu (Griekenland) naar Eelde (Nederland) zou worden gevlogen en terug, vanaf 1 mei tot 24 september 2015, dat er een borg van € 56.395,05 zou worden betaald aan Aegean en dat er elke maandag betaald zou worden voor de retourvlucht op de vrijdag daaropvolgende. Aegean heeft blijkens genoemd verslag in mei en juli 2015 daadwerkelijk vluchten uitgevoerd.
3.4.
[verzoekers] heeft op 19 maart 2015 bij Hellas een vlucht geboekt van Eelde naar Corfu en terug. De vluchten vormden onderdeel van een pakketreis als bedoeld in Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 190 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (hierna: Richtlijn 90/314/EEG) [verzoekers] heeft de verschuldigde reissom aan Hellas betaald.
3.5.
[verzoekers] heeft E-tickets met het logo van Aegean ontvangen voor bovengenoemde vluchten op 17 en 24 juli 2015 met vluchtnummers A3 4443 en
A3 4442. Op de documenten wordt vermeld dat daarmee vanaf 2 uur voor vertrek op de luchthavens kan worden ingecheckt. Hellas is als charterer genoemd.
3.6.
Hellas heeft te maken gekregen met tegenvallende boekingen. Op 13 juli 2015 heeft Hellas haar klanten - waaronder [verzoekers] - een brief gezonden waarin zij heeft medegedeeld dat (onder meer) de vluchten op 17 en 24 juli 2015 geannuleerd werden. In deze brief staat onder meer het volgende:
"Helaas moeten wij u mededelen, dat wij genoodzaakt zijn geworden om alle vluchten van en naar Corfu/Griekenland te annuleren. De redenen hiervoor zijn gelegen in stilstand in boekingen en annuleringen ten gevolge van de onduidelijkheden en onzekerheden over de status van Griekenland in de laatste maanden. Het plotselinge akkoord met Griekenland van heden is in ieder geval te laat en verwachten wij geen verbeteringen in de boekingen. Afgelopen dagen hebben wij in samenspraak met onze advocaat intensief overleg gevoerd met de feitelijke vervoerder - Aegean Airlines- om tot een aanvaardbare oplossing te komen en behoeve van onze passagiers/cliënten. Helaas heeft het overleg geen positief resultaat opgeleverd, waardoor wij dus genoodzaakt zijn geworden om de vluchten te annuleren. Wij betreuren dit ten zeerste. (…)".
In een (ongedateerde) e-mail van de gemachtigde van Hellas aan [verzoekers] is bovenstaande bevestigd en is verder onder meer het volgende medegedeeld:
"De aanhoudende negatieve berichten over Griekenland hebben echter geleid tot een drastische daling van de gemaakte boekingen en annuleringen van de bestaande boekingen waardoor de geprognosticeerde bezettingsgraden voor de vluchten helaas niet gehaald werden. Het gevolg hiervan is dat de verliezen die gemaakt werden met de initiële (aanloop) vluchten niet gecompenseerd konden worden. Cliënte was niet meer instaat om de overeengekomen vaste (vlucht) prijs aan Aegean Airlines te voldoen. Afgelopen dagen is er intensief overleg gevoerd tussen de vervoerder - Aegean Airlines - en cliënte om een passende oplossing te vinden voor de ontstane problemen. Helaas heeft het overleg niet tot het gewenste resultaat geleid. Aegean Airlines wenste en wenst betaling van de overeengekomen vaste (vlucht) prijs. Door tegenvallende boekingen is cliënte niet in staat om de overeengekomen vaste (vlucht) prijs aan Aegean Airlines te betalen. Als gevolg van het vorenstaande heeft Aegean Airlines besloten om de vluchten vanaf 17 juli aanstaande niet meer uit te voeren. Aegean Airlines zal 17 juli aanstaande wel de passagiers die zich in Corfu bevinden repatriëren maar geen passagiers meer meenemen vanuit Nederland. Cliënte heeft ons kantoor opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om de door haar betaalde deposito voor de vluchten van de vervoerder terug te krijgen zodat de passagiers die een ticket hebben geboekt hun geld terug kunnen ontvangen. Wij verwachten op korte termijn geen snelle resultaten en vragen daarom uw geduld hiervoor.(…)".
