Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2020, nr. 200.273.319/01
ECLI:NL:GHARL:2020:8909
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-10-2020
- Zaaknummer
200.273.319/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:8909, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1151, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 29‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Zorgregeling tussen vader en kind komt niet tot stand, ondanks diverse hulpverleningstrajecten. Het kind wordt onder toezicht gesteld en hof geeft aan welke zorgregeling tot stand moet worden gebracht.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.273.319/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 156633)
beschikking van 29 oktober 2020
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.M. Vollbehr te Groningen (voorheen: mr. F.V. Marquenie te Groningen),
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van der Pol te Leeuwarden.
1. 1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden (hierna: de rechtbank), van 7 februari 2018 en 22 mei 2019 en de eindbeschikking van dezelfde rechtbank, van 30 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 januari 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Marquenie van 11 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Marquenie van 24 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Vollbehr van 16 september 2020 met productie(s).
2.2
Op 28 september 2020 is verschenen [de minderjarige] , geboren [in] 2008, (hierna: [de minderjarige] ) die buiten aanwezigheid van de ouders door mr. J.G. Knot is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2020 plaatsgevonden.
De vader en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), in het kader van zijn adviserende taak, is mevrouw [C] verschenen.
Ter zitting heeft mr. Vollbehr mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.
3. De feiten
3.1
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens die relatie is hun dochter [de minderjarige] geboren. De relatie tussen de ouders is kort na de geboorte van [de minderjarige] verbroken. Sindsdien woont [de minderjarige] bij de moeder. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn op 20 oktober 2010 gezamenlijk belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
Sinds het einde van de relatie tussen de ouders heeft de vader nauwelijks contact met [de minderjarige] gehad. In de loop der jaren zijn er door de ouders diverse gerechtelijke procedures gevoerd over [de minderjarige] . Ook zijn er omgangs- en mediationtrajecten gestart, en geëindigd voordat de trajecten waren afgerond. Deze hebben uiteindelijk niet geleid tot (herstel van) contact tussen [de minderjarige] en haar vader. Tussen de ouders is er, naast de e-mails die de moeder vier keer per jaar stuurt aan de vader om aan haar informatieplicht te voldoen, geen contact.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 14 augustus 2017, heeft de vader de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- bij tussenbeschikking,
primair, (I) ex artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
een deskundigenonderzoek te gelasten met toepassing van mediationtechnieken en
daarbij de door hem aangedragen deskundige te benoemen, althans een door de
rechtbank aan te wijzen deskundige,
subsidiair, (II) ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzondere
curator te benoemen;
- bij eindbeschikking,
(III) tussen de vader en [de minderjarige] een zorg- en contactregeling (hierna: zorgregeling) vast te stellen, waarbij [de minderjarige] om de week een zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur bij de vader zal verblijven.
3.4
Bij beschikking van 7 februari 2018 heeft de rechtbank de raad opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden om in het belang van [de minderjarige] een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen en voor het overige iedere beslissing aangehouden.
3.5
De raad heeft bij rapport van 20 juli 2018 geadviseerd om de beslissing met betrekking tot de zorgregeling aan te houden in afwachting van forensische mediation. Daarnaast heeft de raad (na ambtshalve uitbreiding van het onderzoek) de rechtbank verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid voor de duur van een jaar.
3.6
Bij beschikking van 19 september 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] afgewezen.
3.7
Op 19 oktober 2018 heeft de vader zijn verzoek aan de rechtbank voorwaardelijk, te weten onder de voorwaarde dat de rechtbank zijn verzoek zoals verwoord onder I en/of III zal toewijzen, vermeerderd, waarbij hij de rechtbank heeft verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen.
3.8
Bij beschikking van 22 mei 2019 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd en iedere verdere beslissing over de zorgregeling aangehouden.
3.9
De bijzondere curator heeft bij verslag van 17 augustus 2019 aan de rechtbank gerapporteerd.
3.10
Bij de bestreden beschikking van 30 oktober 2019 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, alle verzoeken van de vader afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof:
bij tussenbeschikking
I. ex artikel 194 Rv een deskundigenonderzoek te gelasten met toepassing van
mediationtechnieken, en daarbij als deskundige te benoemen mevrouw [D] ,
werkzaam bij [E] te [F] , althans een door het hof aan te wijzen deskundige;
bij eindbeschikking
II. de bestreden beschikking te vernietigen;
en in hoger beroep opnieuw rechtdoende:
III. tussen de vader en [de minderjarige] een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] om de week een zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur bij de vader zal verblijven, en, zo leest het hof in het beroepschrift, aan de nakoming van deze regeling een dwangsom te verbinden;
IV. [de minderjarige] onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling voor de duur van een jaar.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, dan wel zijn verzoeken in hoger beroep af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Het hof neemt als uitgangspunt bij de beoordeling van het geschil dat het voor kinderen in het algemeen voor hun ontwikkeling van groot belang is dat, ook nadat hun ouders uit elkaar zijn gegaan, beide ouders een rol hebben in hun leven. Met de ouder waarbij zij niet wonen, moeten zij onbelast contact kunnen hebben. Een kind en een ouder hebben recht op omgang met elkaar en de ouders dienen dit te stimuleren. Ook de rechter is gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om ouders ertoe te bewegen daaraan medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust onder meer op de uit art. 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Het vorenstaande is onder meer bevestigd door de Hoge Raad in zijn uitspraak van 17 januari 2014 (zie Hoge Raad 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91), waarin de Hoge Raad overweegt dat de rechter al het redelijkerwijs mogelijke moet doen om te bewerkstelligen dat een omgangsregeling tot stand komt.
