HR, 09-07-2019, nr. 18/00070
ECLI:NL:HR:2019:1139
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2019
- Zaaknummer
18/00070
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1139, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑07‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:759
ECLI:NL:PHR:2019:759, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1139
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Hof heeft bij schatting w.v.v. oogst betrokken die heeft plaatsgevonden vóór bewezenverklaarde periode. ’s Hofs oordeel dat betrokkene d.m.v. of uit baten van bewezenverklaard feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen begrijpelijk? HR: art. 81.1 RO. CAG: Verbeterde lezing uitspraak Hof, in die zin dat “door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde feit” wordt gelezen als “uit het bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan”.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00070
Datum 9 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 december 2017, nummer 23/003205-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019.
Conclusie 11‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit hennepteelt. Hof heeft bij schatting w.v.v. oogst betrokken die heeft plaatsgevonden vóór bewezenverklaarde periode. ’s Hofs oordeel dat betrokkene d.m.v. of uit baten van bewezenverklaard feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen begrijpelijk? HR: art. 81.1 RO. CAG: Verbeterde lezing uitspraak Hof, in die zin dat “door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde feit” wordt gelezen als “uit het bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan”.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00070
Zitting 11 juni 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de betrokkene.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 20 december 2017 het jegens de betrokkene gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2016 bevestigd onder verbetering van gronden. Bij dat vonnis is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 29.490,48 en is aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 18/00069 waarin de Hoge Raad reeds op 19 februari 2019 uitspraak heeft gedaan.1.
3. Namens de betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de betrokkene door middel van of uit de baten van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen is omkleed.
5. Zoals gezegd heeft het hof het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bevestigd, met dien verstande dat het hof de derde alinea onder het kopje ‘1.3 De beoordeling’ niet heeft overgenomen maar heeft vervangen. Het door het hof bevestigde vonnis van de politierechter houdt met inbegrip van die vervanging (onder meer) het volgende in:2.
“1. De gronden voor de schatting van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
1.1.
Veroordeling
Bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland, locatie Alkmaar d.d. 30 augustus 2016 is veroordeelde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar wegens onder meer opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de periode van 15 februari 2014 tot en met 19 maart 2014.
Op grond van deze veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, verkregen door middel van of uit baten van het ingevolge dat vonnis bewezenverklaarde strafbare feit.
1.2.
De ontnemingsrapportage
Op 3 september 2014 heeft verbalisant [verbalisant] een rapport opgesteld betreffende de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit rapport zal hierna worden aangehaald als de ontnemingsrapportage.
De politierechter heeft bovendien de beschikking over het volledige dossier van de strafzaak.
1.3.
De beoordeling
Aantal oogsten
Evenals de officier van justitie en anders dan de raadsman, gaat de politierechter ervan uit dat in de hennepkwekerij die op 19 maart 2014 is aangetroffen in de huurwoning van veroordeelde aan de [a-straat 1] in [plaats] - voorafgaand aan de aangetroffen kweek - één oogst is gerealiseerd.
Hierbij baseert de politierechter zich op de ontnemingsrapportage, waarin is aangegeven dat de vermelde eerdere oogst is vastgesteld op basis van een in de woning ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken:
- afvalstoffen van een gerooid hennepproduct
- verwijderd respectievelijk vervuild filterdoek van het koolstoffilter
- diverse lege jerrycans met groeimiddelen
- diverse gebruikte bloempotten, waarvan enkele gevuld met potgrond en hennepresten
- lege hennepstekbakken
- een vuilniszak met gebruikte potgrond met wortelresten.
