Procestaal: Engels.
HvJ EU, 15-04-2021, nr. C-729/19
ECLI:EU:C:2021:275
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
15-04-2021
- Magistraten
A. Prechal, N. Wahl, F. Biltgen, L.S. Rossi, J. Passer
- Zaaknummer
C-729/19
- Conclusie
G. hogan
- Roepnaam
Department of Justice for Northern Ireland
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2021:275, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 15‑04‑2021
ECLI:EU:C:2020:923, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 12‑11‑2020
Uitspraak 15‑04‑2021
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen — Verordening (EG) nr. 4/2009 — Werkingssfeer ratione temporis — Artikel 75 — Beslissingen die door een rechterlijke instantie van een lidstaat zijn gegeven voordat die lidstaat toetrad tot de Europese Unie’
A. Prechal, N. Wahl, F. Biltgen, L.S. Rossi, J. Passer
Partij(en)
In zaak C-729/19,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Court of Appeal in Northern Ireland (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk) bij beslissing van 2 september 2019, ingekomen bij het Hof op 2 oktober 2019, in de procedure
TKF
tegen
Department of Justice for Northern Ireland,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, N. Wahl, F. Biltgen, L. S. Rossi (rapporteur) en J. Passer, rechters,
advocaat generaal: G. Hogan,
griffier: C. Strömholm, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 oktober 2020,
gelet op de opmerkingen van:
- —
TKF, vertegenwoordigd door R. Lavery, QC, C. McGarrity, solicitor, en M. McGowan, Barrister,
- —
Department of Justice for Northern Ireland, vertegenwoordigd door T. McGleenan, QC, L. McMahon, Barrister, en K. Brown als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 november 2020,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 75 van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 7, blz. 1, met rectificaties in PB 2011, L 131, blz. 26, en PB 2013, L 8, blz. 19).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen TKF, Pools staatsburger, en het Department of Justice for Northern Ireland (ministerie van Justitie van Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk), als centrale autoriteit die belast is met de nakoming van de uit die verordening voortvloeiende verplichtingen, met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in Polen zijn gegeven voordat laatstgenoemde Staat toetrad tot de Europese Unie.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening nr. 44/2001
3
Artikel 66 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1), dat deel uitmaakt van hoofdstuk VI (‘Overgangsbepalingen’) van deze verordening, bepaalt het volgende:
- ‘1.
Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening.
- 2.
Indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III:
- a)
indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het Verdrag van Brussel [betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Brussel op 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32)] of het Verdrag van Lugano [betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 16 september 1988 (PB 1988, L 319, blz. 9)] in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat;
- b)
in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.’
Verordening nr. 4/2009
4
Overwegingen 31, 44 en 47 van verordening nr. 4/2009 luiden als volgt:
- ‘(31)
Ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende inning van levensonderhoud dient een regeling te worden getroffen voor de samenwerking van de door de lidstaten aangewezen centrale autoriteiten. Deze autoriteiten dienen onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen bij te staan bij het in een andere lidstaat doen gelden van hun rechten, door de indiening van verzoeken tot erkenning, uitvoerbaarverklaring en tenuitvoerlegging van gegeven beslissingen, tot wijziging van zodanige beslissingen of tot verkrijging van een beslissing. Zij dienen ook informatie uit te wisselen om onderhoudsplichtigen en onderhoudsgerechtigden te lokaliseren en, voor zover nodig, hun inkomen en vermogen vast te stellen. Zij dienen, ten slotte, onderling samen te werken en algemene informatie uit te wisselen, alsmede de samenwerking van bevoegde autoriteiten van hun lidstaat te bevorderen.
[…]
- (44)
Deze verordening dient [verordening nr. 44/2001] te wijzigen door in de plaats te treden van de bepalingen daarvan die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de onderhavige verordening dienen de lidstaten vanaf de datum waarop zij van kracht wordt, op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van [verordening nr. 44/2001].
[…]
- (47)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening en is bijgevolg niet door de verordening gebonden noch gehouden deze toe te passen. Dat laat onverlet de mogelijkheid voor het Verenigd Koninkrijk om mede te delen dat het voornemens is deze verordening, na de aanneming ervan, overeenkomstig artikel 4 van genoemd Protocol te aanvaarden.’
5
Artikel 1 van verordening nr. 4/2009 heeft als opschrift ‘Toepassingsgebied’ en bepaalt in lid 2 het volgende:
‘In deze verordening wordt onder ‘lidstaat’ verstaan, de lidstaten waarop deze verordening van toepassing is.’
6
Artikel 2 van deze verordening heeft als opschrift ‘Definities’ en bepaalt in lid 1 het volgende:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘beslissing’, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder ‘beslissing’ mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen’.
[…]
- 4.
‘lidstaat van herkomst’, de lidstaat waar […] de beslissing is gegeven […];
- 5.
‘lidstaat van tenuitvoerlegging’, de lidstaat waar om tenuitvoerlegging van de beslissing […] wordt gevraagd;
- 6.
‘verzoekende lidstaat’, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII verzendt;
- 7.
‘aangezochte lidstaat’, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII in ontvangst neemt;
[…]’
7
Hoofdstuk IV van deze verordening, met als opschrift ‘Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen’, is onderverdeeld in drie afdelingen. Overeenkomstig artikel 16 van deze verordening is afdeling 1 (artikelen 17‑22) van toepassing op beslissingen gegeven in lidstaten die gebonden zijn door het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: ‘Haagse Protocol van 2007’). Afdeling 2 (artikelen 23‑38) is van toepassing op beslissingen gegeven in lidstaten die niet zijn gebonden door dat protocol. Afdeling 3 (artikelen 39‑43), bevat bepalingen die van toepassing zijn op alle beslissingen.
8
Artikel 23, lid 1, van die verordening luidt:
‘Een beslissing, gegeven in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat, wordt in de overige lidstaten erkend zonder dat daartoe een procedure vereist is.’
9
Artikel 24 van verordening nr. 4/2009 heeft als opschrift ‘Gronden voor weigering van de erkenning’ en bepaalt het volgende:
‘Een beslissing wordt niet erkend indien:
- a)
de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat. De bevoegdheidsregels zijn niet onderworpen aan de openbare ordetoets;
- b)
het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;
[…]’
10
Artikel 26 van deze verordening, met als opschrift ‘Uitvoerbaarheid’, luidt als volgt:
‘Een beslissing die is gegeven in een niet door het Haagse Protocol van 2007 gebonden lidstaat en die daar uitvoerbaar is, kan in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd nadat zij aldaar, op verzoek van een belanghebbende partij, uitvoerbaar is verklaard.’
11
Hoofdstuk VII (artikelen 49‑63) van verordening nr. 4/2009 bevat bepalingen over de samenwerking tussen de centrale autoriteiten.
12
Artikel 51, lid 1, van dezelfde verordening bepaalt:
‘Centrale autoriteiten verlenen bijstand met betrekking tot verzoeken als voorzien in artikel 56, met name door:
- a)
die verzoeken te verzenden en in ontvangst te nemen;
- b)
procedures in verband met deze verzoeken aanhangig te maken of het aanhangig maken ervan te vergemakkelijken.’
13
Artikel 55 van verordening nr. 4/2009 heeft als opschrift ‘Verzoek via de centrale autoriteiten’ en luidt als volgt:
‘Een verzoek in de zin van dit hoofdstuk wordt door tussenkomst van de centrale autoriteit van de lidstaat waar de verzoeker verblijft bij de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat ingediend.’
14
Artikel 56, leden 1 en 2, van die verordening bepaalt het volgende:
- ‘1.
De onderhoudsgerechtigde die op grond van deze verordening levensonderhoud beoogt te innen, kan de volgende verzoeken indienen:
- a)
erkenning of erkenning en uitvoerbaarverklaring van een beslissing;
- b)
tenuitvoerlegging van een in de aangezochte lidstaat gegeven of erkende beslissing;
- c)
vaststelling van een beslissing in de aangezochte lidstaat indien er geen beslissing voorhanden is, indien nodig daaronder begrepen de vaststelling van de afstamming;
- d)
vaststelling van een beslissing in de aangezochte lidstaat, indien de erkenning en de uitvoerbaarverklaring van een in een andere staat dan de aangezochte lidstaat gegeven beslissing niet mogelijk zijn;
- e)
wijziging van een in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;
- f)
wijziging van een in een andere staat dan de aangezochte lidstaat gegeven beslissing.
- 2.
De onderhoudsplichtige tegen wie een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen is gegeven, kan de volgende verzoeken indienen:
- a)
erkenning van een beslissing die leidt tot schorsing of beperking van de tenuitvoerlegging van een eerdere beslissing in de aangezochte lidstaat;
- b)
wijziging van een in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;
- c)
wijziging van een in een andere staat dan de aangezochte lidstaat gegeven beslissing.’
