Rb. Overijssel, 26-10-2016, nr. 16/578
ECLI:NL:RBOVE:2016:4125
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
26-10-2016
- Zaaknummer
16/578
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:4125, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 26‑10‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig, Raadkamer)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2018:2004
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑10‑2016
Inhoudsindicatie
137 personenauto’s en een camper die door het Openbaar Ministerie in beslag zijn genomen gaan niet naar één van de schuldeisers of de curator van een failliete autohandel uit Almelo. Dat oordeelt de raadkamer van de rechtbank Overijssel. Het failliete autobedrijf is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek naar onder andere witwassen.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Klaagschriftnummer: 16/578
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel 552a Sv van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedatum] 1955,
wonende in [woonplaats] , aan de [adres 1] ,
verder te noemen: [verzoeker] .
1. Het verloop van de procedure
Het klaagschrift, gedateerd 8 juni 2016, is op die datum op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens [verzoeker] , door mr. H.T. Meijer, advocaat te Assen.
Het klaagschrift betreft het op 10 mei 2016 door de officier van justitie op grond van artikel 94 Sv onder de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V.,
(verder te noemen [bedrijf 2] ) aan de [adres 2] en de [adres 3] gelegd beslag op 137 personenauto's.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave van de hiervoor genoemde goederen.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 12 oktober 2016.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en [verzoeker] , bijgestaan door mrs. Meijer voornoemd en haar kantoorgenoot M.E.W.M. Rupert, gehoord.
Verder is als belanghebbende gehoord mr. F. Kolkman , kantoorhoudende te Almelo,
in zijn hoedanigheid van curator – en hierna ook te noemen: de curator – in het faillissement van [bedrijf 2] .
Bij op 26 augustus 2016 ingekomen brief van mr. Rupert voornoemd is namens [verzoeker] het klaagschrift aangevuld met een verzoek tot teruggave van een camper ( [kenteken] ) en van een personenauto van het merk Maserati, type Ghibli, die op 14 juli 2016 onder [verzoeker] in beslag zijn genomen.
De belanghebbende [naam] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder het klaagschrift van 8 juni 2016, de aanvulling daarop van 26 augustus 2016, het verweerschrift van de officier van justitie van 8 juni 2016 en het aanvullend verweerschrift van 11 oktober 2016, alsmede van de pleitnotities van de advocaten van [verzoeker] en van de curator, telkens met de daarbij overgelegde bijlagen.
2. De standpunten van [verzoeker] , de belanghebbende en de officier van justitie
De standpunten van [verzoeker] en de curator
De meest verstrekkende stelling van [verzoeker] en de curator luidt dat het beslag op grond van artikel 33 van de Faillissementswet (Fw) is komen te vervallen door het op 15 juni 2016 uitgesproken faillissement van [bedrijf 2] , omdat het beslag niet anders kan worden opgevat dan als een beslag op grond van 94a Sv.
Het beslag had aanvankelijk immers kennelijk ten doel om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen, maar de officier van justitie heeft wegens het faillissement van [bedrijf 2] de grondslag van het beslag gewijzigd in artikel 94 Sv.
[verzoeker] stelt verder - subsidiair - dat ter verzekering van zijn vorderingen uit een geldlening aan [bedrijf 2] en uit de huurovereenkomst met [bedrijf 2] ter zake van het pand aan de [adres 2] een pandrecht is gevestigd op alle huidige en toekomstige voorraden van [bedrijf 2] .
[verzoeker] stelt voorts dat de Maserati zijn eigendom is en dat de camper ( [kenteken] ) door [bedrijf 1] is gekocht van [bedrijf 2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en het beslag dient voort te duren wegens het strafvorderlijk belang dat is gelegen in de te vorderen verbeurdverklaring van de auto's als bijkomende straf in de strafzaak tegen [bedrijf 2] . De officier van justitie acht het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend,de verbeurdverklaring zal uitspreken.
De officier van justitie stelt dat van de aanvang af enkel sprake is van beslag op grond van artikel 94 Sv. Weliswaar was het de bedoeling tevens conservatoir beslag te leggen, maar daarvan is afgezien in verband met het faillissement van [bedrijf 2] . De camper maakte volgens de gegevens van de RDW op 10 mei 2016 nog deel uit van de handelsvoorraad van [bedrijf 2] en de echte eigenaar van de Maserati lijkt [naam] te zijn, aldus de officier van justitie.
3. De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.
4. De ontvankelijkheid
Het klaagschrift is ontvankelijk.
5. De feiten
In dit geding wordt van de volgende feiten uitgegaan.
De officier van justitie heeft een strafvervolging ingesteld tegen [naam] , bestuurder en grootaandeelhouder van [bedrijf 2] . De officier heeft [bedrijf 2] aangemerkt als verdachte van witwassen en is voornemens [bedrijf 2] te dier zake te vervolgen.
Op 10 mei 2016 heeft de officier van justitie op grond van artikel 94 Sv beslag gelegd op
137 personenauto's die zich bevonden in de bedrijfspanden van [bedrijf 2] aan de [adres 2] en de [adres 3] .
Op 15 juni 2016 is [bedrijf 2] op verzoek van [verzoeker] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. F. Kolkman tot curator.
Op 14 juli 2016 heeft de officier van justitie een camper ( [kenteken] ) en een Maserati personenauto, type Ghibli, die zich op het terrein van de onderneming van [verzoeker] bevonden, inbeslaggenomen.
6. De beoordeling
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv. De raadkamer dient daarom a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, b) de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. In dat laatste geval moet het beklag ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Overwegingen
De raadkamer stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de rechtbank die de zaak inhoudelijk moet beoordelen, zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in deze zaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hierbij echter aan dat wordt beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag.
De rechtbank stelt vast dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden op grond van artikel
94 Sv. en dat dat thans de enige grondslag is van het beslag.
In zijn arrest van 13 juli 2010 heeft de Hoge Raad beslist dat door faillissement een ex artikel 94a Sv gelegd beslag wel, maar een beslag ex artikel 94 Sv niet komt te vervallen.
De vraag rijst of daarover anders dient te worden geoordeeld gelet op de wijziging van artikel 33a Sr bij de Wet verruiming mogelijkheden voordeelsontneming van 31 maart 2011, waardoor sindsdien ook voorwerpen die geheel of grotendeels uit de baten van strafbare feiten zijn verkregen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, zodat ook zonder ontnemingsmaatregel crimineel vermogen aan de verdachte kan worden ontnomen.
Naar het oordeel van de raadkamer is in dit geval geen sprake van een beslag op grond van 33a lid 1 onder a. Sr, maar van een beslag op grond van artikel 33a lid 1 onder b. en/of c. Sr.
Nu de officier van justitie heeft gesteld dat zij voornemens is om verbeurdverklaring te vragen in de strafzaak ter zake van witwassen door [bedrijf 2] omdat zij een verband ziet tussen hennepteelt door verdachte [naam] en investeringen uit de opbrengst daarvan in de handelsvoorraad van diens door [bedrijf 2] gedreven onderneming, kunnen de inbeslaggenomen auto's, althans in het kader van deze procedure, aangemerkt worden als voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan en/of voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is er derhalve geen reden om het beslag als een verkapt beslag op grond van artikel 94a Sv aan te merken en op die grond vervallen te verklaren.
Hoewel aan [verzoeker] en de curator kan worden toegegeven dat een beslag dat niet dient ter waarheidsvinding maar wel ter mogelijke verbeurdverklaring alle kenmerken heeft van een conservatoir beslag, geldt dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010 en in weerwil van het bepaalde in artikel 33 Faillissementswet het beslag niet is komen te vervallen.
Het feit dat het in faillissementen geldende fixatiebeginsel wordt doorbroken, betekent echter niet dat een pandhouder geen mogelijkheden meer heeft om te pogen zijn zekerheidsrechten geldend te maken: een mogelijke verbeurdverklaring heeft niet tot gevolg dat tevoren op de desbetreffende zaak gevestigde beperkte zakelijke rechten vervallen (Hoge Raad 13 mei 1988, NJ 1989/201).
Mede gelet op de overgelegde processen-verbaal waaruit blijkt van negatieve kassaldi bij [bedrijf 2] en haar rechtsvoorgangster [voorgangster] CV, is de raadkamer van oordeel dat zich in de onderhavige zaak het geval voordoet dat er aanwijzingen zijn voor de verdenking dat [bedrijf 2] in strafrechtelijke zin betrokken is bij witwasactiviteiten.
In het licht daarvan is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen personenauto’s zal bevelen. Dat geldt tevens voor de camper, die – zoals blijkt uit een daarover opgemaakt proces-verbaal van 21 juli 2016 – behoort tot de handelsvoorraad van [bedrijf 2] .
Het betoog van [verzoeker] over zijn pandrecht verstaat de rechtbank in dit verband zo, dat verbeurdverklaring in de strafzaak tegen [bedrijf 2] niet mogelijk is omdat de inbeslaggenomen voorwerpen niet aan [bedrijf 2] maar aan [verzoeker] toebehoren.
Dat betoog treft geen doel. Volgens de Hoge Raad (HR 20 oktober 1992, NJ 1993/156) vormt de omstandigheid dat een voorwerp in fiduciaire eigendom aan een derde is overgedragen geen beletsel voor verbeurdverklaring. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen gronden om aan te nemen dat zulks niet geldt voor het verschaffen van bezitloos pandrecht waarop [verzoeker] zich beroept, in het bijzonder omdat de wet de figuur van fiduciaire eigendomsoverdracht niet meer kent en de bij de invoering van het nieuw BW bestaande fiduciaire eigendomsoverdrachten van rechtswege zijn omgezet in bezitloos pandrecht.
De rechtbank acht de klacht wat betreft de camper ongegrond, reeds omdat volgens de eigen stellingen van [verzoeker] dit voertuig toebehoort aan [bedrijf 1]
De raadkamer is van oordeel dat de klacht wat betreft het beslag op de Maserati gegrond is. [verzoeker] was en is geen verdachte van enig strafbaar feit en de stelling van de officier van justitie dat deze auto van [naam] lijkt te zijn is onvoldoende concreet. Bovendien is niet gebleken wat de grondslag van het beslag is noch dat de auto ten laste van [naam] onder [verzoeker] inbeslaggenomen is.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift wat betreft de Maserati gegrond is en voor het overige ongegrond.
7. De beslissing
Verklaart het klaagschrift gegrond wat betreft de Maserati Ghibli en
gelast de teruggave van deze auto aan klager;
Verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. Stoové, voorzitter, mr. Verhoeven en mr. Venekatte, rechters, in tegenwoordigheid van Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op
26 oktober 2016.