5.2
Het hof stelt met de raad vast dat er aan vaders zijde geen factoren zijn die contactherstel tussen vader en [de minderjarige] in de weg staan, en dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er contact tussen haar en haar vader bestaat.
Desondanks heeft de moeder in de jaren dat de vader pogingen heeft gedaan contact met [de minderjarige] te krijgen, een mogelijke totstandkoming van dit contact door haar houding tegengewerkt. Zelfs gedurende het recente onderzoek van de bijzondere curator heeft zij haar medewerking geweigerd aan een gesprek tussen de bijzondere curator en haarzelf, en vervolgens aan een gesprek tussen de bijzondere curator en [de minderjarige] . Zij heeft door haar gedrag bewerkstelligd dat [de minderjarige] zich geen beeld van haar vader heeft kunnen vormen op basis van eigen ervaringen met hem. [de minderjarige] heeft een uitermate negatief beeld van haar vader en wil hem absoluut niet leren kennen, zo heeft zij tijdens het kindgesprek nog eens laten weten. De raad heeft in dat verband zijn zorgen kenbaar gemaakt over de identiteits- en loyaliteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Het hof is met de raad van oordeel dat de moeder haar ouderlijke verantwoordelijkheid ernstig veronachtzaamt. Hoewel het hof de moeder ter zitting meermaals ruimte heeft geboden om te bedenken en uiteen te zetten hoe zij ervoor kan zorgen dat het contact tussen [de minderjarige] en haar vader tot stand komt, is de moeder blijven volhouden dat zij geen enkel contact met de vader wil en dat zij geen mogelijkheden ziet om de omgang tussen [de minderjarige] en de vader tot stand te laten komen.
5.3
Het hof stelt vast dat gedurende vele jaren, in eerdere procedures en ook in deze procedure bij de rechtbank, talloze trajecten zijn uitgezet om tussen [de minderjarige] en de vader een gezond en evenwichtig contact tot stand te brengen, telkens zonder succes. Het hof heeft zich beraden welke stappen er nu nog genomen zouden kunnen worden (de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad indachtig). Naar het oordeel van het hof zou een ondertoezichtstelling nog een mogelijkheid zijn om in een dwingend kader naar een contactregeling toe te werken. Daarom zal het hof thans bespreken of het verzoek om een ondertoezichtstelling toegewezen dient te worden.
5.4
Het hof is, net als de raad, van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] aanwezig zijn. Zoals hiervoor al overwogen, bestaan er vanwege het ontbreken van contact met haar vader concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Ook ter zitting heeft het hof kunnen constateren dat moeder geenszins voornemens is om de vader een rol in het leven van [de minderjarige] te laten spelen. De moeder belast [de minderjarige] al jaren hardnekkig met haar eigen negatieve gevoelens. Er zijn talloze voorbeelden de revue gepasseerd (verscheuren van kaartjes, weggooien van cadeaus), waardoor bij [de minderjarige] onvermijdelijk een negatief beeld van de vader is ontstaan. Ook het netwerk rond de moeder speelt hierin een zorgelijke rol. Het ontbreekt de moeder aan inzicht in de gevolgen die het uitblijven van contact met haar vader voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] heeft. Vanwege de loyaliteit die [de minderjarige] naar moeder toe heeft is het voor haar ook vrijwel onmogelijk om aan haar moeder aan te geven dat ze wel contact zou willen met haar vader.
Daarnaast acht het hof een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] dat zij op twaalfjarige leeftijd al erg zelfbepalend is en dat de moeder dit gedrag lijkt te stimuleren, althans niet voldoende in staat lijkt [de minderjarige] daarin te sturen. Ter zitting heeft de moeder desgevraagd gesteld dat zij bang is voor een bedreiging in [de minderjarige] ontwikkeling als [de minderjarige] verplicht wordt omgang te hebben met haar vader. De reden van haar angst is volgens de moeder dat [de minderjarige] haar eigen sterke wil heeft en dat zij zich hevig zou kunnen gaan verzetten tegen de omgang. Het gevaar bestaat volgens moeder dat [de minderjarige] gedrag daardoor gaat veranderen, dat zij zich bijvoorbeeld minder gaat inzetten voor school, dat [de minderjarige] gaat weglopen van huis en dat zij gaat onderduiken. Het hof acht dit een buitengewoon zorgelijke situatie.
