Hof Leeuwarden, 25-01-2001, nr. 24-000688-00
ECLI:NL:GHLEE:2001:AA9711
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
25-01-2001
- Zaaknummer
24-000688-00
- LJN
AA9711
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2001:AA9711, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 25‑01‑2001; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHARN:2002:AE6744
Uitspraak 25‑01‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Parketnummer: 24-000688-00
Arrest d.d. 25 januari 2001 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 27 juli 2000 in de strafzaak tegen:
[Verdachte],
geboren op
wonende te
thans verblijvende in
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mw mr G.W. van der Zee, advocate te Winschoten.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 4 augustus 2000 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 18 januari 2001 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de inleidende dagvaarding, waarin de door de eerste rechter toegelaten wijzigingen zijn aangebracht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Vrijspraak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Motivering van de vrijspraak.
Verdachte wordt verweten dat hij, alleen dan wel tesamen met een ander, [medeverdachte], [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, al dan niet met voorbedachte rade.
Met betrekking tot het antwoord op de vraag of dat ten aanzien van verdachte als bewezen kan worden aangenomen is het navolgende van belang.
Verdachte en [medeverdachte] hebben op hun reis van Assen naar de wijk Beijum in Groningen een reeks van door anderen als bijzonder vervelend en in het bijzonder door het agressieve en intimiderende optreden van [medeverdachte] in een aantal gevallen zelfs als bijzonder bedreigend ervaren incidenten veroorzaakt.
Het hof heeft niet de overtuiging gekregen dat verdachte op het moment dat [medeverdachte] bij de woning van [slachtoffer] aanbelde om na het laatste incident in die woning enige tijd uit het zicht van de gewaarschuwde politie te kunnen blijven zich toen heeft gerealiseerd, dan wel zich heeft moeten realiseren, dat [medeverdachte] die [slachtoffer] van het leven zou gaan beroven, ook niet toen [medeverdachte] die [slachtoffer] met de nodige druk naar de eerste verdieping van de woning had gedwongen.
Van een op dat moment aanwezige bewuste samenwerking tot en een gezamenlijk uitvoering van het om het leven brengen van [slachtoffer] was naar 's hofs oordeel toen nog geen sprake.
Het hof is van oordeel dat daarvan eerst gesproken kan worden op het moment dat verdachte, nadat hij, geroepen door [medeverdachte], op de eerste verdieping van de woning was gekomen en heeft gezien dat [medeverdachte] het slachtoffer al op een gruwelijke wijze met een mes of messen in en rond de halsstreek, in het hoofd en/of elders in het lichaam had toegetakeld en daarna trachtte een been van het slachtoffer te amputeren.
Immers, verdachte heeft toen met die wetenschap, weliswaar in opdracht van [medeverdachte] en nadat [medeverdachte] hem zijn mes had gegeven, enige malen met kracht met dat mes in het lichaam van [slachtoffer] gestoken.
Bij ontbreken van voldoende overtuigende aanwijzingen voor het tegendeel neemt het hof aan dat verdachte het slachtoffer eenmaal in een bovenbeen en vier of vijf keer in de buikstreek heeft gestoken.
Onder die omstandigheden kan verdachte in beginsel als medepleger van de levensberoving worden beschouwd.
Verdachte heeft vanaf zijn eerste bekentenis tot het onderzoek ter zitting in hoger beroep betoogd dat op het moment dat hij die steken in het lichaam van [slachtoffer] heeft toegebracht [slachtoffer] reeds was overleden.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat op grond van hetgeen verdachte heeft waargenomen in combinatie met de bevindingen van de patholoog dr R. Visser, de conclusie getrokken moet worden dat [slachtoffer] op het moment dat verdachte heeft gestoken reeds was overleden en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het door de patholoog R. Visser opgemaakte sectierapport houdt - zakelijk weergegeven - in:
Bij sectie op het lijk van [slachtoffer] is het navolgende gebleken:
nek: zeven steekverwondingen, waarvan een door de schedelwand tot in de linker kleine hersenhelft met omgevende bloeduitstorting.
Diverse snijverwondingen aan de linkerzijde van de hals en onderzijde van het gelaat, reikend tot aan de wervelkolom met klieving van de grote halsvaten, luchtpijp en keelholte.
Acht steekletsels ter plaatse van borst, met perforaties van het borstbeen (viermaal), middenrif en lever (viermaal).
