ABRvS, 10-01-2018, nr. 201702261/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:38
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-01-2018
- Zaaknummer
201702261/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:38, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑01‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2017:637, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor 2015 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 919,00 en € 3.792,00.
201702261/1/A2.
Datum uitspraak: 10 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2017 in zaken nrs. 16/3446 en 16/3525 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor 2015 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 919,00 en € 3.792,00.
Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor 2014 definitief berekend en vastgesteld op respectievelijk nihil en € 2.776,00.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 9 juni 2016 vernietigd, de primaire besluiten van 11 maart 2016 en 29 maart 2016 herroepen en de uitspraak in de plaats gesteld van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. Het hoger beroep van [appellante] is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover geen proceskosten zijn toegekend. Volgens [appellante] bestond hiervoor aanleiding nu sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Wettelijk kader
2. Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bepaalt: "De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken". [...]
3. Artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) bepaalt: "Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 [...] van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4. In bijlage A bij het Bpb is limitatief bepaald welke proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking komen. Voorts is in deze bijlage bepaald welk bedrag voor vergoeding in aanmerking komt door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen en die te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactor.
Hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat [gemachtigde] haar in beroep als beroepsmatige rechtsbijstandverlener heeft bijgestaan. Weliswaar was op dat moment nog geen volmacht ondertekend, maar [gemachtigde] heeft de zaak inhoudelijk bekeken, de juridische standpunten opgesteld en gemotiveerd en aanwijzingen gegeven voor de behandeling ter zitting. Voor deze werkzaamheden zijn kosten in rekening gebracht, aldus [appellante].
Voorts betoogt [appellante] dat voor het opstellen van het beroepschrift een wegingsfactor van 1,5 gerechtvaardigd is omdat het gewicht van de zaak hoger is dan gemiddeld.
6. De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft afgezien van een proceskostenveroordeling in beroep, nu niet is gebleken dat proceshandelingen als bedoeld in onderdeel A1 van bijlage A bij het Bpb zijn verricht door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Hiertoe is van belang dat het beroepschrift op eigen naam is ingediend. In het beroepschrift is niet vermeld dat [gemachtigde] als beroepsmatig rechtsbijstandverlener betrokken is geweest bij de opstelling ervan. Voorts volgt uit de uitspraak van de rechtbank dat [gemachtigde] niet ter zitting is verschenen. De gestelde advieswerkzaamheden die zouden zijn verricht ter voorbereiding op de zitting, komen op grond van bijlage A bij het Bpb niet in aanmerking voor vergoeding. Voor zover [appellante] ter onderbouwing van haar betoog wijst op twee uitspraken van de Hoge Raad, overweegt de Afdeling dat het in deze zaken ging om toepassing van het Besluit proceskosten fiscale procedures, welke regeling op 1 januari 2002 is vervallen.
Nu uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht geen proceskosten heeft toegekend, behoeft de vraag of het gewicht van de zaak aanleiding geeft tot het toepassen van wegingsfactor 1,5 geen beantwoording.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2018
608.