Net als de raad is het hof van oordeel dat professionele en deskundige hulp in een gedwongen kader noodzakelijk is. Andere, minder ingrijpende (vrijwillige) maatregelen dan de maatregel van ondertoezichtstelling ter afwending van de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] hebben in het verleden gefaald. Het hof ziet in dit stadium van de procedure ook geen heil meer in het door de vader verzochte ouderschapsonderzoek c.q. forensische mediation, omdat dat gezien de houding van de moeder niet tot een oplossing zal leiden.
Derhalve ziet het hof een taak weggelegd voor de gecertificeerde instelling (hierna: de GI) om ervoor te zorgen dat er uitvoering wordt gegeven aan een - door het hof te bepalen - zorgregeling, zodat toegewerkt kan worden naar een onbelast contact tussen [de minderjarige] en haar vader.
Het hof sluit zich - behalve voor zover de doelen zien op de door de raad geadviseerde forensische mediation - aan bij de beschrijving in het raadsrapport van 20 juli 2018 van de doelen waaraan gewerkt dient te worden tijdens de ondertoezichtstelling, te weten:
- de gezinsvoogd behartigt de continuïteit in het leven van [de minderjarige] ;
- [de minderjarige] kan zelf een eigen, objectief beeld vormen van de vader;
- de gezinsvoogd voert zelf gesprekken met [de minderjarige] (of zet hier passende hulp voor in) om rekening te houden met het tempo van [de minderjarige] en zodat [de minderjarige] haar verhaal kwijt kan;
- de gezinsvoogd houdt zicht op de ontwikkeling van [de minderjarige] wanneer er begeleide omgang tussen de vader en [de minderjarige] wordt opgestart;
- de gezinsvoogd creëert een zo veilig mogelijke situatie voor [de minderjarige] om op een neutrale en onbelaste wijze contact te hebben met haar vader, door het gezin bij dit traject aan de hand te nemen, de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de vader met de betrokkenen voor te bespreken en door [de minderjarige] , de moeder en de vader op te vangen na deze eerste contactmomenten.
Daarnaast heeft de ondertoezichtstelling als doel dat de gezinsvoogd de moeder handvatten geeft om het zelfbepalende gedrag van [de minderjarige] te voorkomen en bij te sturen.
Het hof zal derhalve [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van één jaar.
5.5
Ter zitting heeft de vader desgevraagd aangegeven dat hij bereid is ten behoeve van het herstel van het contact zijn medewerking te verlenen aan alle vormen van contact met [de minderjarige] , ook als dit contact in het begin minimaal is. Het hof ziet aanleiding helderheid te verschaffen naar welke zorgregeling toegewerkt dient te worden. Het hof zal daarom het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen, toewijzen, zij het in aangepaste vorm. Met het oog op een zorgvuldige opbouw van het contact acht het hof de vaststelling van de volgende zorgregeling in het belang van [de minderjarige] wenselijk.
Na tussenkomst en onder begeleiding van een gezinsvoogd/jeugdbeschermer van de GI brengen de vader en [de minderjarige] één keer per twee weken, op zaterdag of zondag (in overleg met de vader en [de minderjarige] , maar door de GI te bepalen) een dagdeel van vier uren aaneengesloten met elkaar door op een door de GI nader te bepalen neutrale locatie. Vanzelfsprekend mag deze contactregeling worden uitgebreid indien daarvoor bij [de minderjarige] en de vader voldoende ruimte is.
5.6
Het hof merkt tot slot op dat het, gelet op de houding van de moeder tot nu toe, weliswaar aangewezen lijkt een dwangsom aan de door het hof opgelegde zorgregeling te verbinden zoals ook door de vader is verzocht, maar het hof kiest daar nu niet voor in het belang van [de minderjarige] . Het hof zal daarom beslissen dat nu geen verdere dwangmiddelen worden ingezet.
Het hof gaat er wel van uit dat er nu al wordt gewerkt aan het ontstaan van het voorbereidende contact, zoals e-mailcontact en/of appcontact tussen [de minderjarige] en haar vader, en dat de moeder dit in het belang van [de minderjarige] , vooruitlopend op de daadwerkelijke omgang van [de minderjarige] met haar vader, zal stimuleren.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 oktober 2019 en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [G] , onder toezicht voor de periode van één jaar, zijnde van 29 oktober 2020 tot 29 oktober 2021 en benoemt tot gecertificeerde instelling het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden;
stelt de volgende zorgregeling vast:
de vader en [de minderjarige] hebben één keer per twee weken, onder begeleiding van de GI, op zaterdag of zondag (in overleg met de vader en [de minderjarige] , maar door de GI te bepalen), een dagdeel van vier uren aaneengesloten omgang met elkaar op een door de GI nader te bepalen neutrale locatie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, Z.J. Oosting en J.G. Knot, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 29 oktober 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.