NJB 2016/351:Beoordeling of een inlichting, voorwerp of gegeven een staatsgeheim is in de zin van art. 98 Sr: die beoordeling komt toe aan de strafrechter. Maatstaf: er is sprake van een staatsgeheim als het gaat om bijzondere informatie waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of zijn bondgenoten wordt geboden en indien kennisneming van die informatie door niet-gerechtigden kan leiden tot nadelige gevolgen voor of schade aan deze belangen. Opgemerkt zij dat met de toevoeging van de woorden ‘of van zijn bondgenoten’ aan art. 98 Sr geen principiële verandering in het materiële recht is aangebracht, dat art. 98 e.v. Sr gericht zijn op de veiligheid van de staat als zodanig en dat het zuiver interne belang van een vreemde staat die een bondgenootschap met Nederland heeft niet beschermd wordt. Bij de beoordeling kan de strafrechter de op de voet van het Vir-bi 2004 toegepaste rubricering van de bijzondere informatie betrekken. Daarbij zij aangetekend dat de rubricering door de ‘eigenaar’ van de informatie niet doorslaggevend is voor de beantwoording van de vraag of de informatie als staatsgeheim in de zin van art. 98 Sr heeft te gelden. I.c. is het oordeel van het hof dat niet aannemelijk is geworden dat de desbetreffende stukken staatsgeheimen bevatten niet onbegrijpelijk en houdt de vrijspraak door het hof ter zake van art. 98, art. 98a en art. 98c stand