Hof Arnhem, 11-08-2011, nr. 200.088.818
ECLI:NL:GHARN:2011:BR5100
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
11-08-2011
- Magistraten
Mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A. Smeeïng-van Hees, F.W.J. Meijer
- Zaaknummer
200.088.818
- LJN
BR5100
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BR5100, Uitspraak, Hof Arnhem, 11‑08‑2011
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU6758, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2011:BR1679, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 11‑08‑2011
Inhoudsindicatie
Poging tot buitengerechtelijke schuldregeling die aan verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling moet voorafgaan, is niet uitgevoerd door persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet. Het verzoek moet dan worden afgewezen (artikel 288 lid 2 aanhef en onder b Faillissementswet). Wet laat geen ruimte voor kwaliteitstoetsing door de rechter van buitengerechtelijke schuldbemiddeling uitgevoerd door instelling die niet valt onder artikel 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet.
Mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A. Smeeïng-van Hees, F.W.J. Meijer
Partij(en)
arrest van de eerste civiele kamer van 11 augustus 2011
inzake
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. H.D.L.M. Schruer te Rotterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Op 13 januari 2011 hebben appellanten (hierna: [appellanten]) de rechtbank Arnhem verzocht om ten aanzien van hen de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te passen.
1.2
Bij vonnis van 6 juni 2011 heeft de rechtbank Arnhem de desbetreffende verzoeken van [appellanten] afgewezen.
1.3
Het hof verwijst naar bovengenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 14 juni 2011 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van bovengenoemd vonnis van 6 juni 2011 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, hen ieder alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling dan wel de zaak voor dit doel terug te wijzen naar de rechtbank Arnhem, kosten rechtens.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met de daarbij behorende stukken, alsmede van de brieven met bijlagen van 8 juli 2011 en 28 juli 2011 van mr. Schruer.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2011, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Schruer, die het woord heeft gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Tevens is namens Grip Schuldhulpverlening B.V. te Tiel (hierna: Grip) verschenen […].
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant sub 1], 51 jaar, en [appellante sub 2], 55 jaar, zijn sinds 20 juni 1997 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij hun verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling hebben zij ieder een ‘verklaring schuldsanering’ overgelegd zoals bedoeld in artikel 285, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw). Volgens het bij die verklaringen gevoegde overzicht van schulden bedraagt de gezamenlijke schuldenlast van [appellanten] in totaal € 27.826,97. De schuldenlast bestaat, volgens dat overzicht, uit een schuld aan de Belastingdienst van € 3.226,-, een schuld aan Dexia Nederland B.V. van € 2.794,39 en een schuld aan Defam Financieringen B.V. van € 21.806,58.
3.2
De rechtbank heeft de verzoeken van [appellanten] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen en daarbij, samengevat en voor zover van belang, het volgende overwogen. De poging om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling die is voorafgegaan aan de verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, is uitgevoerd door Grip. Grip heeft hiertoe geen opdracht gekregen van de gemeente [woonplaats], waar [appellanten] woonachtig zijn, maar van laatstgenoemden zelf. Grip is geen persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wet op het consumentenkrediet (hierna: Wck). Er is geen algemene maatregel van bestuur tot stand gekomen op grond van artikel 48, eerste lid onder d, Wck waarbij instellingen zoals Grip zijn aangewezen om schuldbemiddeling te verrichten. De poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is dus niet uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck. Het bepaalde in artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw brengt daarom mee dat de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moeten worden afgewezen.
3.3
Argumenten van [appellanten] strekkend tot het tegendeel zijn door de rechtbank verworpen. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder overwogen, samengevat, dat aan de toepasselijkheid van de afwijzingsgrond genoemd in artikel 288, tweede lid onder b, Fw niet afdoet dat de verklaring (bedoeld in artikel 285, eerste lid onder f, Fw) dat geen buitengerechtelijke schuldregeling mogelijk is gebleken, is afgegeven namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]. De toepasselijkheid van die afwijzingsgrond wordt evenmin weggenomen doordat Grip beschikt over een zogeheten NEN-8048 certificaat, dat haar is verstrekt ter bevestiging dat zij voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen op het gebied van schuldhulpverlening en schuldbemiddeling. Dit maakt immers niet dat zij in de zin van artikel 288, tweede lid onder b, Fw bevoegd is een poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling uit te voeren. Ook uit de stelling dat Grip de desbetreffende poging ‘om niet’ (zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid onder a, Wck) heeft uitgevoerd, heeft de rechtbank een zodanige bevoegdheid niet afgeleid: de werkzaamheden van Grip zijn aan de werkgever van [appellant sub 1] in rekening gebracht, zodat zij deze niet ‘om niet’ heeft verricht (en zij geen instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck is).
3.4
In hoger beroep betogen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling die aan hun verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is voorafgegaan, niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Zij kunnen in dit betoog niet worden gevolgd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.5
Artikel 285, eerste lid aanhef en onder f, Fw schrijft voor dat in een verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling of in een daarbij gevoegde bijlage een met redenen omklede verklaring moet worden opgenomen dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar wiens toelating wordt verzocht. Aan deze eis voldoen de door [appellanten] ingediende verzoekschriften. In de daarbij gevoegde ‘verklaring schuldsanering’ is immers namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] verklaard dat een minnelijk traject is mislukt doordat niet alle schuldeisers akkoord waren, in het bijzonder doordat Defam Financieringen B.V. niet heeft ingestemd met het (namens [appellanten]) gedane schuldbemiddelingsvoorstel.