15
Artikel 75 van die verordening, met als opschrift ‘Overgangsbepalingen’, dat deel uitmaakt van hoofdstuk IX (‘Algemene bepalingen en slotbepalingen’), luidt als volgt:
- ‘1.
Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 is deze verordening slechts van toepassing op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld vanaf de datum waarop de verordening van toepassing is geworden.
- 2.
De afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV zijn van toepassing:
- a)
op beslissingen, in lidstaten gegeven voordat de verordening van toepassing wordt, en waarvan vanaf dat tijdstip erkenning en uitvoerbaarverklaring wordt gevraagd;
- b)
op beslissingen die vanaf de datum waarop de verordening van toepassing wordt, worden gegeven in procedures die voor dat tijdstip zijn begonnen,
voor zover deze beslissingen, wat erkenning en tenuitvoerlegging betreft, binnen het toepassingsgebied van [verordening nr. 44/2001] vallen.
[…]
- 3.
Hoofdstuk VII betreffende samenwerking tussen de centrale autoriteiten is van toepassing op verzoeken die de centrale autoriteit in ontvangst neemt met ingang van de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.’
16
Artikel 76 van deze verordening, met als opschrift ‘Inwerkingtreding’, luidt als volgt:
‘Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De artikelen 2, lid 2, 47, lid 3, 71, 72 en 73, zijn van toepassing met ingang van 18 september 2010.
Deze verordening, met uitzondering van de in de tweede alinea vermelde bepalingen, is van toepassing met ingang van 18 juni 2011, onder voorbehoud dat op dat tijdstip het Haagse Protocol van 2007 in de Gemeenschap van toepassing is. Bij gebreke hiervan is zij van toepassing met ingang van de datum waarop het genoemde protocol in de Gemeenschap van toepassing is.
[…]’
Beschikking 2009/451
17
Overeenkomstig artikel 2 van beschikking 2009/451/EG van de Commissie van 8 juni 2009 over het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om deel te nemen aan verordening nr. 4/2009 (PB 2009, L 149, blz. 73), is deze verordening in het Verenigd Koninkrijk in werking getreden op 1 juli 2009.
Besluit 2009/941
18
Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende de sluiting, door de Europese Gemeenschap, van het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (PB 2009, L 331, blz. 17), worden de regels van dit protocol vanaf 18 juni 2011 voorlopig toegepast binnen de Unie.
Recht van het Verenigd Koninkrijk
19
Verordening nr. 4/2009 is in het Verenigd Koninkrijk (met inbegrip van Noord-Ierland) ten uitvoer gelegd door middel van de Civil Jurisdiction and Judgments (Maintenance) Regulations (SI 2011/1484) [regeling nr. 1484 van 2011 inzake rechterlijke bevoegdheid en rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken (onderhoudsverplichtingen)].
20
Rule 4 (1A) van de Magistrates' Courts (Civil Jurisdiction and Judgments Act 1982) Rules (Northern Ireland) 1986 [regeling van 1986 (Noord-Ierland) inzake rechterlijke bevoegdheid en rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken (wet van 1982) voor de Magistrates’ Court] luidt als volgt:
‘Indien de clerk of petty sessions op grond van artikel 26 van [verordening nr. 4/2009] een verzoek ontvangt om een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen die is gewezen in een andere door die verordening gebonden staat dan het Verenigd Koninkrijk, te registreren met het oog op de tenuitvoerlegging van die beslissing, dient hij er, behoudens de toepassing van artikel 24 van [verordening nr. 4/2009] en de paragrafen (3) en (4) van deze regeling, voor te zorgen dat de beslissing in kwestie bij de betreffende rechtbank wordt geregistreerd door middel van een proces-verbaal of memorandum dat door hem wordt ondertekend en ingevoerd in het uitsprakenregister.’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
21
TKF en AKF, beiden Poolse staatsburgers, zijn in 1991 in Polen in het huwelijk getreden. Zij hebben twee zonen gekregen.
22
Op 1 april 1999 heeft een Poolse rechter een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen gegeven ten gunste van AKF en ten nadele van TKF.
23
In december 2002 zijn bij een Poolse rechter nieuwe procedures inzake onderhoudsverplichtingen ingeleid. Deze procedures hebben op 14 februari 2003 geleid tot de vaststelling van nieuwe beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, waarbij de oorspronkelijke beslissing werd gewijzigd.
24
In 2004 zijn TKF en AKF uit de echt gescheiden. In augustus 2006 is TKF naar Noord-Ierland gegaan, waar hij sindsdien woonachtig is.
25
Bij beslissingen van 24 oktober 2013 en 15 augustus 2014 (hierna: ‘registratiebeslissingen’) heeft een griffier van de Magistrates’ Court for the Petty Sessions District of Belfast and Newtownabbey (rechter in eerste aanleg in de districten Belfast en Newtownabbey, Verenigd Koninkrijk) de twee beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen van de Poolse rechter van 14 februari 2003 geregistreerd en uitvoerbaar verklaard. De registratiebeslissingen zijn genomen overeenkomstig artikel 75 van verordening nr. 4/2009. In laatstgenoemde beslissingen is tevens bepaald dat de daarbij geregistreerde beslissingen uitvoerbaar zijn voor de toepassing van hoofdstuk IV, afdeling 2, van die verordening.
26
TKF is tegen de registratiebeslissingen opgekomen bij de High Court of Justice in Northern Ireland, Queen's Bench Division (rechter in tweede aanleg Noord-Ierland, afdeling van de Queen's Bench, Verenigd Koninkrijk). Ter ondersteuning van dit beroep heeft hij in wezen aangevoerd dat, aangezien de Republiek Polen geen lidstaat was op het tijdstip waarop de betrokken beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen werden gegeven, afdeling 2 van hoofdstuk IV van deze verordening in casu niet van toepassing was. Voorts heeft hij betoogd dat de artikelen 23 en 26 van deze verordening niet van toepassing waren op deze beslissingen en dat deze beslissingen hoe dan ook in strijd waren met artikel 24 van dezelfde verordening, aangezien niet kon worden aangetoond dat TKF weet had van of aanwezig dan wel vertegenwoordigd was bij de procedures in kwestie.
27
Zijn beroep is door de High Court of Justice in Northern Ireland, Queen's Bench Division, verworpen op grond dat verordening nr. 4/2009 geen enkele bepaling bevat die de temporele werkingssfeer van deze verordening beperkt tot alleen de beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die door een rechterlijke instantie van een lidstaat zijn gegeven nadat deze staat toetrad tot de Unie. Daarnaast heeft die rechter geoordeeld dat artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 weliswaar niet van toepassing was, aangezien de Republiek Polen partij is bij het Haagse Protocol van 2007, maar dat hoofdstuk VII van deze verordening in de onderhavige zaak van toepassing was volgens artikel 75, lid 3, ervan. Deze rechter heeft dan ook geoordeeld dat de beslissingen van de Poolse rechter overeenkomstig dit hoofdstuk rechtsgeldig waren geregistreerd en ten uitvoer waren gelegd.
28
TKF heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, die betwijfelt of verordening nr. 4/2009 van toepassing is op beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in Polen zijn gegeven voordat deze lidstaat toetrad tot de Unie, en twijfelt over de bevoegdheid van de Magistrates' Court for the Petty Sessions District of Belfast and Newtownabbey om de betrokken beslissingen te registreren op grond van artikel 75 van die verordening.
29
Daarop heeft de Court of Appeal in Northern Ireland (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 aldus worden uitgelegd dat die bepaling alleen van toepassing is op ‘beslissingen’ die zijn gegeven in staten die op het moment van die beslissingen lid van de Europese Unie waren?
- 2)
Kunnen, gelet op het feit dat [de Republiek] Polen thans een door het Haagse Protocol gebonden [lidstaat] van de Europese Unie is, beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die een rechter in Polen heeft gegeven in 1999 en 2003, dat wil zeggen vóór de toetreding van [de Republiek] Polen tot de Europese Unie, nu in een andere lidstaat van de Unie geregistreerd en ten uitvoer gelegd worden op grond van enige bepaling van [verordening nr. 4/2009], en met name:
- a)
op grond van artikel 75, lid 3, en artikel 56 van verordening nr. 4/2009;
- b)
op grond van artikel 75, lid 2, en afdeling 2 van hoofdstuk IV van verordening nr. 4/2009;
- c)
op grond van artikel 75, lid 2, onder a), en afdeling 3 van hoofdstuk IV van verordening nr. 4/2009;
- d)
op grond van een ander artikel van verordening nr. 4/2009?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
30
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het alleen van toepassing is op beslissingen van nationale rechterlijke instanties in staten die ten tijde van de vaststelling van die beslissingen reeds lid van de Unie waren.