Twee steekletsels ter plaatse van de voorzijde van de buik, met steekkanaal (maximale lengte: circa 14 cm) reikende tot in de achterzijde van de buik, met klieving van de lichaamsslagader en onderste holle ader (zonder bloeduitstorting): perforaties van de darm. Twee perforaties ter plaatse van de linkerzijde van de buik en een perforatie ter plaatse van de rechterzijde van de buik.
vijf steekletsels ter plaatse van de rechterbil/bovenbeen.
Drie steekletsels ter plaatse van de buitenzijde van het linkerbovenbeen. Een grote klieving ter plaatse van het linkerbovenbeen en een ter plaatse van het rechterbovenbeen.
Gelet op het feit, dat er rond de lichaamsslagader vrijwel geen bloeduitstorting aanwezig was, was er ten tijde van het toebrengen van de letsels aan de lichaamsslagader geen of nauwelijks bloeddruk. Dit suggereert dat de letsels ter plaatse van het hoofd en de hals eerder werden toegebracht (gepaard gaande met massale bloeduitstorting) dan die in de buik.
Dr Visser heeft bij de rechter-commissaris - zakelijk weergegeven - nader verklaard:
In de omgeving van de borst was de bovenste holle ader geperforeerd. Massaal bloedverlies heb ik daar niet aangetroffen.
In mijn sectierapport heb ik aangegeven dat er rond de letsels aan de lichaamsslagader die zich ter hoogte van de buik bevindt vrijwel geen bloeduitstorting aanwezig was. Iemand die is overleden heeft geen bloeddruk meer. Er kan wel sprake zijn van miniem bloedverlies bij toebrengen van letsel. Als er tenminste nog bloed in de vaten aanwezig is. Hoe snel het bloed de vaten verlaat hangt af van de omstandigheden.
In dit geval was sprake van massaal bloedverlies bij het hoofd en de hals, gelet op de uitgebreidheid van de wonden waarbij ook de halsslagader was gekliefd. In dit geval is daarom het wegvallen van de bloeddruk snel gegaan.
Ten tijde van het toebrengen van de letsels in/aan het hoofd en de hals was bloeddruk aanwezig, terwijl ten tijde van het toebrengen van de letsels in de buik sprake was van nauwelijks bloeddruk. Je kan dan niet zeggen dat het slachtoffer overleden was op het moment van het toebrengen van die buikletsels, het kan ook de overgangsfase geweest zijn.
In deze zaak is niet vast te stellen of het slachtoffer was overleden op het moment van het toebrengen van het buikletsel ofwel dat het slachtoffer op dat moment in een kort durende overgangsfase verkeerde.
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt:
Het aan verdachte primair en subsidiair telastegelegde feit veronderstelt dat het slachtoffer heeft geleefd op het moment dat verdachte zich, zoals door het hof hiervoor uiteengezet, door te steken in het bovenbeen en de buik van het slachtoffer in beginsel tot medepleger van die levensberoving maakte.
Naar het oordeel van het hof kan evenwel niet met een voor een bewezenverklaring van de telastegelegde levensberoving voldoende mate van zekerheid worden aangenomen dat het slachtoffer op het moment dat verdachte de steken heeft toegebracht nog leefde.
Het hof rest om die reden dan ook niets anders dan verdachte vrij te spreken van het hem primair en subsidiair telastegelegde.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs Poelman, raadsheer, als voorzitter, Zwerwer en Van Stempvoort, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Braam als griffier, zijnde mr Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
type: JPB
Parketnummer 070613-99
TELASTELEGGING
dat hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een of meerdere messen meermalen, althans eenmaal, (diep en/of met kracht) in een bil en/of de handen en/of de rug en/of de nek en/of de hals en/of de keel en/of het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de benen, en/of (elders) in het lichaam, gestoken en/of gesneden of getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, met dat opzet die [slachtoffer] met een of meerdere messen meermalen, althans eenmaal (diep en/of met kracht) in een bil en/of de handen en/of de rug en/of de nek en/of de hals en/of de keel en/of het hoofd en/of de borst en/of de buik en/of de benen, en/of (elders) in het lichaam, gestoken en/of gesneden of getrofffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
AD INFORMANDUM GEVOEGDE FEITEN
- -
Diefstal van een auto (Opel Kadett van [slachtoffer]), gepleegd in vereniging op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen;
- -
Vernieling van een woningruit aan de [adres], gepleegd op of omstreeks 16 oktober 1999 te Groningen;