HR, 24-09-2013, nr. 12/00134
ECLI:NL:HR:2013:767
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2013
- Zaaknummer
12/00134
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:767, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑09‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:817, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:817, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑09‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:767, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑04‑2012
- Wetingang
art. 51 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0359
NbSr 2013/320 met annotatie van mr. dr. J.M. Lintz
Uitspraak 24‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-naleving art. 51 Sv. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR ECLI:ZD2182). Het kennelijke oordeel van het Hof dat die bepaling toepassing mist nu de opvolgende raadsvrouwe zich niet had gesteld is onjuist.
Partij(en)
24 september 2013
Strafkamer
nr. 12/00134
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 november 2011, nummer 23/004117-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal J. Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 maart 2011 houdt onder meer in:
"De verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard als:
(...)
is niet verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is opgeroepen, mr. M. Jeltes, advocate te Amsterdam. Zij is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
(...)
De griffier deelt mede dat hij zojuist telefonisch contact heeft gehad met de raadsvrouw, waarbij zij hem heeft medegedeeld dat zij destijds op verzoek van mr. C. Stroobach, advocate te Amsterdam, namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld en dat voornoemde mr. Stroobach heden verhinderd is ter terechtzitting te verschijnen daar zij met vakantie is.
Gehoord de advocaat-generaal, deelt de raadsheer vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd wordt geschorst, met bevel tot oproeping van de verdachte en diens raadsvrouw, mr. C. Stroobach, tegen die nog nader te bepalen terechtzitting."
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2011, naar aanleiding waarvan het bestreden arrest is gewezen, houdt onder meer in:
"Als raadsvrouw van de verdachte is opgeroepen mr. M. Jeltes, advocaat, kantoorhoudende aan de Van Baerlestraat 146 1071 BE Amsterdam, kennelijk omdat zij namens verdachte appèl heeft aangetekend. De voorzitter wijst er op dat in deze zaak een appèlschriftuur is ingediend door mr. C. Stroobach.
De voorzitter wijst er op dat bij een eerdere aanhouding van de zaak door de raadsheer, die toen, op 22 maart 2011, over de zaak zat melding is gemaakt van een telefonische mededeling van mr. M. Jeltes, dat niet zij, maar mr. C. Stroobach als advocaat van verdachte zal optreden. De voorzitter constateert echter dat mr. C. Stroobach zich tot tot dusver niet heeft gesteld als opvolgende raadsman van verdachte en dat kennelijk, gelet daarop tegen deze zitting mr. M. Jeltes is opgeroepen. Zij is echter evenmin als mr. C. Stroobach ter terechtzitting aanwezig.
De advocaat-generaal vordert verstek en verzoekt met de behandeling van de zaak voort te gaan, buiten aanwezigheid van verdachte en van de verdediging.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte. Nu mr. M. Jeltes heeft gemeld niet als raadsvrouw te zullen optreden, acht het hof het niet aangewezen met haar contact op te nemen, om haar naar de reden van haar afwezigheid te vragen. Het hof gaat ervan uit dat zij mr. C. Stroobach heeft verwittigd van het heden dienen van de zaak te dezen ure, doch constateert dat hij zich niet heeft gesteld als opvolgend raadsman. Het hof beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan."
2.2.3.
Bij de stukken bevindt zich het dubbel van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2011. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel, noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die oproeping aan mr. C. Stroobach is gezonden.
2.3.
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven, in onderlinge samenhang beschouwd, vloeit het ernstige vermoeden voort dat ten aanzien van voormelde oproeping het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv niet is nageleefd. Daarbij verdient opmerking dat het kennelijke oordeel van het Hof dat die bepaling toepassing mist nu mr. Stroobach zich niet als raadsvrouwe had gesteld, onjuist is. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk - zoals een appelschriftuur - aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161).
Dit in het belang van de verdachte gegeven voorschrift van art. 51 Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming ervan moet worden geacht aan een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting buiten tegenwoordigheid van de verdachte en diens raadsman in de weg te staan. Dit is slechts anders indien de rechter voor wie de zaak is aangebracht in redelijkheid mag aannemen dat de verdachte geen prijs erop heeft gesteld hetzij ter terechtzitting te verschijnen en aldaar door zijn raadsman te worden bijgestaan hetzij in zijn afwezigheid door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman het woord ter verdediging te laten voeren.
Een goede procesorde brengt voorts mee dat wanneer - zoals in het onderhavige geval - reden bestaat tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van voormeld voorschrift, de rechter niet, zoals het Hof heeft gedaan, ervan mag uitgaan dat de aanvankelijke raadsman de opvolgende raadsman heeft verwittigd van de behandeling van de zaak doch, alvorens nadat de zaak is uitgeroepen het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten, zich ervan vergewist dat hetzij voormeld voorschrift is nageleefd hetzij één der voormelde uitzonderingsgevallen zich voordoet.
Noch uit het bestreden arrest noch uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 november 2011 blijkt echter dat het een of het ander is geschied.
2.4.
Het middel is dus terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2013.
Conclusie 03‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-naleving art. 51 Sv. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR ECLI:ZD2182). Het kennelijke oordeel van het Hof dat die bepaling toepassing mist nu de opvolgende raadsvrouwe zich niet had gesteld is onjuist.
Nr. 12/00134
Mr. Wortel
Zitting 3 september 2013
conclusie inzake
[verdachte]
1.1 Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 11 november 2011 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte wegens ‘overtreding van het bepaalde in artikel 2.17 lid 2 APV 2008 Amsterdam’ is veroordeeld tot een geldboete van € 75,-.
1.2 Namens de verdachte heeft mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
2.1 Het middel klaagt erover dat het Hof de behandeling ter terechtzitting heeft voortgezet zonder zich ervan te vergewissen of de raadsvrouwe op de voet van art. 51 Sv op de hoogte was gebracht van dag en uur van de terechtzitting.
2.2 Blijkens het proces-verbaal van de op 11 november 2011 gehouden terechtzitting, waarin de bestreden uitspraak is aangetekend, heeft het Hof vastgesteld en beslist:
“Als raadsvrouw van de verdachte is opgeroepen mr. M. Jeltes, advocaat, kantoorhoudende aan de Van Baerlestraat 146 1071 BE Amsterdam, kennelijk omdat zij namens verdachte appèl heeft aangetekend. De voorzitter wijst er op dat in deze zaak een appèlschriftuur is ingediend door mr. C. Stroobach. De voorzitter wijst er op dat bij een eerdere aanhouding van de zaak door de raadsheer, die toen, op 22 maart 2011, over de zaak zat melding is gemaakt van een telefonische mededeling van mr. M. Jeltes, dat niet zij, maar mr. C. Stroobach als advocaat van verdachte zal optreden. De voorzitter constateert echter dat mr. C. Stroobach zich tot tot dusver niet heeft gesteld als opvolgende raadsman van verdachte en dat kennelijk, gelet daarop tegen deze zitting mr. M. Jeltes is opgeroepen. Zij is echter evenmin als mr. C. Stroobach ter terechtzitting aanwezig.
De advocaat-generaal vordert verstek en verzoekt met de behandeling van de zaak voort te gaan, buiten aanwezigheid van verdachte en van de verdediging.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte. Nu mr. M. Jeltes heeft gemeld niet als raadsvrouw te zullen optreden, acht het hof het niet aangewezen met haar contact op te nemen, om haar naar de reden van haar afwezigheid te vragen. Het hof gaat ervan uit dat zij mr. C. Stroobach heeft verwittigd van het heden dienen van de zaak te dezen ure, doch constateert dat hij zich niet heeft gesteld als opvolgend raadsman. Het hof beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
2.3 In de toelichting op het middel wordt gewezen op een aan de cassatieschriftuur gehecht afschrift van een brief van mr. Stroobach gedateerd 9 maart 2011, waarin zij verzoekt in deze zaak als raadsvrouw van de verdachte te worden aangemerkt.
2.4 Die brief is geadresseerd aan “Edelgrootachtbare heer, vrouwe, / Advocaat-generaal / Ressortsparket Amsterdam / Postbus 21 / 1000 AA Amsterdam”.
Het correspondentie-adres van het Gerechtshof Amsterdam is Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Uitgetreden leden van Het Hof weten dat dit al vele jaren zo is, maar dat blijkt ook uit de stukken van dit geding. Daaruit blijkt tevens dat het postadres Postbus 21, 1000 AA door het Ressortsparket te Amsterdam wordt gebruikt. De Hoge Raad zal op grond van de bij de appelschriftuur gevoegde brief van mr. Stroobach niet willen aannemen dat zij haar optreden als raadsvrouw op de wettelijk voorziene wijze aan de griffie van het Hof heeft bekend gemaakt, vgl. HR 17 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY6939.