31
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat de Uniewetgever met verordening nr. 4/2009 de in verordening nr. 44/2001 vervatte bepalingen inzake onderhoudsverplichtingen wilde vervangen door bepalingen die de procedure voor de uitvoeringsrechter, gelet op het spoedeisende karakter van de afhandeling van aanspraken op levensonderhoud, lichter en dus sneller maken [arrest van 4 juni 2020, FX (Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een aanspraak op levensonderhoud), C-41/19, EU:C:2020:425, punt 32].
32
Zoals het Hof heeft geoordeeld, is verordening nr. 4/2009 een lex specialis wat met name de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen op het specifieke gebied van onderhoudsverplichtingen betreft [arrest van 4 juni 2020, FX (Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een aanspraak op levensonderhoud), C-41/19, EU:C:2020:425, punt 33].
33
Artikel 75 van deze verordening, met als opschrift ‘Overgangsbepalingen’, bepaalt in lid 1 dat deze verordening in de regel slechts van toepassing is op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld vanaf de datum waarop de verordening van toepassing is geworden.
34
In afwijking van deze algemene regel zijn de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV van verordening nr. 4/2009 krachtens artikel 75, lid 2, evenwel van toepassing op bepaalde beslissingen die zijn gegeven en procedures die zijn begonnen voordat deze verordening van toepassing is geworden.
35
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, waarvan de registratie en de tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk worden betwist, in Polen zijn gegeven op 14 februari 2003, dus voordat verordening nr. 4/2009 van toepassing is geworden. Zoals blijkt uit artikel 76, derde alinea, ervan, is deze verordening, met uitzondering van de in de tweede alinea van artikel 76 vermelde bepalingen, immers van toepassing met ingang van 18 juni 2011, onder voorbehoud dat op dat tijdstip het Haagse Protocol van 2007 in de Unie van toepassing was. Overeenkomstig artikel 4 van besluit 2009/941 was dit protocol op 18 juni 2011 in de Unie wel degelijk van toepassing.
36
Deze beslissingen zijn evenwel bij beslissingen van 24 oktober 2013 en 15 augustus 2014 in Noord-Ierland ingeschreven en uitvoerbaar verklaard, zodat waarschijnlijk om erkenning en uitvoerbaarverklaring van die beslissingen is verzocht na het tijdstip waarop verordening nr. 4/2009 van toepassing is geworden. Het staat echter aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
37
Onder dit laatste voorbehoud lijkt het in artikel 75, lid 2, onder a), van die verordening bedoelde geval in casu dus in beginsel relevant te zijn, aangezien het betrekking heeft op beslissingen die in de lidstaten zijn gegeven voordat die verordening van toepassing is geworden en waarvoor vanaf die datum om erkenning en uitvoerbaarverklaring is verzocht.
38
In dit verband zij eraan herinnerd dat de Republiek Polen is toegetreden tot de Unie op 1 mei 2004, dus na de datum waarop elk van die beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen is gegeven, maar vóór het tijdstip waarop om erkenning en tenuitvoerlegging van diezelfde beslissingen is verzocht.
39
In deze context moet dus worden bepaald of artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 uitsluitend van toepassing kan zijn op beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die zijn gegeven in staten die op de datum van vaststelling van die beslissingen reeds lid van de Unie waren, dan wel of deze bepaling ook van toepassing kan zijn op beslissingen die — voordat deze verordening van toepassing is geworden — zijn gegeven in een staat die pas na de vaststelling van die beslissingen lid van de Unie is geworden.
40
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (arrest van 12 november 2014, L, C-656/13, EU:C:2014:2364, punt 38).
41
Wat de bewoordingen van artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 betreft, moet worden opgemerkt dat deze bepaling verwijst naar ‘in lidstaten gegeven’ beslissingen.
42
Voorts wordt volgens artikel 2, lid 1, punt 1, eerste volzin, van deze verordening onder ‘beslissing’ verstaan een door een rechterlijke instantie ‘van een lidstaat’ gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen.
43
Zoals de Commissie heeft opgemerkt, kan louter op grond van de gecombineerde bewoordingen van deze twee bepalingen echter niet worden geoordeeld dat een beslissing in de zin van eerstgenoemde bepaling moet zijn gegeven door een rechterlijke instantie van een staat die op de datum van vaststelling van die beslissing reeds lid van de Unie was. Uit deze bewoordingen volgt weliswaar dat het noodzakelijk is dat op het tijdstip waarop om erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing wordt verzocht, kan worden vastgesteld dat die beslissing afkomstig is van een staat die op dat moment de hoedanigheid van lidstaat van de Unie heeft, maar deze bewoordingen impliceren niet dat een dergelijke hoedanigheid noodzakelijkerwijs moet hebben bestaan op het tijdstip waarop de betrokken beslissing werd gegeven.
44
Bijgevolg moet eveneens rekening worden gehouden met de context van artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 en met de doelstellingen van de regeling waarvan het deel uitmaakt.
45
In dit verband moet worden opgemerkt dat uit overweging 44 van verordening nr. 4/2009 blijkt dat de overgangsbepalingen van artikel 75 van deze verordening tot doel hebben de overgang te verzekeren tussen de regeling van verordening nr. 44/2001 inzake onderhoudsverplichtingen en de regeling van verordening nr. 4/2009, zodat de rechterlijke beslissingen die onder vigeur van verordening nr. 44/2001 zijn gewezen, kunnen worden erkend en ten uitvoer gelegd.
46
Daarnaast volgt uit artikel 75, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 4/2009 dat artikel 75, lid 2, onder a), van deze verordening slechts van toepassing is indien de beslissingen waarop deze bepaling betrekking heeft, wat de erkenning en tenuitvoerlegging ervan betreft, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen.
47
Zoals blijkt uit artikel 66, lid 1, van verordening nr. 44/2001, zijn de bepalingen van deze verordening slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de verordening. Dat beginsel geldt zowel voor de vraag van de rechterlijke bevoegdheid als voor de bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (arrest van 21 juni 2012, Wolf Naturprodukte, C-514/10, EU:C:2012:367, punt 21).
48
Artikel 66, lid 2, onder a), van verordening nr. 44/2001 bepaalt echter dat, in afwijking van dat beginsel, de bepalingen van deze verordening betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen van toepassing zijn op beslissingen die na de inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven naar aanleiding van rechtsvorderingen die vóór die datum in de lidstaat van herkomst zijn ingesteld, indien de vordering werd ingesteld na de inwerkingtreding van het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken of het Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: ‘verdrag van Lugano’), in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat.
49
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat verordening nr. 44/2001 slechts van toepassing is op de erkenning en tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing indien voormelde verordening op de datum waarop die beslissing is gegeven, zowel in de lidstaat van herkomst, dit is de lidstaat waar de rechterlijke beslissing is gegeven, als in de aangezochte lidstaat, dit is de lidstaat waar om erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing wordt verzocht, van kracht was (zie in die zin arrest van 21 juni 2012, Wolf Naturprodukte, C-514/10, EU:C:2012:367, punt 34).
50
Hieruit volgt dat beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die zijn gegeven door een rechterlijke instantie van een staat die op de datum van vaststelling van die beslissingen nog geen lid van de Unie was en waarin verordening nr. 44/2001 dus nog niet in werking was getreden, niet binnen de werkingssfeer van die verordening vallen.
51
In die context is het irrelevant of de rechtsvorderingen die tot de vaststelling van die beslissingen hebben geleid, zijn ingesteld na de inwerkingtreding van het verdrag van Lugano in de betrokken staat, aangezien verordening nr. 44/2001 op de datum waarop die beslissingen zijn gegeven nog niet in werking was getreden in deze staat.
52
Gelet op het voorgaande vallen dergelijke beslissingen evenmin onder de overgangsbepaling van artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009.
53
Aangezien beslissingen die zijn gegeven in staten die geen lid van de Unie waren, niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen, is er immers geen reden om deze beslissingen in aanmerking te laten komen voor toepassing van de overgangsbepalingen van artikel 75 van verordening nr. 4/2009 die, zoals in punt 45 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de erkenning en tenuitvoerlegging beogen te waarborgen van rechterlijke beslissingen die onder vigeur van eerstgenoemde verordening zijn gewezen.
54
Ten slotte strookt een dergelijke uitlegging van artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 tevens met het beginsel dat een regel zoals de genoemde bepaling die, zoals in punt 34 van dit arrest is vastgesteld, een uitzondering op een algemene regel vormt, restrictief moet worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 15 november 2007, Granberg, C-330/05, EU:C:2007:679, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het alleen van toepassing is op beslissingen van nationale rechterlijke instanties in staten die ten tijde van de vaststelling van die beslissingen reeds lid van de Unie waren.