De veroordeelde heeft aangevoerd dat hij slechts één oogst heeft gehad die grotendeels is mislukt en waarvan hij slechts een halve kilo heeft kunnen verkopen voor € 1.500,-. Dit verweer is - ook nadat daarover vragen zijn gesteld op de terechtzitting in hoger beroep - op geen enkele wijze nader onderbouwd. Desgevraagd heeft de veroordeelde evenmin kunnen uitleggen hoe het mogelijk is dat de zorgvuldige (technische) voorbereiding van de teelt gevolgd werd door (zoals de veroordeelde ook onderkent) een slecht voorbereide uitvoering (inclusief de keuze voor een nieuwe teelttechniek die de veroordeelde onvoldoende onder knie had). Tegenover deze enkele verklaring staat het goed onderbouwde ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 3 september 2014 met bijlagen, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (hierna: het ontnemingsrapport). Op grond van dit ontnemingsrapport, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en het dossier in de strafzaak is aannemelijk geworden dat de veroordeelde door middel van of uit de baten van het onder 1 primair ten laste gelegde feit waarvoor hij in de strafzaak is veroordeel, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ten bedrage van € 29.490,-.”
6. Het middel valt uiteen in twee deelklachten. De eerste deelklacht luidt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de betrokkene in de bewezenverklaarde periode (eerder) heeft geoogst.
7. Zoals hierboven aangehaald heeft de politierechter in het door het hof bevestigde vonnis geoordeeld dat de betrokkene financieel voordeel heeft verkregen “door middel van of uit baten van het [onder 1 primair] bewezenverklaarde feit”. Het bewezenverklaarde handelen heeft plaatsgevonden in de periode van 15 februari 2014 tot en met 19 maart 2014. Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de politierechter één oogst betrokken, die is voorafgegaan aan de teelt van de inbeslaggenomen hoeveelheid hennepplanten. Dat die oogst heeft plaatsgehad binnen de bewezenverklaarde periode vloeit echter niet zonder meer uit de bewijsvoering voort. Daarover klaagt het middel terecht.
8. De vraag die vervolgens rijst, is of het arrest zich leent voor verbeterde lezing, in die zin dat moet worden aangenomen dat het hof op het voetspoor van de politierechter bij kennelijke vergissing heeft overwogen dat de betrokkene financieel voordeel heeft verkregen “door middel van of uit baten van het [onder 1 primair] bewezenverklaarde feit”, in plaats van dat de betrokkene “uit het [onder 1 primair] bewezenverklaarde handelen en andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten”.
9. In de onderhavige zaak, waarin het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft geschat aan de hand van een concrete berekeningsmethode, kan uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat de betrokkene met de ontmantelde hennepkwekerij op enig moment voorafgaande aan de inbeslagneming een oogst heeft gerealiseerd. Daarmee ligt in de bewijsvoering besloten dat het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene eventueel (ook) voordeel heeft genoten uit andere strafbare feiten als bedoeld in art. 36e, tweede lid, Sr en dat voldoende aanwijzingen bestaan dat die andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan. In de voorliggende zaak biedt de bewijsvoering dan ook voldoende grondslag voor een verbeterde lezing van het arrest. Daarmee komt aan de eerste deelklacht de feitelijke grondslag te ontvallen.3.
10. De eerste deelklacht faalt.
11. De tweede deelklacht luidt dat het hof het verweer “dat de betrokkene slechts één oogst heeft gehad die grotendeels is mislukt en waarvan hij slechts een halve kilo heeft kunnen verkopen voor € 1.500,” ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
12. Het hof heeft de verklaring van de verdachte dat de eerdere oogst grotendeels is mislukt niet aannemelijk geacht. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk gelet op de door het hof uiteengezette feiten en omstandigheden en hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd, waarbij, anders dan de steller van het middel betoogt, vooral doorslaggevend is dat de betrokkene zijn stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd. De tweede deelklacht faalt.
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO ontleende motivering.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2019
Onder weglating van voetnoten.
Vgl. mijn ambtgenoot Bleichrodt in zijn conclusie onder 8 voorafgaand aan HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR 2016:2061. De Hoge Raad deed de zaak af met toepassing van art. 81 RO. Toepassing van art. 81 RO volgde ook in HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2341, waaraan voorafgaand ik op gelijke gronden als in de voorliggende zaak concludeerde tot verwerping van het beroep.Anders: HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:712, en HR 18 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:720. In deze vergelijkbare zaak uit 2017 casseerde de Hoge Raad het arrest van het hof omdat (in tegenstelling tot de onderhavige zaak) uit de aan zijn schatting ten grondslag gelegde bewijsmiddelen niet kon volgen dat eenmaal eerder was geoogst.