3.7.
Op 3 augustus 2016 is Hellas op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard.
3.8.
Richtlijn 90/314/EEG is in het Nederlandse recht geïmplementeerd in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk wetboek (BW). Artikel 7:512 lid 1 BW bevat de verplichting voor een reisorganisator om vooraf maatregelen te nemen die nodig zijn om te verzekeren dat, wanneer deze wegens financieel onvermogen zijn verplichtingen jegens een reiziger niet meer kan nakomen, wordt zorggedragen hetzij voor overneming van zijn verplichtingen door een ander, hetzij voor terugbetaling van de reissom. Hellas heeft hieraan waar het de terugbetaling van de tickets betreft, niet voldaan.
4. De vorderingen van [verzoekers] en het verweer van Aegean
4.1.
[verzoekers] vordert (onder meer):
- € 1.200,00 als compensatie voor de annulering van de vlucht op 17 juli 2015;
- € 558,00 als terugbetaling van tickets.
[verzoekers] grondt haar vorderingen primair op de artikelen 5 lid 1 (c), 7 lid 1 (b) en 8 lid 1 (a) van Verordening (EG) 261/2004 van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: Verordening 261/2004) en subsidiair op het Verdrag van Montréal.
4.2.
Aegean heeft de vorderingen van [verzoekers] betwist. Zij heeft primair bestreden dat Verordening 261/2004 in dit geval van toepassing is, omdat:
- Aegean noch met [verzoekers] noch met Hellas een contractuele relatie heeft;
- Hellas geen door Aegean erkende reisorganisator zou zijn; en
- [verzoekers] niet zou beschikken over een geldige ticket of reservering in de zin van artikel 2 (f) jo 2 (g) van Verordening 261/2004.
Aegean heeft verder een beroep gedaan op artikel 3 lid 6 van die verordening. Zij voert aan dat het financieel onvermogen van Hellas de reden is geweest om de vlucht van [verzoekers] te annuleren en dat Aegean buiten die annulering staat.
Subsidiair heeft Aegean aangevoerd dat sprake is van een pakketreis, zodat ingeval Verordening 261/2004 van toepassing is, uit artikel 8 lid 2 volgt dat zij niet verplicht is om aan [verzoekers] het bedrag terug te betalen dat [verzoekers] voor haar tickets aan Hellas heeft betaald.
5. Bevoegdheid kantonrechter en toepasselijkheid Verordening 261/2004
Bevoegdheid kantonrecht
5.1.
In de tussenbeschikking van 14 november 2017 heeft de kantonrechter zich bevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen.
Toepasselijkheid verordening 261/2004
5.2.
De kantonrechter heeft het primaire verweer van Aegean dat de Verordening 261/2004 in dit geval niet van toepassing is verworpen.
Ten aanzien van het beroep op artikel 3 lid 6 is geconcludeerd dat Verordening 261/2004, gelet op doel en strekking daarvan, voor passagiers met een pakketreis slechts toepassing mist indien de in artikel 3 lid 6 bedoelde annulering los staat van de bereidheid van de luchtvaartmaatschappij om de daarvan deel uitmakende vlucht(en) al dan niet uit te voeren. De kantonrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat de luchtvaartmaatschappij het in de hand heeft onder welke (betalings)condities zij boekingen voor een vlucht aanvaardt en bevestigt of (dit naar aanleiding van de akte van Aegean) een derde toestaat om dat te doen.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat uit de hiervoor onder 3.6. aangehaalde berichten die Hellas aan haar klanten heeft gestuurd, genoegzaam volgt dat het initiatief om de vlucht te annuleren in dit geval van Aegean uit is gegaan, nu Aegean blijkbaar slechts bereid was om deze uit te voeren indien Hellas voordien de vaste vluchtprijs aan haar zou voldoen. Dat er andere redenen voor Hellas waren om de passagiers te melden dat hun (pakket)reis werd geannuleerd dan het bericht van Aegean dat zij de vlucht niet zou uitvoeren als betaling uitbleef, is gesteld noch gebleken.
De op grond van artikel 5 lid 1 (c) jo artikel 7 lid 1 (b) van Verordening 261/2004 gevorderde compensatie wegens annulering van de vlucht op 17 juli 2015 is daarom toegewezen.
6. Prejudiciële vragen
Uitleg artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004
6.1.
[verzoekers] vordert zoals gezegd ook de aanschafprijs van de aan Hellas betaalde tickets. Nu het beroep van [verzoekers] op het Verdrag van Montréal is verworpen, moet beoordeeld worden of Aegean op grond van Verordening 261/2004 verplicht is om deze aan [verzoekers] te voldoen.
6.2.
Uit artikel 5 jo artikel 8 lid 1 (a) van Verordening 261/2004 volgt dat passagiers bij annulering van een vlucht recht hebben op terugbetaling van hun ticket. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat dit ook geldt ten aanzien van passagiers wier vlucht onderdeel is van een pakket zoals in onderhavig geval, "behalve wat het recht op terugbetaling betreft indien dit recht bestaat krachtens Richtlijn 90/134 EEG betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten".
Volgens Aegean brengt deze bepaling mee dat zij niet gehouden is om de tickets aan
[verzoekers] terug te betalen. [verzoekers] bestrijdt dit standpunt. Zij wijst op het hoge beschermingsniveau van Verordening 261/2004 en voert aan dat de door Aegean genoemde uitzondering zou leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel dan wel het rechtzekerheidsbeginsel.
6.3.
Zoals hiervoor onder 3.8. vermeld, is Richtlijn 90/314/EEG in het Nederlandse recht geïmplementeerd. [verzoekers] heeft op grond van artikel 7:504 lid 3 BW juridisch bezien het recht en de mogelijkheid om haar reisorganisator Hellas aan te spreken tot terugbetaling van haar tickets. Vraag is of [verzoekers] in deze situatie - onder omstandigheden - ook nog terugbetaling van Aegean kan vorderen op grond van Verordening 261/2004. Dit vergt uitleg van artikel 8 lid 2.
6.4.
Uit beschikkingen van het HvJ volgt dat voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt, dat de bepalingen die rechten verlenen aan luchtreizigers ruim dienen te worden uitgelegd en dat het beginsel van gelijke behandeling of non-discriminatie, behoudens objectieve rechtvaardiging, vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld.
Verordening 261/2004 beoogt zoals gezegd een hoog niveau van bescherming van luchtreizigers te waarborgen en de Europese commissie heeft naar aanleiding van jurisprudentie van het HvJ richtsnoeren geformuleerd voor de interpretatie daarvan (pb 214, 15 juni 2016, C/2016/3502). In paragraaf 2.2.6. van die richtsnoeren staat het volgende over schadevergoedingen ingeval van pakketreizen:
2.2.6.
Toepassingsgebied van de verordening in relatie tot de richtlijn betreffende pakketreizen
In artikel 3, lid 6, en overweging 16 van de verordening is bepaald dat zij ook van toepassing is op vluchten die deel uitmaken van een pakketreis, behalve in gevallen waarin een pakketreis geannuleerd wordt om andere redenen dan het annuleren van de vlucht. Voorts is ook bepaald dat de uit hoofde van de verordening toegekende rechten niet van invloed zijn op de rechten van de passagiers volgens de richtlijn betreffende pakketreizen. In beginsel kunnen reizigers dus rechten doen gelden tegenover zowel de organisator van de pakketreis, uit hoofde van de richtlijn betreffende pakketreizen, als de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, uit hoofde van de verordening. In artikel 14, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/2302 inzake pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen, die vanaf 1 juli 2018 volledig van toepassing zal zijn, is ook bepaald dat elk recht op schadevergoeding of prijsverlaging uit hoofde van deze richtlijn de rechten van reizigers uit hoofde van de verordening onverlet laat, met dien verstande dat de schadevergoeding of prijsverlaging uit hoofde van verordeningen betreffende passagiersrechten en die welke overeenkomstig de richtlijn pakketreizen zijn toegekend, met elkaar worden verrekend om overcompensatie te voorkomen.