Tweede vraag
56
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 4/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het op grond van artikel 75 of enige andere bepaling van deze verordening mogelijk is beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in een staat zijn gegeven vóór diens toetreding tot de Unie en voordat deze verordening van toepassing is geworden, na de toetreding van die staat tot de Unie in een andere lidstaat te erkennen en ten uitvoer te leggen.
57
Vooraf zij eraan herinnerd dat, zoals in punt 33 van het onderhavige arrest is opgemerkt, artikel 75 van verordening nr. 4/2009 in lid 1 ervan bepaalt dat deze verordening in de regel slechts van toepassing is op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld vanaf de datum waarop de verordening van toepassing is geworden.
58
59
Wat de in artikel 75, lid 2, onder a), van die verordening bedoelde afwijking betreft, blijkt evenwel uit het antwoord op de eerste vraag dat deze afwijking enkel van toepassing is op beslissingen uit staten die op de datum waarop deze beslissingen zijn gegeven reeds lid waren van de Unie. Dat is echter niet het geval met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, die op 14 februari 2003 zijn gegeven in Polen, een staat die pas op 1 mei 2004 tot de Unie is toegetreden. Deze bepaling kan dus niet de grondslag vormen voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissingen in een andere lidstaat.
60
Wat de in artikel 75, lid 2, onder b), van verordening nr. 4/2009 bedoelde afwijking betreft, zij opgemerkt dat deze betrekking heeft op beslissingen die zijn gegeven vanaf de datum waarop deze verordening van toepassing is geworden, naar aanleiding van procedures die vóór die datum zijn ingesteld. Zij kan dus evenmin gelden in het hoofdgeding aangezien, zoals blijkt uit punt 35 van het onderhavige arrest, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen zijn gegeven voordat die verordening van toepassing is geworden.
61
Bovendien volgt uit artikel 75, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 4/2009, zoals in punt 46 van het onderhavige arrest is opgemerkt, dat deze alinea slechts van toepassing is indien de beslissingen waarop het betrekking heeft, wat de erkenning en tenuitvoerlegging ervan betreft, binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen.
62
Verordening nr. 44/2001 is in Polen evenwel pas in werking getreden op 1 mei 2004.
63
Zoals blijkt uit punt 50 van het onderhavige arrest, volgt hieruit dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen niet binnen de werkingssfeer van die verordening vallen en dus, zoals volgt uit punt 60 van dit arrest, evenmin binnen de werkingssfeer van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009.
64
Zoals volgt uit punt 51 van het onderhavige arrest wordt aan die uitlegging niet afgedaan door de door de Poolse regering in haar mondelinge opmerkingen met betrekking tot artikel 66, lid 2, onder a), van verordening nr. 44/2001 aangevoerde omstandigheid dat het verdrag van Lugano in Polen in werking is getreden op 1 februari 2000.
65
Wat artikel 75, lid 3, van verordening nr. 4/2009 betreft, zij erop gewezen dat dit artikel aangeeft dat hoofdstuk VII van deze verordening, betreffende samenwerking tussen de centrale autoriteiten, van toepassing is op verzoeken die de centrale autoriteit in ontvangst neemt met ingang van de datum waarop die verordening van toepassing wordt.
66
In dit verband blijkt uit overweging 31 van verordening nr. 4/2009 dat de Uniewetgever beoogde een regeling te treffen voor de samenwerking van de centrale autoriteiten, om de grensoverschrijdende inning van levensonderhoud te vergemakkelijken en de onderhoudsgerechtigden bij te staan bij het in een andere lidstaat doen gelden van hun rechten (arrest van 9 februari 2017, S., C-283/16, EU:C:2017:104, punt 35).
67
Meer in het bijzonder verlenen deze autoriteiten volgens artikel 51, lid 1, van die verordening bijstand met betrekking tot verzoeken als bepaald in artikel 56 ervan, door die verzoeken te verzenden en in ontvangst te nemen en door procedures in verband met deze verzoeken aanhangig te maken of het aanhangig maken ervan te vergemakkelijken.
68
De onderhoudsgerechtigde die levensonderhoud beoogt te innen volgens verordening nr. 4/2009, kan op grond van artikel 56, lid 1, dus verschillende soorten verzoeken indienen, namelijk, in wezen, een verzoek tot erkenning of erkenning en uitvoerbaarverklaring van een beslissing, een verzoek tot tenuitvoerlegging van een in de aangezochte lidstaat gegeven of erkende beslissing, een verzoek tot vaststelling van een beslissing in de aangezochte lidstaat of een verzoek tot wijziging van een beslissing. In dat geval richt hij zich overeenkomstig artikel 55 van deze verordening tot de centrale autoriteit van de lidstaat waar hij verblijft, welke autoriteit gehouden is dit verzoek over te leggen aan de centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat.
69
De schuldenaar kan krachtens artikel 56, lid 2, van verordening nr. 4/2009 verzoeken om erkenning van een beslissing die leidt tot schorsing of beperking van de tenuitvoerlegging van een eerdere beslissing of om wijziging van een beslissing.
70
Uit de in de punten 66 tot en met 68 van het onderhavige arrest vermelde bepalingen, die deel uitmaken van hoofdstuk VII van verordening nr. 4/2009, vloeit echter voort dat de centrale autoriteiten in dit verband enkel tot taak hebben de onderhoudsgerechtigde of de schuldenaar die daarom verzoekt, bijstand te verlenen met het oog op het verzenden of in ontvangst nemen van hun verzoeken of het aanhangig maken van procedures met betrekking tot die op grond van artikel 56 van die verordening ingediende verzoeken.
71
Deze bepalingen hebben daarentegen geen betrekking op de voorwaarden voor erkenning of tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, die uitsluitend vallen onder hoofdstuk IV van die verordening, met als opschrift ‘Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen’, waarnaar wel wordt verwezen in artikel 75, lid 2, van deze verordening maar niet in lid 3 ervan.
72
Bijgevolg kunnen beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die in een staat zijn gegeven vóór diens toetreding tot de Unie en voordat verordening nr. 4/2009 van toepassing is geworden, na de toetreding van die staat tot de Unie niet krachtens artikel 75, lid 3, van deze verordening in een andere lidstaat worden erkend en ten uitvoer gelegd.
73
In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat het verzoek aan de centrale autoriteiten om bijstand krachtens de bepalingen van hoofdstuk VII van verordening nr. 4/2009, een recht, en geen verplichting, vormt. Het verzoek om bijstand is bijgevolg facultatief en slechts van toepassing indien de onderhoudsgerechtigde er gebruik van wenst te maken, bijvoorbeeld om bepaalde specifieke moeilijkheden te verhelpen, zoals het lokaliseren van de onderhoudsplichtige (arrest van 9 februari 2017, S., C-283/16, EU:C:2017:104, punt 40).
74
Wanneer zou worden aanvaard dat de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing die door een rechterlijke instantie van een staat is gegeven vóór diens toetreding tot de Unie, ervan afhangt of de onderhoudsgerechtigde gebruik heeft gemaakt van de verschillende mogelijkheden die hoofdstuk VII hem biedt om een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen ten uitvoer te leggen, zou dit, zoals de advocaat-generaal in punt 47 van zijn conclusie heeft opgemerkt resulteren in discriminatie tussen enerzijds de onderhoudsgerechtigden die ervoor kiezen hun verzoek via de centrale autoriteiten in te dienen en anderzijds degenen die besluiten de zaak rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten over te leggen.
75
Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat verordening nr. 4/2009 aldus moet worden uitgelegd dat het op grond van geen enkele bepaling van deze verordening mogelijk is beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in een staat zijn gegeven vóór diens toetreding tot de Unie en voordat deze verordening van toepassing is geworden, na de toetreding van die staat tot de Unie in een andere lidstaat te erkennen en ten uitvoer te leggen.
Kosten
76
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 75, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, moet aldus worden uitgelegd dat het alleen van toepassing is op beslissingen van nationale rechterlijke instanties in staten die ten tijde van de vaststelling van die beslissingen reeds lid van de Europese Unie waren.
- 2)
Verordening nr. 4/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het op grond van geen enkele bepaling van deze verordening mogelijk is beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in een staat zijn gegeven vóór diens toetreding tot de Europese Unie en voordat deze verordening van toepassing is geworden, na de toetreding van die staat tot de Unie in een andere lidstaat te erkennen en ten uitvoer te leggen.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 15‑04‑2021
Conclusie 12‑11‑2020
Inhoudsindicatie
‘Verzoek om een prejudiciële beslissing — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, en samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen — Verordening (EG) nr. 4/2009 — Artikel 75 — Temporele werkingssfeer — Mogelijkheid tot registratie en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen die zijn gegeven voordat de staat van herkomst toetrad tot de Europese Unie’
G. hogan
Partij(en)
Zaak C-729/191.