2.5 Een schriftelijke kennisgeving vormt evenwel geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (HR 19 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD2182, NJ 2001/161 en HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4303.
2.6 De aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding houden in dat mr. M. Jeltes, advocaat te Amsterdam, op 1 oktober 2010 namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het op 21 september 2010 uitgesproken vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Amsterdam.
Bij die stukken bevindt zich voorts een brief van mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam, gedateerd 13 oktober 2010 met de vermelding “appelschriftuur ex artikel 410 jo. Artikel 410a Sv”, waarin – samengevat – is medegedeeld dat de verdachte had verzocht hoger beroep in te stellen, en dat hij zich op het standpunt stelt dat het te zijnen laste bewezen verklaarde feit moet zijn begaan door iemand die zich van zijn personalia heeft bediend.
2.7 Het is mij bekend dat Postbus 21, 1000 AA Amsterdam, het postadres is waarnaar het Ressortsparket niet-betekende gerechtelijke mededelingen laat terugzenden, en ik zou me kunnen voorstellen dat bij de verdere behandeling van zulke tevergeefs aangeboden en teruggestuurde dagvaardingen en oproepingen vrij snel kan opvallen dat er een ‘stelbrief’ tussen zit, en die brief dan wordt doorgeleid naar de griffie. Dat is hier dus niet gebeurd.
Aan de andere kant verbaast mij dat een advocaat die in strafzaken wenst op te treden de mededeling daarvan niet aan de griffie stuurt, zoals de wet veronderstelt en – bij mijn weten – al sinds mensenheugenis de praktijk is. Het laatste klemt overigens temeer omdat in de rechtspraak van de Hoge Raad is benadrukt dat van een advocaat moet worden verwacht dat hij nagaat of zijn ‘stelbrief’ wel in goede orde is ontvangen (vgl. HR 25 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF1937, NJ 2003/541) terwijl er ruim zeven maanden zijn verstreken tussen de dag waarop het Hof uit de mond van de vorige advocaat vernam dat mr. Stroobach in hoger beroep optrad en de zitting waarop de zaak vervolgens is behandeld.
2.8 De verdediging heeft steken laten vallen, maar voor mij geeft de doorslag dat het lid van het Hof dat de zaak op 11 november 2011 behandelde ermee bekend was a) dat zijn ambtgenoot meer dan een half jaar tevoren had vernomen dat mr. Jeltes had plaatsgemaakt voor mr. Stroobach, en b) mr. Stroobach reeds met haar als ‘appelschriftuur’ aangeduide brief blijk had gegeven van haar bemoeienis met de zaak. Art. 51 Sv is een voor een juiste rechtsbedeling gewichtig voorschrift, naar mijn oordeel tè gewichtig om ervan uit te gaan dat de teruggetreden advocaat de (toch aan hem gezonden) aankondiging van de volgende terechtzitting wel aan zijn opvolger zal hebben doorgezonden.
Op die veronderstelling kon het Hof zijn beslissing naar mijn inzicht niet baseren, en overigens komt het me voor dat het Hof in de gegeven omstandigheden teveel betekenis heeft gehecht aan het ontbreken (in het dossier) van een stelbrief, die niet mag worden beschouwd als voorwaarde voor het kunnen optreden als raadsman. Temeer omdat de verdachte zelf niet op de terechtzitting van 11 november 2011 is verschenen, zodat het Hof ook uit diens mond niet kon horen hoe het met rechtsbijstand zat.
2.9 Naar mijn oordeel treft het middel in zoverre doel. Na vernietiging van de bestreden uitspraak zal de zaak moeten worden teruggewezen of naar een ander hof verwezen teneinde alsnog te laten uitzoeken of het inderdaad zo is dat iemand anders op 21 september 2010, na op het Bijlmerplein met een geopend blikje bier te zijn betrapt, zich voor deze verdachte heeft uitgegeven.
3. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
wnd A-G
Beroepschrift 03‑04‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
In de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1986, rekwirant van cassatie van het hem betreffende arrest van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 11 november 2011, gewezen onder parketnummer 23-004117-10
Inzake:
[rekwirant]
Uw ref:
S 12/00134
Datum:
3 april 2012
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende cassatiemiddel in:
Middel I
Het recht is geschonden en/of vormen zijn verzuimd waarvan niet naleving nietigheid met zich brengt. In het bijzonder heeft het gerechtshof te Amsterdam artikel 51 Sv geschonden doordat het Hof — ondanks reden tot twijfel omtrent het nageleefd zijn van voormeld voorschrift — het onderzoek ter terechtzitting heeft voortgezet buiten aanwezigheid van de verdachte en diens raadsvrouw en zonder dat er sprake was van enige uitzondering die het naleven van art. 51 Sv zou hebben kunnen rechtvaardigen. Voort heeft het hof een onjuiste althans onbegrijpelijke uitleg aan artikel 39 Sv gegeven door te overwegen dat de raadsvrouw van rekwirant zich in beroep niet zou hebben gesteld.