3.6
Artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw bepaalt vervolgens dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen als de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck. Artikel 48, eerste lid, Wck houdt in dat het verbod op schuldbemiddeling dat is neergelegd in artikel 47, eerste lid, Wck niet van toepassing is wanneer het gaat om schuldbemiddeling
- (a)
om niet,
- (b)
door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken of andere door gemeenten gehouden instellingen, die zich krachtens hun doelstelling met schuldbemiddeling bezighouden,
- (c)
door advocaten, procureurs, curatoren en bewindvoerders ingevolge de Faillissementswet aangesteld, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountants-administratieconsulenten, of
- (d)
door natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan, aan te wijzen bij algemene maatregel van bestuur.
De in artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw vervatte eis dat de aan een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling voorafgaande schuldbemiddeling is uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck, beoogt te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de buitengerechtelijke schuldregeling wordt bevorderd, zodat het vertrouwen daarin wordt verhoogd.
3.7
[appellanten] bestrijden in hoger beroep niet dat de (mislukte) poging om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling door Grip niet ‘om niet’ is verricht, omdat de kosten ervan aan de werkgever van [appellant sub 1] in rekening zijn gebracht (en door deze zijn betaald). Zij bestrijden evenmin dat de gemeente [woonplaats] geen besluit heeft genomen tot mandatering van Grip tot het uitvoeren van die poging namens de gemeente, zodat die poging niet kan worden geacht te zijn gedaan door de gemeente. Ook bestrijden [appellanten] niet dat Grip geen beroep uitoefent zoals hierboven onder (c) genoemd. Ten slotte is niet bestreden dat er geen algemene maatregel van bestuur is tot stand gekomen waarbij Grip is aangewezen om schuldbemiddeling te verrichten. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat Grip geen persoon of instelling is zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck, zodat de namens [appellanten] uitgevoerde poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is gedaan door een in die bepaling bedoelde persoon of instelling. Artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw schrijft dan dwingend voor dat de gedane verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling worden afgewezen.
3.8
Het betoog van [appellanten] erop neerkomend dat de kwaliteit van de schuldbemiddeling door Grip zodanig is gewaarborgd, in het bijzonder blijkend uit het onder 3.3 genoemde NEN-8048 certificaat en de opleidingen en kwalificaties van haar medewerkers, dat Grip voor de toepassing van artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw moet worden gelijkgesteld aan een persoon of instelling die artikel 48, eerste lid, Wck heeft bedoeld vrij te stellen van het verbod op schuldbemiddeling, althans dat de afwijzingsgrond van artikel 288, tweede lid aanhef en onder b, Fw in het nu voorliggende geval buiten toepassing moet worden gelaten, kan niet tot een ander oordeel leiden. Allereerst gaat dit betoog eraan voorbij dat de bewoordingen van laatstgenoemde wetsbepaling geen ruimte laten voor toewijzing van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling als de poging om te komen tot een buitengerechtelijke schuldregeling niet is uitgevoerd door een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck. Artikel 288, tweede lid onder b, Fw verwijst immers uitsluitend naar een persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 48, eerste lid, Wck voor het uitvoeren van een dergelijke poging. Hieraan doet niet af dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] de in artikel 285, eerste lid onder f, Fw bedoelde verklaring heeft afgegeven, een en ander zoals onder 3.5 beschreven, nu dit niet maakt dat Grip kan worden gerekend tot de personen en instellingen die vallen onder artikel 48, eerste lid, Wck.
3.9
Vervolgens gaan [appellanten] eraan voorbij dat de vraag of de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door een persoon of instelling die over daarvoor toereikende kwaliteiten beschikt, door de wetgever in artikel 288, tweede lid onder b, Fw uitputtend is beantwoord in die zin, dat de desbetreffende persoon of instelling moet behoren tot de personen en instellingen genoemd in artikel 48, eerste lid, Wck. Voor een kwaliteitstoetsing van die persoon of instelling naast en in afwijking van deze maatstaf door de rechter die een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling moet beoordelen, is geen plaats. Dat zou immers betekenen dat de rechter zich zelfstandig een oordeel zou moeten vormen over de kwaliteit van de schuldbemiddeling door een persoon of instelling die niet behoort tot de in artikel 48, eerste lid, Wck genoemde personen en instellingen, zoals Grip. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 november 2010, LJN BN8060, met zoveel woorden overwogen dat van de rechter niet kan worden gevergd dat deze in gevallen waarin de schuldbemiddeling voorafgaand aan een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is verricht door een persoon of instelling niet vallend onder artikel 48, eerste lid, Wck, onderzoekt of deze bemiddeling van voldoende kwaliteit is geweest. Dit uitgangspunt geldt ook in het nu voorliggende geval.
3.10
Het hoger beroep faalt derhalve. Nu voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het hof een andersluidende beslissing zou moeten nemen, zal worden beslist zoals hierna te melden.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 6 juni 2011.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, A. Smeeïng-van Hees en F.W.J. Meijer, en is op 11 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.