ABRvS, 10-11-2010, nr. 201003464/1/H3.
ECLI:NL:RVS:2010:BO3512
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-11-2010
- Magistraten
Mrs. M. Vlasblom, C.J.M. Schuyt, C.J. Borman
- Zaaknummer
201003464/1/H3.
- LJN
BO3512
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2010:BO3512, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑11‑2010
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMID:2010:BL6170, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 10‑11‑2010
Mrs. M. Vlasblom, C.J.M. Schuyt, C.J. Borman
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 februari 2010 in zaak nr. 09/167 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Middelburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2008 heeft de burgemeester de door [appellant] geëxploiteerde [coffeeshop] aan de [locatie] te [plaats] met ingang van 14 november 2008 om 12.00 uur gesloten voor onbepaalde tijd en het verlof alcoholvrij en de exploitatievergunning van [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2010, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.J. Groenenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 1.6, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Middelburg (hierna: de APV) kan de vergunning, ontheffing of het verlof worden ingetrokken of gewijzigd indien de aan de vergunning, ontheffing of het verlof verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
2.2.
Bij brief van 12 maart 2001 heeft de burgemeester [appellant] een waarschuwing gegeven voor de verkoop vanuit de coffeeshop van softdrugs aan een minderjarige op 23 februari 2001, hetgeen een overtreding is van de zogenaamde AHOJG-criteria. Bij besluit van 2 juni 2005 heeft de burgemeester de coffeeshop gesloten voor de duur van drie maanden wegens verkoop van softdrugs aan een minderjarige op 9 april 2005. Nadat op 26 juli 2007 in de coffeeshop opnieuw softdrugs zijn verkocht aan een minderjarige, heeft de burgemeester bij besluit van 13 augustus 2007 de coffeeshop gesloten voor de duur van zes maanden.
2.3.
De burgemeester heeft aan het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar van 27 januari 2009 ten grondslag gelegd dat op 12 september 2008 vanuit de coffeeshop wederom softdrugs aan een minderjarige zijn verkocht. Omdat dit de vierde overtreding van de AHOJG-criteria was, heeft de burgemeester overeenkomstig het door hem gevoerde beleid de coffeeshop voor onbepaalde tijd gesloten. Voorts heeft hij het verlof alcoholvrij en de exploitatievergunning van [appellant] ingetrokken omdat het aan dit verlof en deze vergunning verbonden voorschrift dat de exploitant er voor dient te zorgen dat het bedrijf als zijnde een gedoogde coffeeshop de AHOJG-criteria naleeft, niet is nagekomen.
2.4.
[appellant] voert in hoger beroep aan dat de werknemer die op 12 september 2008 softdrugs aan een minderjarige zou hebben verkocht bij arrest van 11 maart 2010 door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage is ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens [appellant] heeft het Gerechtshof uitdrukkelijk vastgesteld dat de betreffende werknemer geen verwijt kan worden gemaakt. De burgemeester heeft volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden met het verloop van de strafrechtelijke procedure.
2.5.
Het betoog van [appellant] dat de burgemeester ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de strafrechtelijke procedure tegen de betrokken werknemer faalt.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 1.6, aanhef en onder c, van de APV behelzen geen strafrechtelijke maar bestuursrechtelijke bevoegdheden. De burgemeester voert het beleid om na een eerste waarschuwing gebruik te maken van deze bevoegdheden jegens de exploitant van een gedoogde coffeeshop in geval van overtreding van de voorwaarden waaronder die exploitatie wordt gedoogd. Dit beleid is gebaseerd op het uitgangspunt dat de exploitant afdoende maatregelen moet nemen die zo'n overtreding, zoals de verkoop aan personen beneden de achttien jaar, voorkomen en dat indien na een waarschuwing opnieuw zo'n overtreding wordt geconstateerd, de gevolgen daarvan tot de risicosfeer van de exploitant behoren. Dit beleid treedt niet buiten de grenzen van de aan de burgemeester toegekende bevoegdheden en is niet onredelijk. In dit bestuursrechtelijke kader speelt de vraag, of de overtreding de exploitant te verwijten is, geen rol. Deze besluitvorming verschilt wezenlijk van een strafrechtelijke vervolging. De omstandigheid dat tegen de betrokken werknemer een strafrechtelijke procedure liep, behoefde voor de burgemeester derhalve geen reden te zijn om af te zien van het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.
De burgemeester heeft zijn besluit van 4 november 2008, zoals gehandhaafd bij zijn besluit van 27 januari 2009, mogen baseren op de door de politie aan hem verstrekte processen-verbaal. De inhoud hiervan bood voldoende grondslag voor het standpunt van de burgemeester dat op 12 september 2008 vanuit de coffeeshop aan een minderjarige softdrugs zijn verkocht. Zoals ook door de rechtbank is vastgesteld is dit niet in geschil. Voorts was het de vierde keer dat is vastgesteld dat in de coffeeshop softdrugs aan een minderjarige zijn verkocht. Het betoog van [appellant] leidt niet tot het oordeel dat de burgemeester niet in overeenstemming met het door hem gevoerde beleid tot definitieve sluiting van de coffeeshop mocht overgaan.
2.6.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom voorzitter
w.g. Idema ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010