Toelichting
1.
Uit het aan dit schriftuur gehecht stuk, houdende een stelbrief van advocaat Stroobach van 9 maart 2011, blijkt dat deze advocaat zich wel degelijk tijdig, in elk geval voor de eerste behandeling van het hoger beroep, stelde als raadsvrouw van de verdachte. Kennelijk is deze stelbrief bij het Hof in het ongerede geraakt. Zou deze brief zich echter niet in de stukken van het Hof hebben bevonden, dan had het Hof uit de eerste zinsnede van de door raadsvrouw Stroobach ingediende appelschriftuur kunnen opmaken dat zij optrad als raadsvrouw van de verdachte in hoger beroep, nu zij daar immers stelt:
‘Tot mij heeft zich gewend de heer [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1986, met het verzoek namens hem hoger beroep in te stellen tegen het vonnis in bovengenoemde zaak.’
2.
Nu de in artikel 39 Sv vereiste kennisgeving van optreden als raadsman of — vrouw, vormvrij is, valt niet in te zien waarom het Hof meent dat voornoemde kennisgeving die het Hof wel bereikte, (hieraan wordt ook gerefereerd in de Aantekening mondeling arrest onder de nadere bewijsoverweging )— niet zou dienen te gelden als de kennisgeving bedoeld in artikel 39 Sv.
3.
Voorts blijkt uit het PV terechtzitting van 22 maart 2011 dat het Hof door de advocaat die beroep instelde, mw. Mr. Jeltes, en die abusievelijk werd opgeroepen als raadsvrouw, op de hoogte werd gebracht dat advocaat Stroobach in deze zaak de gemachtigde raadsvrouw was.
Het Hof heeft zich hiervan rekenschap gegeven door het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en te bevelen dat de verdachte en diens (juiste) raadsvrouw, mw. Mr Stroobach, tegen de nog nader te bepalen rechtszitting worden opgeroepen.
4.
Dit bevel van het Hof is echter vervolgens niet opgevolgd. Uit het PV terechtzitting van 11 november 2011 blijkt dat wederom mw. Mr. Jeltes, werd opgeroepen, in plaats van mw. mr. Stroobach. Hoewel het Hof dit verzuim, blijkens het PV terechtzitting constateerde en dus eveneens het feit dat de wel gemachtigde raadsvrouw, mw. Stroobach dus geen oproeping heeft ontvangen, wordt de behandeling voortgezet.
5.
Het Hof voert daartoe aan dat mw. Stroobach zich kennelijk niet heeft gesteld.
6.
Deze gang van zaken, alsmede de motivering daarvan, is onjuist en onbegrijpelijk — en getuigt voorts van een onjuiste rechtsopvatting
7.
Ten eerste heeft mw. Mr. Stroobach zich blijkens bijgevoegde stelbrief wel degelijk gesteld.
Ten tweede bleek van haar optreden als raadvrouw uit de appelschriftuur die zij indiende en ten derde vernam het Hof door middel van advocaat Jeltes dat mw. Mr. Stroobach de gemachtigde raadsvrouw was. En het Hof heeft vervolgens ook terecht bevolen dat deze raadsvrouw, mw. Mr. Stroobach, opgeroepen diende te worden voor de nadere behandeling van het beroep.
8.
Het belang van artikel 51 Sv is door de Hoge Raad zo groot bevonden, dat niet naleving daarvan geacht moet worden een geldige behandeling van de zaak ter terechtzitting in de weg te staan behoudens de uitzondering dat de zittingsrechter er in redelijkheid van mag uitgaan dat de verdachte er geen prijs op stelde in zijn afwezigheid het woord te laten voeren door zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw
Van die uitzonderingssituatie is evenwel geen sprake.
Conclusie:
- 1.
Kortom: Vernietiging en terugverwijzing dienen te volgen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. C.F. van Drumpt, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan het adres Jolicoeurstraat 8, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 3 april 2012
Advocaat