TKF
tegen
Department of Justice for Northern Ireland
[verzoek van de Court of Appeal in Northern Ireland (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk) om een prejudiciële beslissing]
I. Inleiding
1.
Kan een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen die door een nationale rechter is gegeven voordat het betrokken land toetrad tot de Europese Unie, worden erkend op grond van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen2., en — zo ja — onder welke voorwaarden? Dit is in wezen de kwestie die wordt opgeworpen in het volgende verzoek om een prejudiciële beslissing van de Court of Appeal in Northern Ireland (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk).
2.
Dit verzoek om een prejudiciële beslissing betreft dus de erkenning en tenuitvoerlegging in het Verenigd Koninkrijk van rechterlijke beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in Polen zijn gegeven vóór de toetreding van dit land tot de Europese Unie op 1 mei 2004 en vóór het tijdstip waarop verordening nr. 4/2009 van toepassing is geworden, te weten 18 juni 2011. Voordat de feitelijke omstandigheden worden onderzocht die tot dit verzoek om een prejudiciële beslissing hebben geleid, moet eerst een overzicht worden gegeven van de relevante wettelijke bepalingen.
II. Toepasselijke bepalingen
A. Unierecht
1. Verordening nr. 44/2001 van de raad
3.
Artikel 66 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken3. bepaalt:
- ‘1.
Deze verordening is slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld en authentieke akten die zijn verleden na de inwerkingtreding van deze verordening.
- 2.
Indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening worden beslissingen die na die datum zijn gegeven evenwel erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III:
- a)
indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het [Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32; hierna: ‘Executieverdrag’)] of het [Verdrag van 16 september 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1988, L 319, blz. 9; hierna: ‘Verdrag van Lugano’)] in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat;
- b)
in alle overige gevallen, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met hetzij de regels van hoofdstuk II, hetzij met de regels van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.’
2. Verordening nr. 4/2009
4.
De overwegingen 31, 44 en 47 van verordening nr. 4/2009 luiden:
- ‘(31)
Ter vergemakkelijking van de grensoverschrijdende inning van levensonderhoud dient een regeling te worden getroffen voor de samenwerking van de door de lidstaten aangewezen centrale autoriteiten. Deze autoriteiten dienen onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen bij te staan bij het in een andere lidstaat doen gelden van hun rechten, door de indiening van verzoeken tot erkenning, uitvoerbaarverklaring en tenuitvoerlegging van gegeven beslissingen, tot wijziging van zodanige beslissingen of tot verkrijging van een beslissing. Zij dienen ook informatie uit te wisselen om onderhoudsplichtigen en onderhoudsgerechtigden te lokaliseren en, voor zover nodig, hun inkomen en vermogen vast te stellen. Zij dienen, ten slotte, onderling samen te werken en algemene informatie uit te wisselen, alsmede de samenwerking van bevoegde autoriteiten van hun lidstaat te bevorderen.
[…]
- (44)
Deze verordening dient [verordening nr. 44/2001] te wijzigen door in de plaats te treden van de bepalingen daarvan die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Onder voorbehoud van de overgangsbepalingen van de onderhavige verordening dienen de lidstaten vanaf de datum waarop zij van kracht wordt, op onderhoudsverplichtingen de bepalingen van deze verordening over bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, en over rechtsbijstand, toe te passen in plaats van die van [verordening nr. 44/2001].
[…]
- (47)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening en is bijgevolg niet door de verordening gebonden noch gehouden deze toe te passen. Dat laat onverlet de mogelijkheid voor het Verenigd Koninkrijk om mede te delen dat het voornemens is deze verordening, na de aanneming ervan, overeenkomstig artikel 4 van genoemd Protocol te aanvaarden.’
5.
Artikel 2 (‘Definities’), lid 1, punt 1, van verordening nr. 4/2009 bepaalt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘beslissing’, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder ‘beslissing’ mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen’.
6.
Hoofdstuk IV van verordening nr. 4/2009, met als opschrift ‘Erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen’, is onderverdeeld in drie afdelingen. Volgens artikel 16 van deze verordening is afdeling 1, die de artikelen 17 tot en met 22 omvat, van toepassing op beslissingen die zijn gegeven in lidstaten die gebonden zijn door het Protocol van Den Haag van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna: ‘Haags Protocol’), is afdeling 2, die de artikelen 23 tot en met 38 omvat, van toepassing op beslissingen die zijn gegeven in lidstaten die niet gebonden zijn door het Haagse Protocol, en is afdeling 3, die de artikelen 39 tot en met 43 omvat, van toepassing op alle beslissingen.
7.
Hoofdstuk VII van verordening nr. 4/2009, dat de artikelen 49 tot en met 63 omvat, bevat bepalingen inzake de samenwerking tussen de centrale autoriteiten.
8.
Artikel 75 van verordening nr. 4/2009, met als opschrift ‘Overgangsbepalingen’, bepaalt:
- ‘1.
Onder voorbehoud van de leden 2 en 3 is deze verordening slechts van toepassing op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld vanaf de datum waarop de verordening van toepassing is geworden.
- 2.
De afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV zijn van toepassing:
- a)
op beslissingen, in lidstaten gegeven voordat de verordening van toepassing wordt, en waarvan vanaf dat tijdstip erkenning en uitvoerbaarverklaring wordt gevraagd;
- b)
op beslissingen die vanaf de datum waarop de verordening van toepassing wordt, worden gegeven in procedures die voor dat tijdstip zijn begonnen,
voor zover deze beslissingen, wat erkenning en tenuitvoerlegging betreft, binnen het toepassingsgebied van [verordening nr. 44/2001] vallen.
[Verordening nr. 44/2001] blijft van toepassing op de procedures inzake erkenning en tenuitvoerlegging die aanhangig zijn op het tijdstip waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt.
De eerste en de tweede alinea zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke schikkingen die worden goedgekeurd of getroffen, en authentieke akten die worden opgesteld in de lidstaten.
- 3.
Hoofdstuk VII betreffende samenwerking tussen de centrale autoriteiten is van toepassing op verzoeken die de centrale autoriteit in ontvangst neemt met ingang van de datum waarop deze verordening van toepassing wordt.’
9.
Volgens artikel 76 van verordening nr. 4/2009 is deze verordening — met uitzondering van artikel 2, lid 2, artikel 47, lid 3, en de artikelen 71, 72 en 73 — van toepassing met ingang van 18 juni 2011, onder voorbehoud dat op dat tijdstip het Haagse Protocol in de Unie van toepassing is.
3. Beschikking 2009/451
10.
Overeenkomstig artikel 2 van beschikking 2009/451/EG van de Commissie van 8 juni 2009 over het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om deel te nemen aan verordening (EG) nr. 4/20094., is deze verordening in het Verenigd Koninkrijk in werking getreden op 1 juli 2009.
4. Besluit 2009/941
11.
Overeenkomstig artikel 4 van besluit 2009/941/EG van de Raad van 30 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het [Haags Protocol]5., worden de regels van dit Protocol binnen de Unie vanaf 18 juni 2011 voorlopig toegepast.
B. Recht van het verenigd koninkrijk
12.
Rule 4(1A) van de Magistrates' Courts (Civil Jurisdiction and Judgments Act 1982) Rules (Northern Ireland) 1986 [regeling van 1986 (Noord-Ierland) inzake rechterlijke bevoegdheid en rechterlijke beslissingen in burgerlijke zaken (wet van 1982) voor de Magistrates' Courts] luidt als volgt:
‘Indien de clerk of petty sessions op grond van artikel 26 van [verordening nr. 4/2009] een verzoek ontvangt om een vonnis inzake onderhoudsverplichtingen dat is gewezen in een andere door die verordening gebonden staat dan het Verenigd Koninkrijk, te registreren met het oog op de tenuitvoerlegging van dit vonnis, dient hij er, behoudens de toepassing van artikel 24 van [verordening nr. 4/2009] en de paragrafen (3) en (4) van deze regeling, voor te zorgen dat het vonnis in kwestie bij de betreffende rechtbank wordt geregistreerd door middel van een proces-verbaal of memorandum dat door hem wordt ondertekend en ingevoerd in het uitsprakenregister.’
III. Feiten in het hoofdgeding
13.
TKF en AKF, beiden Poolse staatsburgers, zijn in 1991 in Polen in het huwelijk getreden. Zij hebben twee zonen gekregen. Op 1 april 1999 heeft een Poolse rechter een vonnis inzake onderhoudsverplichtingen gewezen ten gunste van AKF en ten nadele van TKF. Tussen december 2002 en februari 2003 is bij de Poolse rechterlijke instanties een verdere procedure in verband met onderhoudsverplichtingen ingeleid. Die latere procedure heeft geleid tot wat de verwijzende rechter heeft omschreven als ‘bijgewerkte beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen’, die zijn gegeven op 14 februari 2003 en die ‘wijzigingen van het oorspronkelijke vonnis van 1 april 1999’ van dezelfde rechter behelsden.6.
14.
TKF en AKF zijn in 2004 uit de echt gescheiden. Twee jaar later, in augustus 2006, is TKF naar Noord-Ierland gegaan, waar hij sindsdien woonachtig is.
15.
Bij beslissingen van 24 oktober 2013 en 15 augustus 2014 (hierna: ‘registratiebeslissingen’) heeft een Clerk (griffier) van de Magistrates' Court for the Petty Sessions District of Belfast and Newtownabbey (rechter in eerste aanleg in de districten Belfast en Newtownabbey, Verenigd Koninkrijk) de twee onderhoudsbeslissingen van de Poolse rechter van 14 februari 2003 geregistreerd en uitvoerbaar verklaard. De registratiebeslissingen zijn genomen overeenkomstig artikel 75 van verordening nr. 4/2009. In laatstgenoemde beslissingen is tevens bepaald dat de daarbij geregistreerde beslissingen uitvoerbaar zijn voor de toepassing van hoofdstuk IV, afdeling 2, van die verordening.
16.
TKF is tegen de registratiebeslissingen opgekomen bij de High Court of Justice in Northern Ireland, Queen's Bench Division (hoogste rechterlijke instantie van Noord-Ierland, afdeling van de Queen's Bench, Verenigd Koninkrijk) omdat Polen geen lidstaat was toen de Poolse rechter zijn beslissingen gaf, zodat hoofdstuk IV, afdeling 2, van verordening nr. 4/2009 niet van toepassing was. Hij betoogde eveneens dat de artikelen 23 en 26 van deze verordening niet van toepassing waren op de beslissingen van de Poolse rechter en dat deze beslissingen hoe dan ook in strijd waren met artikel 24 van verordening nr. 4/2009, aangezien niet kon worden aangetoond dat TKF weet had van of aanwezig dan wel vertegenwoordigd was bij de procedure in kwestie.
17.
Zijn beroep is door de High Court of Justice in Northern Ireland, Queen's Bench Division, evenwel verworpen op grond dat verordening nr. 4/2009 geen bepaling bevat die de temporele werkingssfeer van deze verordening beperkt tot rechterlijke onderhoudsbeslissingen die in Polen zijn gegeven na de toetreding van dit land tot de Europese Unie. Daarnaast heeft die rechter vastgesteld dat artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 weliswaar niet van toepassing was aangezien Polen partij is bij het Haagse Protocol, maar dat hoofdstuk VII van deze verordening, krachtens artikel 75, lid 3, ervan, in casu wel van toepassing was. De High Court of Justice in Northern Ireland, Queen's Bench Division, heeft dan ook geoordeeld dat de beslissingen van de Poolse rechter overeenkomstig dat hoofdstuk naar behoren waren geregistreerd en uitgevoerd. TKF heeft vervolgens tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Court of Appeal in Northern Ireland (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken in Noord-Ierland, Verenigd Koninkrijk; hierna: ‘verwijzende rechter’).
18.
De bij de verwijzende rechter aanhangige zaak heeft dus betrekking op de juiste toepassing ratione temporis van verordening nr. 4/2009 voor de registratie en de uitvoerbaarverklaring van onderhoudsbeslissingen, alsook op de toepasselijkheid van artikel 75, lid 2, op beslissingen die zijn gegeven in een staat die partij is bij het Haagse Protocol. In zoverre twijfelt de verwijzende rechter of verordening nr. 4/2009 van toepassing is op onderhoudsbeslissingen die in Polen zijn gegeven voordat dit land toetrad tot de Europese Unie, en of de Magistrates' Court for the Petty Sessions District of Belfast and Newtownabbey krachtens enige bepaling van artikel 75 van verordening nr. 4/2009 bevoegd is om die beslissingen te registreren.
IV. Verzoek om een prejudiciële beslissing
19.
In deze omstandigheden heeft de Court of Appeal in Northern Ireland bij beslissing van 2 september 2019, ingekomen bij het Hof op 2 oktober 2019, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 75, lid 2, van [verordening nr. 4/2009] aldus worden uitgelegd dat die bepaling alleen van toepassing is op ‘beslissingen’ die zijn gegeven in staten die op het moment van die beslissingen lid van de Europese Unie waren?
- 2)
Kunnen, gelet op het feit dat Polen thans een door het Haagse Protocol gebonden lidstaat van de Europese Unie is, onderhoudsbeslissingen die een rechter in Polen heeft gegeven in 1999 en 2003, dat wil zeggen vóór de toetreding van Polen tot de Europese Unie, nu in een andere lidstaat van de Unie geregistreerd en ten uitvoer gelegd worden op grond van enige bepaling van [verordening nr. 4/2009], en met name:
- a)
op grond van artikel 75, lid 3, en artikel 56 van [verordening nr. 4/2009];
- b)
op grond van artikel 75, lid 2, en afdeling 2 van hoofdstuk IV van [verordening nr. 4/2009];
- c)
op grond van artikel 75, lid 2, onder a), en afdeling 3 van hoofdstuk IV van [verordening nr. 4/2009];
- d)
op grond van een ander artikel van [verordening nr. 4/2009]?’
20.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door TKF en de Europese Commissie. Daarnaast hebben TKF, het Department of Justice for Northern Ireland (ministerie van Justitie voor Noord-Ierland), de Poolse regering en de Europese Commissie allen pleidooi gehouden ter terechtzitting op 14 oktober 2020.
21.
Zoals ter terechtzitting is opgemerkt, is het een betreurenswaardig feit dat het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing mogelijkerwijs de allerlaatste zaak uit Noord-Ierland is waarover het Hof zich rechtstreeks kan uitspreken. Het Verenigd Koninkrijk heeft de Europese Unie immers op 31 januari 2020 om middernacht (MET) verlaten. Opgemerkt dient echter te worden dat het arrest van het Hof volgens artikel 86, lid 2, en artikel 89, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie7. in al zijn onderdelen verbindend blijft voor en in het Verenigd Koninkrijk (daaronder begrepen Noord-Ierland), ongeacht de datum waarop het arrest van het Hof wordt uitgesproken.
V. Analyse
A. Eerste prejudiciële vraag
22.
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de in artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 neergelegde afwijking van de toepassing ratione temporis van deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat zij alleen van toepassing is op ‘beslissingen’ die zijn gegeven door nationale rechters in staten die reeds lid van de Europese Unie waren toen die beslissingen werden gegeven.
23.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening te worden gehouden met de bewoordingen van deze bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt.8.
24.
Bij het toepassen van deze beginselen op de onderhavige zaak moet allereerst worden opgemerkt dat het begrip ‘beslissing’ volgens de definitie in artikel 2, lid 1, punt 1, van verordening nr. 4/2009 verwijst naar een beslissing inzake onderhoudsverplichtingen die is gegeven door een gerecht van een lidstaat. Uitgangspunt is dus dat verordening nr. 4/2009 onderstelt dat de beslissing is gegeven door een gerecht van een lidstaat. Dit gold vóór mei 2004 uiteraard niet voor Polen.
25.
Artikel 75 van verordening nr. 4/2009 is een overgangsbepaling die betrekking heeft op de status van beslissingen die zijn gegeven vóór de inwerkingtreding van die verordening. Het spreekt voor zich dat in herinnering dient te worden gebracht dat verordening nr. 4/2009 — zoals blijkt uit overweging 44 ervan — in wezen in de plaats is gekomen van de voorheen in verordening nr. 44/2001 opgenomen algemene bepalingen inzake de bevoegdheid voor en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen. Verordening nr. 4/2009 is met andere woorden een lex specialis wat betreft de bevoegdheid en het toepasselijke recht alsook de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen op het specifieke gebied van onderhoudsverplichtingen.9.
26.
Aangezien er een wezenlijke continuïteit tussen de twee verordeningen bestaat, lag het in de lijn van de verwachting dat verordening nr. 4/2009 een regeling zou bevatten voor beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in de lidstaten zijn gegeven voordat deze verordening, op 18 juni 2011, van toepassing is geworden.10. Zoals we hierna zullen zien, vindt deze regeling zijn neerslag in de overgangsbepalingen van artikel 75 van deze richtlijn. De essentiële vraag blijft echter of deze bepalingen aldus kunnen worden uitgelegd dat zij terugwerkende kracht hebben en van toepassing zijn op beslissingen die door nationale rechters zijn gegeven vóór de toetreding van het desbetreffende land tot de Europese Unie. Op deze sleutelkwestie zal ik thans ingaan.
27.
Artikel 75, lid 1, van verordening nr. 4/2009 bepaalt allereerst dat deze verordening, onder voorbehoud van de leden 2 en 3 van datzelfde artikel, slechts van toepassing is op de procedures die zijn ingesteld, de gerechtelijke schikkingen die zijn goedgekeurd of getroffen, en de authentieke akten die zijn opgesteld vanaf de datum waarop de verordening van toepassing is geworden. Artikel 75, lid 3, betreft de overgangsregeling met betrekking tot de samenwerking tussen de centrale autoriteiten en is niet relevant voor de beantwoording van de eerste prejudiciële vraag. Ik stel echter voor om de mogelijke gevolgen van deze bepaling in aanmerking te nemen bij de behandeling van de tweede prejudiciële vraag.
28.
Artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009, en met name hetgeen daarin is bepaald onder a), is evenwel van cruciaal belang en ziet op twee lichtjes verschillende situaties. Ten eerste bepaalt artikel 75, lid 2, onder a), van verordening nr. 4/2009 dat afdeling 2 (die de artikelen 23 tot en met 38 omvat en van toepassing is op beslissingen die zijn gegeven in een niet door het Haagse Protocol gebonden lidstaat) en afdeling 3 (die de artikelen 39 tot en met 43 omvat en op alle beslissingen van toepassing is) van hoofdstuk IV van toepassing zijn op ‘beslissingen, in lidstaten gegeven voordat de verordening van toepassing wordt, en waarvan vanaf dat tijdstip erkenning en uitvoerbaarverklaring wordt gevraagd’.11.
29.
De door mij gecursiveerde woorden (‘in lidstaten’) moeten uiteraard worden gelezen in samenhang met de in artikel 2, lid 1, punt 1, van verordening nr. 4/2009 vervatte definitie van ‘beslissing’. Dit alles levert duidelijk tekstueel bewijs op dat de beslissing van de betrokken nationale rechter moet zijn gegeven op een tijdstip waarop de betreffende staat lid was van de Unie. Dit gold vóór mei 2004 uiteraard niet voor Polen.
30.
Ten tweede bepaalt artikel 75, lid 2, onder a) en b), van verordening nr. 4/2009 dat de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV van toepassing zijn op beslissingen die worden gegeven voordat deze verordening van toepassing wordt, en op beslissingen die na deze datum worden gegeven in procedures die vóór dat tijdstip zijn begonnen, voor zover deze beslissingen, wat erkenning en tenuitvoerlegging betreft, binnen het toepassingsgebied van verordening nr. 44/2001 vallen. Uit deze bepaling komt dus duidelijk naar voren dat enkel beslissingen die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen, in aanmerking komen voor de toepassing van de overgangsbepalingen van artikel 75, lid 2, onder a), respectievelijk onder b).
31.
Derhalve dient artikel 66 van verordening nr. 44/2001, dat betrekking heeft op de toepassing ratione temporis van deze verordening, te worden onderzocht.
32.
Zoals de Poolse regering ter terechtzitting op 14 oktober 2020 in haar mondelinge opmerkingen heeft aangevoerd, is het juist dat artikel 66, lid 2, onder a), van verordening nr. 44/2001 bepaalt dat beslissingen die na de inwerkingtreding van deze verordening zijn gegeven, overeenkomstig hoofdstuk III van de verordening erkend en ten uitvoer gelegd worden ‘indien de vordering in de lidstaat van herkomst werd ingesteld na de inwerkingtreding van het [Executieverdrag] of het Verdrag van Lugano in zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat’.
33.
Zoals het Hof in zijn arrest van 21 juni 2012, Wolf Naturprodukte (C-514/10, EU:C:2012:367, punt 34), bijzonder duidelijk heeft vastgesteld, is verordening nr. 44/2001 echter slechts van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing indien deze verordening op de datum waarop die beslissing is gegeven, van kracht was in zowel de lidstaat van herkomst als de lidstaat waaraan het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging is gericht.
34.
Met andere woorden, wat de onderhavige zaak betreft, zij allereerst opgemerkt dat de vordering is ingesteld op een tijdstip waarop het Verdrag van Lugano niet van toepassing was op Polen, aangezien de onderhoudsbeslissing dateert van 1 april 1999.12. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de verzoeken om deze oorspronkelijke beslissing bij te werken daadwerkelijk in het kader van dezelfde vordering zijn ingediend, zoals uit het begrip ‘bijwerken’ lijkt te kunnen worden afgeleid. Dat het Verdrag van Lugano van toepassing werd in Polen toen deze verzoeken werden ingediend, is hoe dan ook niet relevant aangezien de recentste beslissingen zijn gegeven op 14 februari 2003, dat wil zeggen op een tijdstip waarop Polen nog geen lidstaat van de Europese Unie was.
35.
Uit deze uitlegging van de overgangsbepalingen van verordening nr. 44/2001 volgt in elk geval dat litigieuze beslissingen die door een rechterlijke instantie van een staat zijn gegeven op een tijdstip waarop deze staat nog geen lid van de Europese Unie was, niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen — aangezien deze verordening nog niet op die staat van toepassing was — en bijgevolg ook niet binnen de werkingssfeer van de overgangsbepalingen van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009.
36.
Ten derde bevestigt een nauwkeurige lezing van de tekst van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 ondubbelzinnig dat zogenoemde pretoetredingsbeslissingen buiten de werkingssfeer van die erkennings- en tenuitvoerleggingsbepalingen vallen, een conclusie die hoe dan ook wordt bevestigd en onderstreept door elke doelgerelateerde of teleologische uitlegging van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009. Uit overweging 44 van verordening nr. 4/2009 volgt immers dat de overgangsbepalingen van artikel 75 tot doel hebben te zorgen voor de overgang van de algemene regeling van verordening nr. 44/2001 naar de specifieke regeling inzake onderhoudsverplichtingen die is neergelegd in verordening nr. 4/2009, waardoor het mogelijk wordt om op grond van de eerste verordening gegeven beslissingen te erkennen en ten uitvoer te leggen. Aangezien beslissingen die zijn gegeven in staten die op dat tijdstip geen lid waren van de Unie, niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 44/2001 vallen, is er dus geen reden om het voordeel van bovengenoemde overgangsbepalingen tot deze beslissingen uit te breiden.
37.
Het Hof heeft in verband met het gehele stelsel van het Executieverdrag en de bijhorende verordeningen consequent benadrukt dat de erkennings- en tenuitvoerleggingsregeling is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, waaronder niet het minst het vertrouwen dat de rechterlijke instanties van alle lidstaten zorgvuldig (en indien nodig uit eigen beweging) de bevoegdheidsregels en de procedurele waarborgen van het Executieverdrag en van de daaropvolgende verordeningen zullen toepassen, zodat de erkenning van pretoetredingsbeslissingen afhangt van het antwoord op de vraag of de rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven, zichzelf bevoegd heeft verklaard op grond van bevoegdheidsregels die overeenkomen met de in het relevante verdrag of de relevante verordening vastgestelde regels.13.
38.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vereenvoudigde erkennings- en tenuitvoerleggingsregels, die de verzoeker beschermen door hem met name in staat te stellen de snelle, zekere en doeltreffende tenuitvoerlegging van de in de lidstaat van herkomst te zijnen gunste gegeven beslissing te verkrijgen, alleen gerechtvaardigd is voor zover de te erkennen of ten uitvoer te leggen beslissing is gegeven in overeenstemming met bevoegdheidsregels waardoor de belangen van de verweerder kunnen worden beschermd. Het is echter niet waarschijnlijk dat een dergelijke bescherming wordt gewaarborgd wanneer de beslissing is gegeven in een staat waar verordening nr. 44/2001 niet van toepassing was toen de vordering werd ingesteld die tot de beslissing in kwestie heeft geleid, met name omdat het betrokken gerecht toentertijd niet gehouden was ervoor te zorgen dat de regels betreffende zijn bevoegdheid zelf waren gebaseerd op de bevoegdheidsregels van artikel 3 en van hoofdstuk II, afdelingen 2 tot en met 7, van die verordening.
39.
Dit standpunt is door het Hof laatstelijk naar voren gebracht in zijn arrest van 21 juni 2012, Wolf Naturprodukte (C-514/10, EU:C:2012:367), waarin het Hof heeft geoordeeld dat een Oostenrijkse beslissing uit 2003 niet krachtens verordening nr. 44/2001 ten uitvoer kon worden gelegd in Tsjechië in 2007, aangezien deze verordening in Tsjechië niet van kracht was toen de beslissing werd gegeven door de Oostenrijkse rechterlijke instanties.14.
40.
In het licht van deze overwegingen ben ik dan ook van mening dat de in artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 neergelegde afwijking van de toepassing ratione temporis van deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat zij alleen van toepassing is op ‘beslissingen’ die zijn gegeven door een rechter van een staat die reeds lid was van de Europese Unie toen de betreffende beslissing werd gegeven.
41.
Deze uitlegging is in overeenstemming met de bewoordingen, de context en de doelstelling van artikel 75 van verordening nr. 4/2009. Bovendien strookt zij met het beginsel dat uitzonderingen strikt dienen te worden uitgelegd om te voorkomen dat algemene regelingen worden uitgehold.15.
B. Tweede prejudiciële vraag
42.
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een beslissing die door een rechter van een staat is gegeven voordat deze staat toetrad tot de Unie, in een andere lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd kan worden op grond van enige bepaling van verordening nr. 4/2009.
43.
Om te beginnen dient in herinnering te worden gebracht dat verordening nr. 4/2009, overeenkomstig artikel 76 ervan, van toepassing is met ingang van 18 juni 2011, behalve wat betreft artikel 2, lid 2, artikel 47, lid 3, en de artikelen 71, 72 en 73. Bovendien zijn de enige afwijkingen van deze regel uitdrukkelijk door de Uniewetgever geregeld in artikel 75, leden 2 en 3, van verordening nr. 4/2009. Derhalve komt het mij voor dat enkel deze bepalingen relevant zijn voor de beantwoording van de tweede prejudiciële vraag.
44.
Uit mijn antwoord op de eerste vraag van de verwijzende rechter volgt evenwel dat artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 niet kan worden toegepast op beslissingen die zijn gegeven in staten die nog geen lid waren van de Europese Unie toen die beslissingen werden gegeven. Indien deze uitlegging van artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 juist is, lijkt het vrij onwaarschijnlijk dat de aanvullende bepalingen van artikel 75, lid 3, van verordening nr. 4/2009 het indirecte effect zouden hebben dat zij de erkenning en tenuitvoerlegging zouden vergemakkelijken van een beslissing die door een rechter van een staat is gegeven voordat deze staat toetrad tot de Unie. Ik ben tot de slotsom gekomen dat deze bepaling ook niet in deze zin kan worden uitgelegd. Dit is mijns inziens het geval om de hiernavolgende redenen.
45.
In de eerste plaats volgt uit de bewoordingen van artikel 75, lid 3, van verordening nr. 4/2009 dat de bepalingen van hoofdstuk VII van deze verordening, die betrekking hebben op samenwerking tussen de centrale autoriteiten, van toepassing zijn op verzoeken die de centrale autoriteit in ontvangst neemt vanaf de datum waarop die verordening van toepassing is geworden, zonder enige verdere beperking. Volgens de in artikel 2, lid 1, punt 1, van verordening nr. 4/2009 gegeven definitie van het begrip ‘beslissing’, strekt dit begrip zich voor de toepassing van voornoemd hoofdstuk VII echter mede uit tot beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen die in een derde land gegeven zijn.
46.
Niettemin kunnen deze bepalingen realistisch gezien niet tot de gevolgtrekking leiden dat een beslissing die in een derde land is gegeven voordat dit land toetrad tot de Unie, in een lidstaat erkend en ten uitvoer gelegd wordt doordat zij profiteert van de vereenvoudigde regels van verordening nr. 4/2009, enkel ten gevolge van het feit dat de onderhoudsgerechtigde een beroep kan doen op een centrale autoriteit.
47.
Dit zou met name ingaan tegen het streven naar evenwicht tussen verzoekers en verweerders dat ten grondslag ligt aan de restrictieve uitlegging van de afwijking waarin artikel 75, lid 2, van verordening nr. 4/2009 voorziet.16. In de tweede plaats zou aldus onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds onderhoudsgerechtigden die een beroep doen op de centrale autoriteiten en anderzijds onderhoudsgerechtigden die alleen handelen, ook al heeft het Hof uitdrukkelijk erkend dat het een recht — en geen verplichting — is de centrale autoriteiten te verzoeken om bijstand op grond van de bepalingen van hoofdstuk VII van verordening nr. 4/2009.17. Derhalve kan bezwaarlijk worden geopperd dat de erkenning en tenuitvoerlegging van een pretoetredingsbeslissing zou kunnen afhangen van het antwoord op de vraag of de onderhoudsgerechtigde daadwerkelijk heeft gebruikgemaakt van de mogelijkheden die hoofdstuk VII biedt. Zoals de vertegenwoordiger van TKF ter terechtzitting heeft opgemerkt, wijst ook niets erop dat enige bepaling van hoofdstuk VII — in schril contrast met de bepalingen van hoofdstuk IV — was bedoeld om rechtsmacht te verlenen.
48.
Opdat artikel 75, lid 3, van verordening nr. 4/2009 zijn betekenis niet wordt ontnomen, moet duidelijk worden gemaakt dat de voorgestelde restrictieve uitlegging niet geldt voor de in de artikelen 51 en 56 van die verordening bedoelde verzoeken die niet rechtstreeks betrekking hebben op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die door een rechter van een staat zijn gegeven voordat deze staat toetrad tot de Europese Unie. Het zou bijvoorbeeld zeer wel mogelijk zijn dat een dergelijke onderhoudsgerechtigde zich tot de centrale autoriteit wendt om een onderhoudsplichtige te helpen lokaliseren18. of om de zoektocht naar relevante informatie over diens inkomen en, indien nodig, andere financiële omstandigheden te vergemakkelijken19., of zelfs om een beslissing te verkrijgen wanneer het niet mogelijk is dat een in een andere staat dan de aangezochte lidstaat gegeven beslissing erkend wordt en uitvoerbaar wordt verklaard.20.
49.
Gelet op het voorgaande ben ik dan ook van mening dat het niet mogelijk is om op grond van artikel 75 van verordening nr. 4/2009 of enige andere bepaling van deze verordening te verkrijgen dat een beslissing die door een rechter van een staat is gegeven voordat deze staat toetrad tot de Unie, erkend en ten uitvoer gelegd wordt overeenkomstig de regels van die verordening. Hieruit volgt dat de beslissingen die de Poolse rechterlijke instanties hebben gegeven voordat Polen toetrad tot de Europese Unie, niet in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging op die grond.
VI. Conclusie
50.
Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Court of Appeal in Northern Ireland te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
De afwijking van de toepassing ratione temporis van verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen, die is neergelegd in artikel 75, lid 2, van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat zij alleen van toepassing is op beslissingen die zijn gegeven door een rechter van een staat die reeds lid was van de Europese Unie toen de betreffende beslissing werd gegeven.
- 2)
Het is niet mogelijk om op grond van artikel 75 van verordening nr. 4/2009 of enige andere bepaling van deze verordening te verkrijgen dat een beslissing die door een rechter van een staat is gegeven voordat deze staat toetrad tot de Unie, erkend en ten uitvoer gelegd wordt overeenkomstig de regels van die verordening.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑11‑2020
Oorspronkelijke taal: Engels.
PB 2009, L 7, blz. 1, met rectificaties in PB 2011, L 131, blz. 26, en PB 2013, L 8, blz. 19.
PB 2001, L 12, blz. 1.
PB 2009, L 149, blz. 73.
PB 2009, L 331, blz. 17.
Uit de stukken komt echter niet geheel duidelijk naar voren of de procedure van 2002–2003 een geheel nieuwe procedure was, dan wel of (wat wellicht waarschijnlijker is) de ‘bijgewerkte’ beslissing inzake onderhoudsverplichtingen het resultaat was van nieuwe verzoeken die in 2002–2003 waren ingediend met betrekking tot de eerdere procedure van 1999. Dit zal uiteindelijk door de verwijzende rechter moeten worden vastgesteld.
PB 2020, L 29, blz. 7.
Zie in die zin arrest van 12 november 2014, L (C-656/13, EU:C:2014:2364, punt 38).
Zie in die zin arrest van 4 juni 2020, FX (Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een aanspraak op levensonderhoud) (C-41/19, EU:C:2020:425, punt 33).
Zoals bepaald in artikel 76 van verordening nr. 4/2009.
Cursivering van mij.
Het Verdrag van Lugano is in Polen van kracht geworden op 1 februari 2000.
Zie bijvoorbeeld arrest van 9 oktober 1997, von Horn (C-163/95, EU:C:1997:472, punten 18–20).
Zie punten 28–30.
Zie in die zin arrest van 26 februari 2015, Wucher Helicopter en Euro-Aviation Versicherung (C-6/14, EU:C:2015:122, punt 24). Zie ook arrest van 29 juli 2019, Commissie/Oostenrijk (Civiel ingenieurs, octrooigemachtigden en dierenartsen) (C-209/18, EU:C:2019:632, punt 35).
Zie punt 38 van deze conclusie.
Zie in die zin arrest van 9 februari 2017, S. (C-283/16, EU:C:2017:104, punt 40).