Noch de verordening, noch de richtlijn behandelt de vraag of de organisator van pakketreizen of de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert uiteindelijk de kosten moet dragen van de overlappende verplichtingen. Het oplossen van deze kwestie zal dus afhangen van de contractuele bepalingen tussen de organisatoren en luchtvaartmaatschappijen en het toepasselijke nationale recht. Eventuele in dit verband getroffen regelingen (waaronder praktische regelingen om overcompensatie te voorkomen) mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de mogelijkheden van de passagiers om hun claims te richten tot de organisator van de pakketreis of de luchtvaartmaatschappij en om de passende rechten te verkrijgen.
In deze paragraaf wordt niet ingegaan op de uitzondering in de laatste zinsnede van artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004. Er wordt slechts gesproken over "aanspraken uit hoofde van de Verordening" en "schadevergoeding", waarbij het accent ligt op het feit dat er geen overcompensatie mag plaatsvinden. Ook in paragraaf 4.2 van de richtsnoeren, dat handelt over het recht op terugbetaling bij instapweigering of annulering, wordt geen onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin daarop wel en niet recht bestaat op grond van Richtlijn 90/314/EEG.
6.5.
Tussen partijen is niet in debat dat aansprakelijkstelling van Hellas in het onderhavige geval weinig zinvol is, aangezien dit gezien het faillissement van Hellas niet tot terugbetaling zal (kunnen) leiden en Hellas geen garantiemaatregelen heeft getroffen die voorzien in een terugbetaling van de tickets. Dat betekent dat indien artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 moet worden uitgelegd in de door Aegean bepleite zin, [verzoekers]
- wier vlucht deel uitmaakte van een pakketreis - uiteindelijk minder schadevergoeding ontvangt dan passagiers die dezelfde vlucht zonder pakketreis bij Hellas hebben geboekt.
Het is de kantonrechter niet duidelijk of de Europese wetgever een dergelijke uitwerking van genoemd artikel voor ogen heeft gestaan of dat is gedacht aan rechten uit hoofde van de richtlijn voor pakketreizen die daadwerkelijk bij de reisorganisator te gelde zijn, althans kunnen worden gemaakt. Zij zal daarom het HvJ verzoeken om de volgende vragen te beantwoorden:
1. Moet artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 aldus worden uitgelegd dat een passagier die op grond van de (in het nationale recht geïmplementeerde) Richtlijn 90/134/EEG betreffende pakketreizen het recht heeft om zijn reisorganisator aan te spreken tot terugbetaling van zijn ticket, geen terugbetaling van de luchtvaartmaatschappij meer kan vorderen ?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, kan een passagier de luchtvaartmaatschappij dan toch tot terugbetaling van zijn ticket aanspreken, indien aannemelijk is dat zijn reisorganisator, ingeval deze aansprakelijk zou worden gesteld, financieel niet in staat is om de ticket daadwerkelijk terug te betalen en die reisorganisator ook geen garantiemaatregelen heeft getroffen om terugbetaling te waarborgen ?
7. Verdere gang van zaken
7.1.
In afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
8. De beslissing
De kantonrechter:
verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
1. Moet artikel 8 lid 2 van Verordening 261/2004 aldus worden uitgelegd dat een passagier die op grond van de (in het nationale recht geïmplementeerde) Richtlijn 90/134/EEG betreffende pakketreizen het recht heeft om zijn reisorganisator aan te spreken tot terugbetaling van zijn ticket, geen terugbetaling van de luchtvaartmaatschappij meer kan vorderen ?
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt, kan een passagier de luchtvaartmaatschappij dan toch tot terugbetaling van zijn ticket aanspreken, indien aannemelijk is dat zijn reisorganisator, ingeval deze aansprakelijk zou worden gesteld, financieel niet in staat is om de ticket daadwerkelijk terug te betalen en die reisorganisator ook geen garantiemaatregelen heeft getroffen om terugbetaling te waarborgen ?
houdt in afwachting hiervan iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2018.
typ/conc: 536/MER
coll: