Einde inhoudsopgave
Provinciale milieuverordening Utrecht 2013
Artikel 21 Vrijstellingen artikel 20
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2013
- Bronpublicatie:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-05-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-02-2013, Provinciaal blad van Utrecht 2013, 12 (uitgifte: 23-04-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Waterrecht (V)
Milieurecht / Bodem
Milieurecht / Geluid en trillingen
Omgevingsrecht / Milieu
1.
Het verbod, gesteld in artikel 20, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, geldt niet voor:
- a.
boorputten voor de controle van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening;
- b.
het oprichten en hebben van boorputten voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een noodvoorziening;
- c.
bronbemalingen;
- d.
het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van de Wet milieubeheer of de Wet bodembescherming;
- e.
sonderingen;
- f.
ontgrondingen in het kader van de Ontgrondingenwet;
- g.
grondwerken voor zover bij verwijdering van de grond het bodemprofiel zodanig wordt hersteld dat tenminste[lees: ten minste] dezelfde beschermende werking van de bodem ontstaat als voor de grondwerken;
- h.
funderingswerken voor zover daarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van:
- 1e.
grondverdringende gladde geprefabriceerde palen zonder verbrede voet;
- 2e.
in de grond gevormde palen waarbij een hulpbuis wordt gebruikt die niet plaatselijk verbreed is en grondverdringend wordt ingebracht;
- 3e.
schroefpalen.
2.
Het verbod, gesteld in artikel 20, geldt niet voor een open bodemenergiesysteem, als:
- a.
de boorputten niet dieper zijn gelegen dan in artikel 20, eerste en tweede lid, is aangegeven; en
- b.
hiervoor vergunning kan worden verleend op grond van de Waterwet.
3.
Het verbod, gesteld in artikel 20, geldt niet voor een gesloten bodemenergiesysteem, als:
- a.
de boorputten niet dieper zijn gelegen dan in artikel 20, eerste en tweede lid, is aangegeven;
- b.
de temperatuur van de circulatievloeistof in de ondergrondse buis niet hoger is dan 30° celsius en niet lager dan 6° celsius;
- c.
de ISSO-publicatie 73, Ontwerp en uitvoering van verticale bodemwarmtewisselaars, in acht wordt genomen;
- d.
de ISSO-publicatie 73 bij de installatie van horizontale bodemwarmtewisselaars in acht wordt genomen;
- e.
de koelvloeistof in de buis uitsluitend leidingwater, monopropyleen glycol of een stof met een aantoonbare vergelijkbare biologische afbreekbaarheid bevat.
4.
Het verbod, gesteld in artikel 20, eerste lid, onder c, geldt niet voor een innovatief duurzaamheidsproject als:
- a.
aannemelijk is gemaakt dat een significante bijdrage geleverd wordt aan het verbeteren van de grondwaterkwaliteit door een koppeling te realiseren tussen duurzaam gebruik van bodemenergie en de gekozen saneringsaanpak; en
- b.
hiervoor vergunning kan worden verleend op grond van de Waterwet.
5.
Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing.